Oud-Holland/Jaargang 58/Onbekende Meesters - Onbekende Werken
‘Onbekende Meesters — Onbekende Werken’ door W. Mautner |
Afkomstig uit Oud-Holland, jrg. 58 (1941), p. 38-48. Publiek domein in de EU. |
DOCUMENTATIE
Onbekende Meesters — Onbekende Werken
door W. MAUTNER.
Afb. 1. ANTONIE VAN BORSSOM. WINTERLANDSCHAP BIJ MAANLICHT. PANEEL, 32 × 27 cM. RECHTS ONDERAAN VOLUIT GESIGNEERD: A. VAN BORSSOM Fec. (AvB verbonden). Amsterdamsch Particulier Bezit.
Ondanks de vermeerdering van onze kennis van het werk der oude Hollandsche en Vlaamsche meesters, ondanks de schatten van gegevens en fotografische reproducties, waarover kunsthistorici en liefhebbers thans, in tegenstelling tot de generatie van niet langer dan een halve eeuw geleden, de beschikking hebben, komen er nog steeds werken te voorschijn — en het zijn heusch niet steeds de minst persoonlijke of slechtste — waarvan men den meester niet kan vaststellen of niet kent, omdat hetzij de bronnen zwijgen, hetzij gesigneerde stukken, dus materiaal ter vergelijking, volkomen ontbreken. Iedere verzameling, iedere veilingcatalogus legt er getuigenis van af. Ook komt het werk van sommige meesters zóó zeldzaam of in zóó weinig bekende verzamelingen voor, dat het moeilijk is, wanneer inderdaad een stukje van hun hand ergens opduikt, het aan den juisten meester toe te schrijven — tenzij het gesig[ 39 ]
Afb. 2. JACOBUS STORCK. WINTERGEZICHT BIJ EEN HOLLANDSCH DORPJE, PANEEL, 27 × 35 cM. VOLUIT GETEEKEND: J. STORCK FECIT. Collectie Dr. J. A. van Dongen, Amsterdam. |
neerd is. En nòg moeilijker op te lossen wordt het raadsel, wanneer een oude meester een niet gesigneerd doek of paneel met een voorstelling beschilderde, volkomen afwijkende van zijn gewone onderwerpen of zijn gewone manier.
Maar.... steeds weer vindt men door de handteekening gewaarborgd werk van tevoren onbekende meesters, van welke vondsten Oud-Holland vaak verslag bracht. Zulk een werk stelt dan in staat, schilderijen, die tot nu toe niet konden worden gedetermineerd, met zekerheid aan hare auteurs terug te geven. Daarbij kan — om slechts een enkele andere publicatie op dit gebied te noemen — aan het artikel van prof. dr. W. Martin in den „Bredius-Feestbundel” ¹) herinnerd worden, waarin hij eenige voorbeelden van dergelijke inedita beschrijft, deels schilderijen „van bekende meesters, die onderwerpen behandelen, welke men niet gewend is door den betrokken meester behandeld te zien”, deels „werken van meesters, omtrent wier leven wij weliswaar allerlei, soms zelfs veel weten, maar van wier schilderijen een zoo klein aantal bekend is, dat iedere aanwijzing van een nieuw welkom mag heeten”. Dr. E. Plietzsch schreef in een bekend opstel ²) over van het gewone werk afwijkende schilderijen van bekende meesters, en Dr. Hanns Floerke had het eveneens reeds in het begin dezer eeuw over dergelijke werken ³). Een verzameling zooals die door dr. Bredius bijeengebracht, biedt met haar oud bezit en geregelde nieuwe aanwinsten volop gelegenheid dergelijke en andere „zeldzame” of merkwaardige schilderijen te leeren kennen ⁴). Ook op tentoonstellingen vindt men soms zulk werk; bijzonder leerrijk was in dit opzicht o.m. de Vermeer-Tentoonstelling in het Museum Boymans (1935) met, om een enkel voorbeeld te noemen, portretten door Emanuel de Witte en een „kaarslichtje” door denzelfden meester ⁵).
