Staatsregeling van Sint Maarten/Hoofdstuk 3
← Hoofdstuk 2 Grondrechten | Hoofdstuk 3 Grondgebied en eenheid door Staatsregeling van Sint Maarten | Hoofdstuk 4 De Staten → |
HOOFDSTUK 3 DE REGERING EN DE GEVOLMACHTIGDE MINISTER[bewerken]
§ 1. De regering[bewerken]
Artikel 32
1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
2. De Koning wordt vertegenwoordigd door de Gouverneur.
3. De ministers zijn verantwoordelijk aan de Staten.
Artikel 33
1. De minister-president en de overige ministers worden bij landsbesluit benoemd en ontslagen.
2. Indien een minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking.
3. Bij landsverordening kunnen nadere regels over het tweede lid worden vastgesteld.
Artikel 34
1. De ministers moeten de staat van Nederlander bezitten en niet uitgesloten zijn van het kiesrecht.
2. Zij kunnen niet tegelijk zijn:
- a. Gouverneur;
- b. vervanger van de Gouverneur;
- c. lid van de Raad van Advies;
- d. lid van de Algemene Rekenkamer;
- e. gevolmachtigde minister;
- f. actief dienend ambtenaar;
- g. lid van de Staten;
- h. lid van de rechterlijke macht;
- i. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie;
- j. Ombudsman.
3. Bij landsverordening kan ten aanzien van andere betrekkingen worden bepaald dat zij niet gelijktijdig met het ambt van minister kunnen worden uitgeoefend.
4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, onder g, kan een minister, tot lid van de Staten gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van minister en het lidmaatschap van de Staten verenigen.
5. Met ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, onder f, worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die als werkman zijn aangesteld, en zij die in dienst van het landsbestuur op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
Artikel 35
1. De minister die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het begaan van een daartoe bij landsverordening aangewezen misdrijf wordt van rechtswege ontheven uit zijn ambt en wordt voor een bij landsverordening te bepalen termijn uitgesloten van verkiesbaarheid.
2. De minister wordt van rechtswege geschorst:
- a. indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt terzake van een bij landsverordening aangewezen misdrijf;
- b. indien tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek terzake van een bij landsverordening aangewezen misdrijf is ingesteld;
- c. wanneer hij bij niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een bij landsverordening aangewezen misdrijf is veroordeeld.
3. De uit zijn ambt ontheven minister als bedoeld in het eerste lid of de minister die is geschorst, als bedoeld in het tweede lid, wordt vervangen. Bij landsverordening wordt de schorsing en vervanging nader geregeld.
Artikel 36
Bloedverwantschap tot en met de tweede graad mag niet bestaan tussen de ministers. Echtgenoten kunnen niet tegelijkertijd ministers zijn.
Artikel 37
Bij landsverordening worden ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister.
Artikel 38
1. De ministers vormen tezamen de ministerraad.
2. De ministerraad bestaat uit zeven ministers.
3. De minister-president is voorzitter van de ministerraad.
4. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid ten einde de eenheid van dat beleid te bevorderen.
5. Indien de Gouverneur een vergadering van de ministerraad bijwoont heeft hij alsdan een raadgevende stem.
6. Het reglement van orde voor de ministerraad wordt vastgesteld bij besluit.
Artikel 39
1. Landsverordeningen en besluiten worden ondertekend door de Gouverneur en door een of meer ministers.
2. Het landsbesluit waarbij de aftredende minister-president wordt ontslagen en waarbij tevens zijn opvolger wordt benoemd, wordt mede door de laatstgenoemde ondertekend. De landsbesluiten waarbij de overige ministers worden benoemd of ontslagen worden mede door de minister-president ondertekend.
Artikel 40
De ministers leggen, alvorens hun betrekking te aanvaarden, in handen van de Gouverneur de volgende eed (verklaring en belofte) af:
"Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of wat voorwendsel ook, in verband met het verkrijgen mijner benoeming als minister aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven.
Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd enige beloften of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning en aan het Statuut voor het Koninkrijk, dat ik de Staatsregeling van Sint Maarten steeds zal helpen onderhouden en het welzijn van Sint Maarten naar mijn vermogen zal voorstaan.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig
(Dat verklaar en beloof ik)!"
Artikel 41
De bezoldiging, het pensioen alsmede de overige geldelijke voorzieningen van de ministers en de gevolmachtigde minister worden bij landsverordening geregeld.
§ 2. De gevolmachtigde minister[bewerken]
Artikel 42
1. De gevolmachtigde minister moet de staat van Nederlander bezitten en niet uitgesloten zijn van het kiesrecht.
2. De gevolmachtigde minister kan niet tegelijk zijn:
- a. Gouverneur;
- b. vervanger van de Gouverneur;
- c. lid van de Raad van Advies;
- d. lid van de Algemene Rekenkamer;
- e. Ombudsman;
- f. lid van de Staten;
- g. lid van de rechterlijke macht;
- h. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie;
- i. minister;
- j. actief dienend ambtenaar.
3. Bij landsverordening kan ten aanzien van andere betrekkingen worden bepaald dat zij niet gelijktijdig met het ambt van gevolmachtigde minister kunnen worden uitgeoefend.
4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder i, kan een gevolmachtigde minister, tot lid van de Staten gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van gevolmachtigde minister en het lidmaatschap van de Staten verenigen.
5. De voorgaande leden zijn mede van toepassing op de plaatsvervanger van de gevolmachtigde minister.
6. De gevolmachtigde minister wordt indien hij in Sint Maarten aanwezig is, in de gelegenheid gesteld de beraadslagingen van de ministerraad ten aanzien van onderwerpen, welke tot zijn bemoeienis behoren, bij te wonen. Hij heeft alsdan een raadgevende stem.