Naar inhoud springen

Uit stilte en strijd/De vogeltjes

Uit Wikisource

[ 10 ]

IV.
DE VOGELTJES.


Ik heb een vogeltje gezien: —
Het was geen watersnippie
Maar een verkouwen kippie,
Ze had kroost als gele godjes
Van eier-donzen dotjes, —
Toen kwam de baas, die zocht ze
En nam ze en verkocht ze;
Zij keek eens schuins naar boven
En wou 't eerst niet gelooven —
Toen lei er kale kontje
Een eitje met een strontje! —
Toen kwam de baas, die zocht et
En nam et en verkocht et;
Dat kon ze niet verkroppen
En pikte in kippekoppen —
Toen dee ze een kleinigheidje:
Het was weer 'n kippeneitje, —
Toen kwam de baas, die zocht et
En nam et en verkocht et;
En eindlijk werd ze vetgemest,
Geplukt, geroosterd — en de rest! —
  Ze had wel een aasje
  Van Jan-Piet-en-Klaasje!

[ 11 ]
Ik heb een vogeltje gezien: —
Lorretje kaporretje kapoe,
Het was geen kaketoe
Maar 't was een papegaaitje,
Een papegaaien -gaaitje;
Het was een roze wijfje
Met veertjes aan der lijfje,
Het was de baas zijn liefje
Zijn harte- en duitendiefje;
En was de baas afwezig
Dan hield ze zich wel bezig,
Want ieder amuseerde 'er
Die kleine schuinsmarcheerder!
En kreeg de lieve lorre
Dan van den baas es knorre,
Dan zat ze stil in 't kooitje
En zocht een vogelvlooitje,
Dan keek ze heel aandoenlijk —
Maar toch niet erg fatsoenlijk;
En toen 'k eens zei: „dag lachebek !"
Toen riep ze plotseling: „verrek!"—
  Ze leek wel een beetje
  Op een mainteneetje!

[ 12 ]
Ik heb een vogeltje gezien: —
De gele pronkkanarie
Van tante Bim Bombarie;
Zij stond op 't guéridonnetje
Van tante's lief salonnetje,
En 's avonds mocht ze mede
Naar tante's legerstede,
Daar hing ze in haar hoekje,
Bedekt door tante's doekje;
Het beestje heette Grietje —
Doch „Grietje" had geen „Pietje"
En Grietje, 't gele guitje,
Zat nooit in 't huwlijksschuitje,
Maar tante zei: dat dee ze
Voor het fatsoen — dat zee ze;
Toch zong het pinkie! pinkie !"
Nog mooier dan een vinkie,
Maar 's winters zong het weinig,
Dan leek het wat chagrijnig;
En iedre dag bad tante weer:
„Bewaar mijn Grietje Lieve-heer!" —
  Het dee me denken an 't gezichie
  Van mijn ongehuwde nichie!

[ 13 ]
Ik heb een vogeltje gezien: —
Het was een plechtig uiltje,
Een heilige op een zuiltje;
Het had wel wat van tante
Met kiespijn en bouffante,
Maar in zijn platte facie
Had hij toch veel meer statie,
Al keek ie soms wat druilig —
Maar dat is speciaal uilig;
Een paar brutale musschen
Die name' et dier der tusschen,
Die vroegen of ie echt was
En of ie wel terecht was —
Doch 't adellijke diertje
Keek enkel door een kiertje;
Maar 's avonds was de rakker
Wel wis en weergaasch wakker:
Dan kneep die ouwe jonker
De muisies in het donker;
En als ie dood is altemet
Dan wordt ie prachtig opgezet! —
  Het lieve diertje leek wel 'n ziertje
  Op een zalig renteniertje!

[ 14 ]
Ik heb een vogeltje gezien: —
Een heel bijzonder beesje,
De oppasser noemde em „Keesje",
Maar 't was eig'lijk een arend;
Hij zat op 'n stokje starend
Te kijken naar zijn vlerken —
Daaraan kon je wel merken
Dat hij geen plaats gekregen
Had om zich te bewegen;
Er lag een paardelapje —
Dat leek een lekker hapje,
Maar 't beest scheen niet tevreden,
Al had ie hier beneden
Toch lang genoeg gezeten
Om 't vliegen te vergeten;
Toen hupte ie van zijn stokje
Naar achter in zijn hokje,
En. om dat gekke stappen
Moest ieder ginnegappen —
Maar 't dier dee even doof als stom
En keek niet eens es effen om! —
  Het leek op somm'ge menschen
  Die de heele boel verwenschen!