¹) Zeven onbekende schilderijen, blz. 178 e.v.
²) In „Zeitschrift für Bildende Kunst”, Neue Folge, XXVII.
³) In zijn, 1905 verschenen „Studien zur niederländischen Kunst- und Kulturgeschichte”.
⁴) Zie daarover verslag uitgebracht in verschillende jaargangen van de „Mededeelingen van den Haagschen Dienst voor Kunsten en Wetenschappen” (1937, ’3B en ’39).
⁵) „De Heilige Familie in de Timmermans-werkplaats”. Met een groot aantal andere schilderijen uit de voormalige Collectie Goudstikker geveild bij Math. Lempertz, Keulen, 5 Februari 1941. Veiling 412, Catal. No. 149.
[ 40 ]
Voor een reeks schilderijen, die men — waren zij niet gesigneerd — moeilijk of misschien in het geheel niet zou kunnen thuisbrengen, wordt thans hier de aandacht gevraagd. Het zijn zonder uitzondering stukken, die zich in particulier — niet in openbaar — bezit bevinden en dus meerendeels voor belangstellenden minder gemakkelijk te bezichtigen zijn. Beschrijvingen en reproducties zullen daarom vermoedelijk nog meer welkom wezen, terwijl deze laatsten er misschien toe kunnen bijdragen, dat ook andere, niet gesigneerde schilderijen dezer meesters in het vervolg met zekerheid aan hen kunnen worden toegeschreven.
Van den „veelzijdigen en opmerkelijken” Antonie van Borssom (1629/’30—1677) ¹) zijn weliswaar enkele „maneschijntjes” bekend — vroeger was er één in het Rijksmuseum aanwezig, terwijl een ander nachtstukje (kanaal met windmolen en een brandende stad) als een door bemiddeling van dr. W. Bode van den maecenas James Simon verkregen geschenk zich in Straatsburg bevindt — maar „wintertjes” van zijn hand vonden wij nergens vermeld. Ons schilderijtje (afb. 1) vertoont een „Wintergezicht bij maneschijn”. Het doet in sommige opzichten aan Van de Cappelle of Cuyp denken, herinnert ook even aan Jacob van Ruisdael, en in de stemming aan veel latere romantici. Buitengewoon gevoelig geschilderd, bewijst het de juistheid van een opmerking door den — weliswaar niet als kunsthistoricus, maar toch als kunstkenner dikwijls onderschatten Alfred von Wurzbach: „Seine Landschaften erinnern durch die originellen Lichteffekte an Rembrandt; aber man findet in seinen Bildern ebenso Anklänge an Alb. Cuyp, v. d. Neer, P. Potter u.a., ohne dass dieser Umstand seiner Originalität den geringsten Eintrag tut”. Ondanks bruinachtige tinten is dit schilderijtje eigenlijk in donkerblauw en zilverblauw gehouden, en wij bekennen maar weinig „winternachten” gezien te hebben, waarin het zilverlicht der maan zoo uitstekend en natuurgetrouw is weergegeven.
¹) Prof. dr. W. Martin, De Hollandsche Schilderkunst in de 17e eeuw, Rembrandt en zijn tijd, blz. 309.
[ 41 ]Op de Tentoonstelling van Hollandsche Winterlandschappen uit de 17e eeuw van den Kunsthandel J. Goudstikker N.V. (1932) bevond zich — nr. 59 van den catalogus en in dezen gereproduceerd — een schilderij, die, indien ons geheugen en de matige reproductie waarop het moet steunen, na zoo veel jaren ons niet bedriegt, wel van denzelfden meester zou kunnen zijn ¹).
