Apocriefe boeken/Judith 15
Judith 15 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 12-13. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 012.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 013.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 15. Nederlaag en vlucht der Assyriërs. - Vreugde bij de Joden. | ||
TOEN nu het krijgsvolk hoorde, dat Holofernes het hoofd afgehouwen | ||
was, verschrikten zij en werden verbijsterd en konden geen raad houden | ||
2 | wat zij doen zouden; zoozeer was hun de moed ontvallen; en zij namen | |
de vlucht, opdat zij de Hebreën, die zij tegen zich zagen aantrekken, | ||
3 | ontkomen mochten. En toen de kinderen Israëls zagen, dat de vijanden | |
| ||
vloden, haastten zij zich hen achterna met groot geschreeuw en trom- | ||
4 | petten. Maar dewijl de orde der Assyriërs gebroken was en de kinderen | |
Israëls in hunne orde trokken, sloegen zij allen dood, die zij achterhalen | ||
5 | konden. En Ozias zond naar alle steden in het land van Israël, 6 dat | |
men in alle steden zou opstaan en den vijand najagen, het land uit. | ||
7 | Maar het overige volk te Bethulië viel in het leger der Assyriërs en zij | |
plunderden en voerden weg wat de Assyriërs aldaar gelaten hadden, | ||
8 | en kregen een grooten buit. Maar de anderen, wederkeerende, brachten | |
alles met zich wat gene medegevoerd hadden, zoo aan vee als ander | ||
goed; en het geheele land werd rijk van dien buit. | ||
9 | Daarna kwam a Jojakim, de hoogepriester, van Jeruzalem naar Bethulië, | a Jud. 4 : 5. |
10 | met al de priesters, om Judith te zien. En zij ging tot hen uit, toen | |
prezen zij haar allen tegelijk en spraken: Gij zijt de kroon van Jeruzalem, | ||
11 | gij zijt de blijdschap van Israël, gij zijt een eere van het geheele volk, | |
dat gij zulk eene loffelijke daad gedaan en aan Israël eene zóó groote | ||
weldaad bewezen hebt, dat God hen wederom gered heeft: gezegend | ||
12 | zijt gij voor God eeuwiglijk. En al het volk sprak: Amen, amen. | |
13 | En toen men nu dertig dagen lang den buit gedeeld had, 14 gaven | |
zij Judith de kostelijke goederen, welke Holofernes gehad had, het goud, | ||
15 | het zilver, de kleederen en de edelgesteenten. En iedereen was vroolijk, | |
zong en sprong, zoo jong als oud. |