Apocriefe boeken/Judith 6
Judith 6 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 4-5. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 4.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 5.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 6. Achior wordt naar Bethulië gebracht. | ||
DAARNA vergramde Holofernes almede op Achior, en zeide: 2 Hoe durft | ||
gij ons profeteeren, dat het volk Israël bescherming zou hebben van | ||
zijnen God? Maar zoo wij hen nu slaan als een éénig mensch, dan zult | ||
3 | gij zien, dat er geen andere god is dan alleen Nebukadnezar; 3 en dan | |
zult gij ook door het zwaard der Assyriërs met hen doorstoken worden, | ||
4 | en geheel Israël zal met u omkomen: zoo zult gij dan gewaarworden, | |
dat Nebukadnezar een heer is der geheele aarde, als gij met mijn zwaard | ||
dorstoken wordt, en ligt onder de verslagenen van Israël en serven en | ||
5 | ontkomen moet. Doch meent gij, dat uwe profetie zeker is, zoo behoeft | |
| ||
6 | gij niet te verschrikken noch te verbleeken: gelijk het hun gaan zal, | |
zóó zal het ook u gaan; want ik zal u terstond tot hen zenden, opdat | ||
ik u met hen straffe. | ||
7 | Toen beval Holofernes zijn knechten, dat zij Achior grijpen zouden en | |
8 | naar Bethulië voeren, in de handen der kinderen van Israël. En de | |
knechten van Holofernes grepen hem. En toen zij over het vlakke veld | ||
9 | aan het gebergte kwamen, trokken de schutters tegen hen uit. Toen | |
weken zij f terzijde van den berg en bonden Achior aan een boom, | ||
met handen en voeten, en lieten hem alzoo gebonden en trokken weder | ||
10 | tot hunnen heer. Maar de kinderen Israëls kwamen van Bethulië tot | |
hem af, en maakten hem los, en brachten hem binnen Bethulië en voerden | ||
hem onder het volk en vraagden hem hoe dat toegegaan was, waarom | ||
11 | de Assyriërs hem gebonden achtergelaten hadden? In dien tijd waren | |
de oversten in de stad Ozias, de zoon van Micha, van den stam Simeon, | ||
12 | en Charmi, die ook Othoniël heet. Voor deze oudsten en voor al het | |
volk zeide Achior alles, a wat Holofernes hem gevraagd en wat hij ge- | a Jud. 5 : 2-6. | |
antwoord had; en dat de lieden van Holofernes hem om dit antwoord | ||
13 | hadden willen dooden. Doch Holofernes had bevolen, dat men hem aan | |
de kinderen Israëls zou overleveren; opdat, wanneer hij de kinderen | ||
Israëls geslagen had, hij hem, Achior, ook zoude straffen en ombrengen, | ||
omdat hij gezegd had: De God des hemels zal hunne beschutting zijn. | ||
14 | Toen Achior dat gezegd had, viel al het volk op hun aangezicht en | |
zij aanbaden den Heer, weenden allen tegelijk, en baden tot den Heer, | ||
15 | zeggende: Heer, God des hemels en der aarde, zie hunnen hoogmoed | |
en onze ellende; en zie uwe heiligen genadig aan en toon, dat gij | ||
niet verlaat wie op u betrouwen, en nederstort wie op zichzelf en op | ||
16 | hunne macht trotsch zijn. Alzoo weenden en baden zij den geheelen | |
17 | dag en troostten Achior, zeggende: De God onzer vaderen, wiens macht | |
gij geprezen hebt, zal het u zóó vergelden, dat zij hunnen lust aan u | ||
18 | niet zien, maar dat gij ziet hoe zij geslagen en vergeld worden. En | |
als de Heer, onze God, ons redt, zij God met u onder ons; en wilt gij, | ||
19 | zoo zult gij met al de uwen bij ons wonen. Toen nu het volk weder | |
uit elkander ging, voerde Ozias hem met zich in zijn huis en maakte | ||
20 | een grooten maaltijd, en nodigde tot zich alle oudsten en zij verkwikten | |
21 | zich, nadat zij lang gevast hadden. Daarna werd het volk weder bijéén- | |
geroepen en zij baden om hulp van den God van Israël in de vergadering | ||
den geheelen nacht. |