Nog een wintergezicht van een meester, van wien weliswaar een enkele, dergelijke schilderij bekend is, kunnen wij hier reproduceeren. Het is een verdienstelijke „Winter bij een Hollandsch dorpje” door Jacobus Storck (afb. 2), wiens artistieke persoonlijkheid eerst sinds kort, door het artikel van mevr. Jadwiga Vuyk ²), duidelijk voor ons staat. In dit artikel worden slechts twee andere „wintertjes” van den meester vermeld, en wel een in de collectie Semenoff, eveneens van klein formaat (21 × 36 cm, gesigneerd J. Storck) en het tweede in het Museum Boymans ³). Treffend is de gelijkenis van het witte paardje op ons schilderijtje met dat op een volgens mevr. Vuyk (vroeger) in het Rijksmuseum aanwezige schilderij ⁴) van den meester. Het tot de collectie van dr. J. A. van Dongen, Amsterdam, behoorende wintertje is een zeer aantrekkelijk schilderijtje, frisch van kleur, maar nergens bont, met een mooie lucht en tal van bijzonder verzorgde details, zooals b.v. de muur van het huis of de takken der boomen. De onvervalschte sfeer van een ouderwetschen winterdag in een Hollandsch dorpje spreekt uit het geheel, dat nog verlevendigd wordt door de bewegelijkheid der rappe figuurtjes.
Na de twee wintergezichten een zomersch landschap, en wel door den zeer zeldzamen Pieter Swart (ca. 1621—?) (afb. 3). Thieme-Becker kent slechts twéé schilderijen van hem op een veiling in Middelburg in 1796, en een gesigneerd stukje, 1896 in den kunsthandel te Nijmegen en 1937 op de veiling Hidde Nijland (cat. nr. 387 als onbekende meester). Laatstgenoemde schilderij is de hier gereproduceerde. Zij is niet in de meest strikte beteekenis van het woord een ineditum, aangezien zij ook in het — niet tot de meest gelukte kunsthistorische publicaties behoorende — werk van Broulhiet over Hobbema ⁵) is weergegeven. Inderdaad zou een oneerlijke bezitter misschien aan de verleiding geen weerstand hebben geboden, om dit betrekkelijk groote paneel een beetje „in de richting van Hobbema bij te werken”. Dit eigen-
¹) Op 3 December 1940 bij Hans W. Lange te Berlijn geveild (No. 87). Slechts in verwijderd verband met ons onderwerp, maar omdat het toch de toeschrijving van twee tot nu toe niet aan een bepaalden meester toegewezen stukken op dezelfde tentoonstelling betreft, moge er hier op worden gewezen, dat de twee als eveneens „onbekende meester” gerubriceerde winterlandschappen no. 62 en 64 van den catalogus in zeer nauwen samenhang met Jan Peter van Bredael (1654—1745) staan, en wel met het wintergezicht, dat de Akademie der Bildenden Künste te Weenen bezit. Reeds een vergelijking der reproducties in den Goudstikker-catalogus en in dien van de Akademie der Bildenden Künste (Inv. nr. 366, reprod. no. 170) toont dit o.i. overtuigend aan.
²) Oud Holland 1935, blz. 121 e.v.
³) In den catalogus van 1937 van dit Museum wordt slechts een A. Storck geteekend doek (79 × 89.5 cm; no. 433 van den catalogus) vermeld. Volledigheidshalve worde hier nog de aandacht gevestigd op een „Kasteel aan een rivier in Holland” door Jacobus Storck in de Wallace Collection (catalogus no. 208, reproductie in het afbeeldingsgedeelte blz. 181), dat nòch mevr. Vuyk, nòch de heeren dres. Bredius en Hofstede de Groot in hun aanteekeningen — opgenomen in het stukje van mevr. Vuyk — noemen, en op het rivierlandschap vermeld bij Admiral Sir Lionel Preston, K. C. B., Sea and River Painters of the Netherlands in the Seventeenth Century, blz. 68, reprod. No. 109.
⁴) Noch in den catalogus van 1920 noch in dien van 1934 opgenomen.
⁵) No. 505. Tekst blz. 443; afb. blz. 352.
[ 42 ]
Afb. 4. WILLEM GRASDORP. BLOEMEN IN EEN GLAS OP EEN STEENEN TAFEL. DOEK, 62 × 53 cM. VOLUIT GESIGNEERD, RECHTS BOVEN DE TAFEL: W. GRASDORP F. Vroegere Bezitters: Collectie Semenoff en De. A. Heppner, Amsterdam.
