Coalitieakkoord 2007/Sociale samenhang

Uit Wikisource
Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie
Opgaven voor Nederland: zes pijlers · I Een actieve internationale en Europese rol · II Een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie
III Duurzame leefomgeving · IV Sociale samenhang · V Veiligheid stabiliteit en respect · VI Overheid en dienstbare publieke sector
Financieel kader 2008-2011


IV. Sociale samenhang

De kracht en kwaliteit van de samenleving worden bepaald door onderlinge betrokkenheid. Betrokkenheid begint met meedoen. In een betaalde baan, in het vrijwilligerswerk, in de zorg voor anderen. Sociaal is het niet aanvaardbaar dat mensen buiten de samenleving staan, economisch is het niet verantwoord. Wij willen samen met de sociale partners mensen die op afstand staan van de arbeidsmarkt actief ondersteunen om die afstand te overbruggen. Voor ouderen wordt het gemakkelijker en aantrekkelijker om langer door te werken. In de bijdrage aan de collectieve sector zullen de sterke schouders de zwaarste lasten dragen.

Het gezin is een belangrijke bron voor het kweken van betrokkenheid bij de samenleving. Een gezinsvriendelijk beleid draagt eraan bij dat kinderen van jongs af aan zelfvertrouwen, weerbaarheid en verantwoordelijkheidsgevoel meekrijgen. Speciale aandacht is nodig voor de wijken waar veel problemen samenkomen. Samen met alle betrokkenen willen we die probleemwijken omvormen tot wijken waar mensen kansen hebben en weer graag wonen.

Participatie[bewerken]

In onze samenleving is arbeid meer dan een middel om inkomen te verwerven. Het biedt de mogelijkheid om ‘bij te blijven’ in een veranderende samenleving, een gelegenheid om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. Meer nog dan inkomen is werk een middel tot ontplooiing, zingeving en integratie.

Participatie komt eveneens tot uitdrukking in zorg voor elkaar, in vrijwilligerswerk en in mantelzorg. Het is van belang dat het beleid ook deze vormen volwaardig aandacht geeft. Vergrijzing is een van de verschijnselen die de samenleving kleuren en veranderen. Ouderen leveren een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en het functioneren van de samenleving. Ouderen zijn sociaal kapitaal dat van grote waarde is voor het adresseren van de maatschappelijke vragen waar we voor staan.

Er staan nog steeds te veel mensen langs de kant, zoals bijstandgerechtigden, langdurig werklozen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten, herintredende vrouwen, jongeren zonder startkwalificaties en ouderen met onvoldoende perspectief op een baan. Geringe(re) arbeidsproductiviteit, grote afstand tot de arbeidsmarkt en/of het persoonlijke arbeidsverleden kunnen toetreding tot de arbeidsmarkt in de weg staan. De armoedeval kan mensen in een uitkering gevangen houden. We willen iedereen een eerlijke kans op werk bieden. Hier ligt een opgave voor kabinet en sociale partners gezamenlijk.

1. Het kabinet dient snel na zijn aantreden met sociale partners en gemeenten het gesprek aan te gaan om te komen tot een gezamenlijke agenda en werkafspraken voor een te houden “participatietop” van kabinet, sociale partners en gemeenten nog vóór de zomer. De inzet is om met sociale partners – die zich in het recente MLT-advies van de SER gebonden hebben aan een ambitieuze participatiedoelstelling – tot een gezamenlijke aanpak te komen, waaronder begrepen een sociaal akkoord, die moet leiden tot een substantiële verhoging van de arbeidsparticipatie. Het streven is om in samenspraak oplossingen te vinden voor de aanpak van de problematiek van de onderkant van de arbeidsmarkt en de begeleiding van moeilijk bemiddelbare groepen naar de arbeidsmarkt. Daarbij zal in ieder geval aandacht worden besteed aan:

a. Varianten van werk voor mensen die anders langdurig op een uitkering zijn aangewezen:

i. Participatiebanen;

ii. Participatieplaatsen;

iii. Brugbanen;

iv. Opstapbanen en

v. Investeringsbanen.

b. De ontwikkeling van een markt voor persoonlijke dienstverlening;

c. Vormgeving van loonkostensubsidies aan werkgevers en/of loonaanvullingen aan werknemers.

d. De toekomst van de WSW.

