Apocriefe boeken/Judith 9
Judith 9 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, p. 8. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 8.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
HOOFDSTUK 9. Het gebed van Judith. | ||
DAARNA ging Judith in hare kamer en bekleedde zich met een zak en | ||
strooide asch op haar hoofd en viel neder voor den Heer en riep tot | ||
2 | hem, zeggende: Heer, God van mijnen vader Simeon, wien gij het | |
a zwaard gegeven hebt, om de volken te straffen, welke de maagd ver- | a Gen. 34 : 25. | |
3 | kracht en te schande gemaakt hebben; en gij hebt hunne vrouwen en | Gen. 49: 5-7. |
dochters wederom laten gevangen nemen en berooven door uwe knechten, | ||
die aldaar in uwen ijver geijverd hebben: help mij, arme weduwe, Heer, | ||
4 | mijn God! Want b alle hulp, die in vroegere tijden en daarna ooit ge- | b Ps. 74 : 12. |
5 | schied is, hebt gij bewezen; en wat gij wilt c moet geschieden. Want | c Ps. 33 : 9. |
als gij wilt helpen, kan het niet mislukken; en gij weet wel hoe gij de | ||
6 | vijanden straffen zult. Zie nu op het heir der Assyriërs, gelijk gij eer- | |
tijds d op het heir der Egyptenaren zaagt, toen zij uwe knechten najoegen | d Ex. 14: 24. | |
met groote macht, en zich trotsch verhieven op hunne wagens, ruiters | ||
7 | en menigte van krijgsvolk. Maar toen gij hen aanzaagt, werden zij ver- | |
8 | saagd; en de diepte verraste hen en het water verdronk hen. 9 Heer, | |
alzoo geschiede nu ook aan dezen, die trotsch zijn op hunne macht, wagens, | ||
10 | spiesen en oorlogsgereedschap, maar die u niet kennen en niet denken, | |
dat gij, Heer onze God, het zijt, e die de oorlogen stuit van het begin | e Ps. 46 : 10. | |
11 | en met recht genaamd wordt Heer. Strek uwen arm uit, gelijk eertijds | |
en verpletter de vijanden door uwe macht; en laat omkomen door uwen | ||
toorn, die zich beroemen, dat zij uw heiligdom willen verstoren, en de | ||
hut uws naams ontheiligen en met hun zwaard uw altaar omverwerpen. | ||
12 | Straf hunnen hoogmoed door hun eigen zwaard; 13 dat hij gevangen worde | |
met zijne eigen oogen, als hij mij aanziet, en door mijne vriendelijke | ||
14 | woorden misleid worde. Geef mij moed, dat ik voor hem en voor zijne | |
15 | macht niet ontzette, maar dat ik hem moge ternederstorten. Dat zal | |
16 | uwen naam tot eer zijn, dat eene vrouw hem heeft ternedergeveld. Want | |
gij, Heer, kunt wel de overwinning geven f zonder eene menigte en g hebt | f 1 Sam. 14 : 6. | |
geen lust aan de sterkte der paarden; de hoovaardigen hebben u nog | g Ps. 147 : 10. | |
nooit behaagd, maar het gebed der ellendigen en ootmoedigen is u altoos | ||
17 | welgevallig geweest. O Heer, gij God des hemels, Schepper der wateren | |
en Heer aller dingen, verhoor het zwakke gebed van mij, die alleen op | ||
18 | uwe barmhartigheid vertrouw. Gedenk, Heer, aan uw verbond en geef | |
mij in wat ik spreken en denken zal, en geef mij geluk daartoe; opdat | ||
19 | uw huis blijve, en h alle volken gewaarworden, dat gij God zijt, en geen | h Jes. 37 20. |
ander buiten u. |