Particulier Bezit.
aardige, echter niet alleen in kunsthistorisch opzicht interessante werk is thans eigendom van den kunsthandel D. A. Hoogendijk & Co., Amsterdam.
Zeer weinigen onzer lezers zullen — tenzij zij het Landesmuseum in Brunswijk of de galerij van de Laval-Universiteit te Quebec of de verzameling Cereda te Milaan hebben bezocht — ooit een werk van den bekwamen bloemenschilder Willem Grasdorp zijn tegengekomen. Ralph Warner vermeldt hem in zijn „Dutch & Flemish Fruit en Flower Painters” niet. Wurzbach ¹) kent, behalve het stukje in Brunswijk ²) alleen nog het hier gereproduceerde werk (afb. 4) dat vroeger deel uitmaakte van de collectie Semenoff in de Eremitage (Cat. 1901, No. 1382), terwijl Thieme-Becker ³) nog de stukjes te Quebec (Cat. 1913, No. 192) en in de verzameling Cereda vermeldt. Onze schilderij is sindsdien uit het bezit van den Amsterdamschen kunsthistoricus dr. A. Heppner in particulier bezit overgegaan. Wij kennen dit stukje, dat volgens de foto en den vroegeren eigenaar heel sterk aan werk van Abraham Mignon doet denken, niet door autopsie, en onthouden ons daarom van een beoordeeling van zijn — naar de reproductie te beoordeelen — zeer te waardeeren kwaliteiten.
Bloemen — maar dan als zinnebeeld der vergankelijkheid — komen soms ook op „vanitas”-voorstellingen voor. Van een meester Peeter Sion (?—1695), van wien men niet méér weet dan dat hij leerling van een eveneens zeer weinig bekenden schilder F. Lanckveldt, sinds 1649/50
¹) Dl. I, blz. 612.
²) Cat. 1910 No. 452.
³) Dl. XIV, blz. 525.
[ 43 ]
Afb. 5. PEETER SION. VANITAS MET BLOEMEN, DOODSHOOFD, ZANDLOOPER, PIJPJE, ZEEPBELLEN EN DRIETALIGE INSCRIPTIE. DOEK, 57 × 44½ cM. VOLUIT GESIGNEERD: PEETER SION.
Vroeger: Collectie S. B. Levie, Amsterdam. Eigendom: Kunsthandel K. Legat, Den Haag
meester in het Lucas-gilde en 1682/83 deken van dat gilde was ¹), terwijl werk van hem nergens wordt vermeld, kunnen wij een voluit gesigneerd stuk hier weergeven (afb. 5). Dit doek, waarin naast tal van andere goede deelen vooral het voortreffelijk geschilderde, van onderen geziene doodshoofd opvalt, is karakteristiek Antwerpsch werk. Het bezit bovendien een bijzonderheid, die wij tot nu toe nog op geen enkel ander Vlaamsch of Waalsch stukje aantroffen: het bevat nl. een tekst, die behalve in het Latijn ook in het Fransch en het Vlaamsch gesteld is, blijkbaar om zoowel voor eventueele Vlaamsche als ook Waalsche liefhebbers de bedoeling van den meester in hun taal te verduidelijken. Als document — wij willen hopen: niet van taalstrijd maar van een poging om beide landstalen gelijkgerechtigd te doen verschijnen en bovendien voor de geleerde wereld haar taal, het Latijn, er in aan te brengen — is deze schilderij, geheel afgescheiden van haar niet geringe picturale kwaliteiten, zeker ook van cultuurhistorisch belang.