De centrale vraag is hoe deze arrangementen mensen die anders moeilijk zijn in te schakelen op de arbeidsmarkt toch toegang daartoe kunnen bieden of hen in staat stellen zich op andere wijze maatschappelijk nuttig te maken. Ook zal aandacht dienen te worden besteed aan de uitvoeringsaspecten onder andere in relatie tot de WWB de WSW. Tevens zullen in de context van een beoogde verschuiving van baan- en uitkeringszekerheid naar werk- en inkomenszekerheid aan de orde moeten komen de thema’s arbeidsmarktbeleid, scholing en opleidingen (employability), WW en flexibilisering en de betekenis van het ontslagrecht daarvoor.

Om participatie te bevorderen zullen voorts de volgende maatregelen worden genomen:

1. Wij willen de AOW ook in de toekomst welvaartsvast houden. Daarvoor is allereerst nodig dat zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk doorwerken. Met respect voor de keuzevrijheid van ouderen vragen wij aan ouderen met een relatief hoger inkomen hun steentje bij te dragen aan de financiering van een welvaartsvaste AOW door ofwel langer door te werken (tot aan hun 65e) ofwel het betalen van een extra heffing. Van iedereen die na 1945 geboren is zal vanaf 2011 een bijdrage naar draagkracht worden gevraagd om ook in de toekomst een welvaartsvaste AOW te garanderen. Dat doen we in de vorm van een heffing die jaarlijks wordt verhoogd met 0.6% totdat in 2040 het maximum van 17.9% wordt bereikt. Deze heffing wordt naar draagkracht geheven over het aanvullende pensioen boven de 18.000 euro tot het maximum van de tweede schijf #voetnoot1. Bij doorwerken tot 65 jaar komt deze fiscale bijdragen per saldo te vervallen. Voor iedere maand die iemand na zijn 63e doorwerkt ( met een jaarinkomen boven de 31.000 euro) wordt een arbeidsbonus verkregen #voetnoot2. Aldus staat het maximale voordeel van de bonus bij doorwerken tot 65 jaar gelijk aan de bovengenoemde heffing. Bij doorwerken tot 65 jaar bedraagt de heffing per saldo dan nul (pro rato opbouwen in twee jaar). Met sociale partners zal in overleg worden getreden over de volgende uitvoeringsaspecten van deze regeling: inkomsten uit onderneming en zware beroepen.

2. Tevens zal ter bevordering van de participatie vanaf 57 jaar de specifieke aanvullende arbeidskorting voor ouderen worden verhoogd. De arbeidsdeelname van ouderen na hun 65ste wordt aangemoedigd door belemmeringen in het arbeidsrecht en fiscaliteit voor langer doorwerken weg te nemen. Bezien wordt of ondernemersfaciliteiten ook voor ouderen kunnen worden opengesteld.

3. De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting wordt geleidelijk in twintig jaar met 5%-punt per jaar verminderd. Deze maatregel is van toepassing op degenen die na 1971 zijn geboren en geen kinderen hebben in de leeftijd van 0 tot en met 6 jaar.

4. De arbeidsparticipatie van mensen met lagere inkomens zal worden ondersteund door de invoering van een inkomensafhankelijke arbeidskorting (EITC) in de plaats van de huidige arbeidskorting. Voor huishoudens met kinderen waarvan beide partners werken komt bovenop de inkomensafhankelijke arbeidskorting een inkomensafhankelijke combinatiekorting. Beide maatregelen worden mede gefinancierd uit de bevriezing van de algemene heffingskorting.

5. Het stelsel van sociale zekerheid zal zodanig worden ontwikkeld en ingezet dat het verwerven van nieuwe vaardigheden, employability en arbeidsgeschiktheid worden bevorderd.

6. Vrijwilligerswerk en mantelzorg zullen ruimer financieel worden gestimuleerd.

7. Tweeverdieners die gebruik maken van informele kinderopvang krijgen een betere toegang tot financiële ondersteuning.

8. De ruimte voor gemeenten om via maatwerk participatiebevorderend beleid te voeren zal worden vergroot door hen meer budgetzekerheid te geven bij de inzet van WWB-gelden (W-deel).

9. Om voor gemeenten een samenhangende aanpak mogelijk te maken, zullen zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten worden weggenomen, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten.

10. CWI, UWV en gemeenten worden via prestatie-afspraken aangespoord om hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening en re-integratie te verbeteren. Op lokaal niveau worden arbeidsmarktbeleid en re-integratie samen gebracht in één loket.

11. De uitbreiding van de werkingsfeer van de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten wordt met kracht voortgezet.

12. Voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking biedt werk een zinvolle dagbesteding en een vorm van structuur. Het is van het grootste belang om deze mensen de kans te geven te werken. Er komt extra budget beschikbaar voor de intensivering van begeleid werken en sociale werkplaatsen, onder meer om de wachtlijsten weg te werken (WSW-budget).

13. De levensloopregeling wordt verder uitgebreid en zodanig nader vormgegeven dat de regeling meer dan thans het geval is over de volle lengte van het arbeidzame leven de mogelijkheden tot (blijvende) arbeidsdeelname ondersteunt en dat ook de start van een eigen bedrijf, de periode tussen twee banen of de overgang naar deeltijdwerk kan worden overbrugd. In overleg met sociale partners zal worden bezien of, en zo ja hoe, de spaarloonregeling kan worden geïntegreerd met de levensloopregeling en worden opengesteld voor zelfstandigen en zzp’ers. Leerrechten voor scholingsfaciliteiten en het sparen voor inkomen tijdens een verruimd ouderschapsverlof worden aan de bestaande levensloopregeling gekoppeld. Het gebruik van de levensloopregeling voor vervroegd pensioen wordt verder toegespitst op de inzet voor deeltijdpensioen. De levensloopregeling zal beter toegankelijk worden gemaakt voor met name mensen met lagere inkomens.

14. De uitkeringen van de WAO en de uitvoering van de WIA zullen als volgt worden aangepast:

1. Net als de uitkeringen voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten in de WIA zullen ook de uitkeringen van bestaande gevallen volledig arbeidsongeschikten in de WAO, WAZ en Wajong worden verhoogd van 70% naar 75%.

2. De grens van boven de 50 jaar op de peildatum 1 juli 2004 voor vrijstelling van de herbeoordelingsoperatie met het aangepaste Schattingsbesluit wordt verlaagd naar 45 jaar.

3. Degenen die nu worden vrijgesteld en al zijn herbeoordeeld met het aangepaste Schattingsbesluit worden ingedeeld op het oude arbeidsongeschiktheidspercentage. Door deze maatregel gelden in feite de reguliere WAO-regels en het oude Schattingsbesluit voor iedereen die 45 jaar of ouder was op 1 juli 2004.

4. Herbeoordeelde uitkeringsgerechtigden met een toename van de verdiencapaciteit bij herbeoordeling die niet aan het werk zijn en geen direct vooruitzicht op werk hebben, hebben recht op een re-integratietraject.

5. De duur van de TRI-uitkering wordt verlengd van 6 naar 12 maanden, indien wordt meegewerkt aan re-integratie.

6. Er worden in totaal 10.000 brugbanen van een jaar gecreëerd, die bij voorrang worden ingezet voor degenen uit bovengenoemde groepen die na 12 maanden nog geen uitzicht op werk hebben.

7. Er zal in samenspraak met sociale partners een pakket aan maatregelen worden gepresenteerd om de arbeidsmarktpositie voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (35-) te versterken. De no-risk polis en premiekorting voor werkgevers die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in dienst houden of nemen worden uitgebreid.

8. De WGA zal volledig privaat uitgevoerd gaan worden.

9. De Pemba wordt afgeschaft.

Inkomensbeleid[bewerken]

Er wordt gestreefd naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, huishoudens met kinderen en de middengroepen. De sterkste schouders zullen de zwaarste lasten moeten dragen. Het inkomensbeeld in ons land moet hierbij wel in zijn internationale context worden beschouwd.

1. Bijzondere aandacht is nodig voor het reëel besteedbare inkomen van huishoudens. In dat verband dient in de eerste plaats acht te worden geslagen op de vaste lasten die samenhangen met wonen (huur), zorg en kinderen en de daarop geënte toeslagen.

2. Het naleven van de zogenoemde code Tabaksblat door topbestuurders zal nauwlettend worden gevolgd. De ondernemingsraad krijgt (bij beursgenoteerde vennootschappen) een adviesrecht aan de vergadering van aandeelhouders op het voorstel van de Raad van Commissarissen voor het beloningsbeleid van topbestuurders.

3. De mogelijkheden voor gemeenten voor het voeren van een gericht armoedebeleid, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning worden verruimd, waar mogelijk in samenhang met bevordering van arbeidsparticipatie. Voor gerichte ondersteuning van kwetsbare groepen komen extra middelen beschikbaar.