Een tweede „vanitas”, die — ware zij niet in groote sierlijke letters voluit geteekend G. van Deynum — zou, wat den schilder betreft, voor de kunstkenners wel een raadsel gebleven zijn (afb. 6). Van den meester Guilliam van Deynum (Deynen), vindt men bij Wurzbach, die wel twee miniatuurschilders Jan Baptista van Deynum en Willem van Deynum kent, geen gegevens. Maar Thieme-Becker ²) laat ons niet in den steek en geeft althans enkele bijzonderheden over dezen meester, die in 1596 te Antwerpen meester en 1614 hofschilder van het aartshertogelijk paar werd. Dit werk, met — als compositorisch en coloristisch middelpunt — den in zijn macabre verschijning voortreffelijk de vergankelijkheid symboliseerenden schedel, zou misschien aan Jacques de Clauw doen denken, zooals b.v. door de geknakte aren. Overigens is de samenstelling zoo eenvoudig mogelijk: doodshoofd, vuurtestje, zandlooper, lont en pijpje en — zooals dikwijls juist op Antwerpsche
¹) Thieme-Becker, Dl. XXXI, blz. 97.
²) Dl. X, blz. 198.
[ 44 ]
Afb. 6. GUILLIAM VAN DEYNUM. VANITAS MET DOODSHOOFD, VUURTESTJE, ZANDLOOPER, LONT EN PIJPJE, KERSEN EN CRUCIFIXUS. DOEK, 55½ × 42 cM. VOLUIT GESIGNEERD: G. VAN DEYNUM F.
Verz. Sven Boström, Stockholm.
vanitates als tegenstelling tot al dit vergankelijke — ook een symbool van het onvergankelijke: het kruis met den crucifixus. Alles in een nis, die aan den onderkant de aloude inscriptie: Hodie mihi, cras tibi, draagt.
In de collectie van denzelfden gepassioneerden Zweedschen verzamelaar en liefhebber van vooral Nederlandsche oude meesters bevindt zich nog eene andere zeventiende-eeuwsche schilderij, waarvan de meester alleen door de signatuur kon worden geïdentificeerd (afb. 7). Deze, Joost (Justus) van Attevelt (1621—1692) was immers tot nu toe alleen als teekenaar en etser bekend, alhoewel hij in een oorkonde van 1680 ook uitdrukkelijk „constschilder” wordt genoemd ¹). De schilderij stelt blijkbaar een student in de medicijnen of een jongen arts voor, en bevat behalve zijn portret, een aantrekkelijk stilleven van boeken en flesschen, spanen doozen en een leeren veldflesch, en nog veel meer. De jongeman houdt een anatomisch leerboek in zijn handen.
Gevraagd, van wiens nand wel de volgende schilderij, met het zeldzame onderwerp „De Bespotting van Ceres” zou kunnen zijn, waren niet weinige kenners en liefhebbers geneigd, met een, soms aarzelend, soms vrij stellig: „Jan Steen” te antwoorden. Inderdaad is ook de overeenkomst met werken door dezen meester — wij denken b.v. aan een „Vlucht naar Egypte” in de voormalige collectie Goudstikker ²) en met meer dan tweehonderd andere schilderijen uit denzelfden kunsthandel te Berlijn door Hans W. Lange op
¹) Thieme-Becker, Dl. 11, blz. 218.
²) Catalogus No. 39, 1930/1931 no. 74 en aldaar gereproduceerd.
[ 45 ]
Afb. 7. JOOST VAN ATTEVELT. DE STUDENT IN DE MEDICIJNEN. PORTRET MET UITGEBREIDE ACCESSOIRES (STILLEVEN). DOEK, 90 × 112 cM. VOLUIT GESIGNEERD. Collectie Sven Boström, Stockholm. |
3 en 4 December 1940 geveild ¹) — vrij groot, en sterker nog bij beschouwing van het origineel dan van de foto of reproductie, aangezien ook de kleurgeving die van den Nederlandschen Molière vrij dicht benadert. Het is evenwel een werk van den nagenoeg onbekenden Anthony de Grebber (ongev. 1622—na 1683), lid van de Haarlemsche schildersfamilie de Grebber, van wien bijna meer levensdata dan schilderijen bekend zijn.
Voor zijn tijdgenooten was Anthony de Grebber, die tot den „jaargang” van Willem Kalff behoorde en die slechts enkele jaren jonger dan Abraham van Beyeren en ouder was dan Jan Steen, zeker geen onbekende. Immers, hij werkte samen met Gerard de Lairesse bij den bekenden kunstkooper Gerrit Uylenborch en hij was, in diens bekend, en voor hem even fataal als voor het nageslacht leerzaam proces, met den keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg, een der deskundigen, die over de echtheid van de door Uylenborch aan den keurvorst geleverde schilderijen zouden beslissen. In Duinkerken (Stedelijk Museum) is volgens Thieme-Becker een A. de Grebber 1677 gesigneerd werk te vinden, eveneens een onderwerp uit de Grieksche mythologie, „Aeneas en Dido”, behandelende (catalogus 1905, no. 128). Ook moet hij de figuren in twee allegorische voorstellingen, die de dichter Jan Vos in het Oudemannenhuis te Amsterdam zag, bewonderde en daarna ook bezong, geschilderd hebben. In verschillende nalatenschappen die dr. Bredius in de „Künstlerinventare” aan het stof der archieven onttrok, wordt werk van zijn hand vermeld. Minder bekend dan andere levensdata is het feit, dat hij ook te „Uitregt” moet gewerkt hebben, aangezien Guilhelm van Ingen, zooals Houbraken vertelt ²), aldaar zijn leerling geweest is. Na een van zijn schilderijen etste Pieter de Jode, terwijl ook P. Soutman als etser naar zijn werk wordt genoemd.
In bescheiden omgeving met stille en huiselijke activiteit verplaatst ons het volgend
¹) Catalogus No. 174.
²) DL 111, blz. 315.
[ 46 ]
Afb. 8. ANTHONY DE GREBBER. DE BESPOTTING VAN CERES. KAARSLICHTJE EN MANESCHIJNTJE, MET DRIE FIGUREN (JONGE VROUW MET KAARS, OUDE VROUW EN DE TONG UITSTEKENDE JONGEN). PANEEL, 43½ × 34½ cM. GESIGNEERD: A. GREBBER (OP DEN DREMPEL DER DEUR).
Vroeger: Collectie Kunsthandel Gebr. Douwes, Amsterdam.
stukje (afb. 9), waarbij wel iedereen direct aan de Leidsche school en aan de allernaaste omgeving van Gerard Dou zal denken, zonder nochtans direct den meester — den jong overleden Adriaen van Gaesbeeck (1621—1650) — te kunnen noemen. Want zijn in ons land meest bekende werk, het portret van een jongen man in een studievertrek — door prof. dr. Martin als de werkplaats van Gerrit Dou geïdentificeerd — vertoont betrekkelijk weinig overeenkomst met onze „kantkloster”, die echter veel verwantschap met de „naaister” te Berlijn ¹) vertoont. Het paneeltje, dat naast den invloed van Dou toch ook wel andere invloeden verraadt, is gesigneerd A. van G(aesbeeck) ²) en gedateerd 1650. Zoowel voor den meester als voor zijn tijd is het een heel karakteristiek werk. De oud-Hollandsche burgerlijke huiselijkheid komt in dit stukje volkomen tot haar recht. De afwerking is lang niet zoo porceleinachtig of „gepolitoerd” als het latere werk der Leidsche school. Allerlei kleine bezittingen van de werkende jonge vrouw worden, bijna op de manier van het „uitgestalde stilleven”, weergegeven, van de bos sleutels aan de „ongerriem” tot muiltjes, naaidoos enz. toe.
Bij beschouwing van de reproductie van het laatste stukje van onze reeks (afb. 10), zal men geneigd zijn aan het werk van een der voortreffelijke buitenlandsche miniaturisten van omstreeks 1800 te denken. En toch is dit stukje het werk van een thans geheel, maar
¹) Catalogus 1931, no. 1021. In het depôt.
²) Laatste letters onduidelijk.
[ 47 ]
Afb. 9. ADRIAEN VAN GAESBEECK. DE KANTKLOSTER. PANEEL, 24 × l9 cM. GESIGNEERD: A. VAN G..... GEDATEERD 1650.
Vroegere bezitters: Collectie Humphrey Ward, Londen (1902), Collectie Van Heek, Enschede, Dr. A. Heppner, Amsterdam.
volkomen ten onrechte, vergeten Nederlandschen meester, S. Greeve, van wien de bekende handboeken enz. weinig méér weten dan dat hij uit Amersfoort afkomstig was, aan de Kunstakademiën te Dresden en te Berlijn, alwaar hij in 1797 ook tentoonstelde, studeerde, en in 1811 een uitnoodiging naar Parijs aanvaardde en ten slotte weer in Den Haag werkzaam was. Nagler ¹) zegt van hem, dat hij zich in het begin der negentiende eeuw als zeer bekwaam kunstenaar onderscheidde, en dat zijn landschappen den lof van alle kenners wegdroegen. Ook is een prent door F. Boll naar een Portret van Guillaume, George Frédéric Prince d’Orange et de Nassau van hem bekend, maar nergens viel een spoor over zijn werkzaamheid als miniatuurschilder te bekennen. Onze miniatuur, op het beschermblaadje waarvan op den achterkant in oud schrift vermeld staat „Portrait d’un ministre”, is voluit S. Greeve fec. 1799 gesigneerd en gedateerd. Helaas is het ons tot nu toe niet gelukt, de voorgestelde persoonlijkheid te identificeeren, alhoewel de ridderorde die hij draagt, blijkbaar de Pruisische „Schwarze Adlerorden” is en de kleinere onderscheiding aan een Johanniter- of Maltezer-kruis doet denken ²). Het portretje behoort tot de zeldzame werkjes, die, ondanks hun klein formaat, den beschouwer er direct van overtuigen, dat zij op den geportretteerde inderdaad goed moeten lijken, een indruk, die door het succesvolle streven van den schilder om zich in de persoonlijkheid van den voorgestelde te verdiepen en haar vol leven weer te geven, slechts versterkt wordt. Dit stukje maakt deel uit van een Amsterdamsche particuliere collectie van miniaturen.
¹) Allgemeines Künstlerlexicon, Dl. VI, blz. 93.
²) Door omstandigheden konden wij de boeken van Hengst, Die Ritter des Schwarzen Adlerordens, en Schneider, Das Buch vom Schwarzen Adler-Orden, niet inzien.
[ 48 ]
Afb. 10. S. GREEVE. PORTRET VAN EEN (DUITSCHEN?) STAATSMAN. IVOOR, 9 × 7½, cM. VOLUIT GESIGNEERD: S. GREEVE Fec. GEDATEERD 1799.
Amsterdamsche Particuliere Miniaturen-Collectie.
Een tiental „onbekende” schilderijen kon in het bovenstaande worden geïdentificeerd wat hun makers betreft, dank zij de signaturen, die deze werken dragen. Misschien maken de beschrijvingen en reproducties de determinatie van andere, tot nu toe niet geïdentificeerde schilderijen in openbare of particuliere collecties mogelijk. Maar wellicht wekken deze regels ook op, om werken van andere „onbekende” meesters, schilderijen die met weinig bekende of volslagen onbekende namen zijn gesigneerd, hier te publiceeren. In dit geval zouden wij ons met de hoop kunnen vleien, in dubbel opzicht een steentje tot de kennis van het zoo rijke oeuvre der oud-Hollandsche meesters te hebben bijgedragen.
Documentation.
Unknown Masters — Unknown Works
by W. MAUTNER.
Specimena of the work of Antonie van Borssom, Jacobus Storck, Pieter Swart, Willem Grasdorp, Peeter Sion, Guilliam van Deynum, Joost van Attevelt, Anthony de Grebber, Adriaen van Gaesbeeck and S. Greeve, unknown or little known Dutch masters, or of works differing from their ordinary manner, are here reproduced and described with a view to facilitating thereby their correct attribution to the painters. All the pictures illustrated here are signed, and belong to private — not to public — collections in the Netherlands and in Sweden.