4. Bijzondere aandacht gaat uit naar chronisch zieken en gehandicapten. De tegemoetkoming voor buitengewone lasten wordt beter op hen toegesneden en overgeheveld naar de WMO.

5. Verzilvering van de kinderkorting wordt mogelijk gemaakt.

6. Er komt een inkomensafhankelijke arbeidskorting.

7. De inkomens in de publieke en semi-publieke sfeer worden genormeerd respectievelijk gemaximeerd. De beloningsstructuur wordt vereenvoudigd; voor een aantal categorieën vloeit daar versobering uit voort. Met betrekking tot de inkomens in de publieke en semi- publieke sfeer geldt het inkomen van de Minister-President als maximumnorm. Daarbij wordt uitgegaan van het inkomen zoals dit zou moeten zijn overeenkomstig het kabinetsstandpunt op de voorstellen van de commissie Dijkstal. De aanpassing van het inkomen van bewindspersonen aan deze norm geschiedt in stappen. Aanpassingen zullen niet door het kabinet worden voorgesteld maar door een in te stellen commissie van wijzen worden vastgesteld.

8. Bij de topverdieners in de publieke en semi-publieke sector wordt de hoogte van een ontslagvergoeding gemaximeerd op één jaarsalaris.

Integratie[bewerken]

Samenleven, gemeenschapszin, gedeelde waarden en normen en solidariteit zijn essentiële kwaliteiten om als nationale gemeenschap kansen te realiseren en weerbaar te zijn in een open, internationale samenleving. Sociale cohesie vraagt een blijvende inzet voor een klimaat van zekerheid, verantwoordelijkheid en participatie. Maatschappelijke integratie is daarvoor noodzakelijk. Dat is niet alleen een kwestie van individuen die hun plaats vinden in het maatschappelijk bestel, maar ook van wederzijdse afhankelijkheid, respect voor elkaar en verdraagzaamheid tussen personen en de gemeenschappen waarin zij leven. Gelijke behandeling is één van de grondrechten van onze samenleving.

1. Voorwaarde voor integratie is dat we elkaar kunnen verstaan, begrijpen en verdragen. Kennis van de taal, de samenleving en gemeenschappelijke waarden en geschiedenis is dan ook wezenlijk voor die integratie, en voor het kunnen participeren in de samenleving. Inburgering is daarom noodzakelijk voor wie hier wil verblijven; de ingeburgerde mag zich vervolgens in de samenleving geaccepteerd weten. Alle inburgeringsplichtigen onder de nieuwe wet dienen te worden toegerust door een stevig inburgeringsprogramma en een verplichte toets. Er komt een uitgebreid ‘delta- plan inburgering’ voor oud- en nieuwkomers gericht op een grote inhaalslag in de komende 4 jaar. De ambitie is om alle wachtlijsten voor inburgerings- en taalcursussen weg te werken. Gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties zullen daarin een belangrijke rol moeten vervullen. Het streven is het niveau van de inburgeringscursus te verhogen tot het niveau van een startkwalificatie.

2. Gemeenten krijgen ruimere bestedingsmogelijkheden om inburgeraars naar capaciteit direct op een hoger niveau te laten inburgeren.

3. Niet alleen van wie naar hier komt, mag kennis van taal en gewoonten verlangd worden; bij allen die hier wonen, moet taalachterstand worden aangepakt. Daartoe komt er een breed programma om taalachterstanden weg te werken. Kinderen waarbij op driejarige leeftijd door het consultatiebureau of elders een taalachterstand wordt geconstateerd, zullen via kinderopvang/peuterspeelzalen, voor- en vroegschoolse educatie (groep 0) en aparte (schakel)klassen op het vereiste niveau worden gebracht. De ouders van die kinderen worden hierbij direct betrokken via een verbrede leerplicht.

4. Ook arbeidsparticipatie is belangrijk voor het welslagen van integratie. De inspanning zal daarom mede moeten zijn gericht op een goede toeleiding naar de arbeidsmarkt of zelfstandig ondernemerschap. Dat vergt toerusting vanuit de overheid en minder vrijblijvendheid bij werkgevers en betrokken instellingen. Het kabinet zal dit onderdeel laten zijn van de participatietop met sociale partners.

5. Het gaat echter om meer dan alleen arbeidsparticipatie, het gaat om maatschappelijke participatie en betrokkenheid, niet alleen van personen maar ook van de gemeenschappen waarin men leeft.

6. Alle burgers die zich beschermd weten door de grondwettelijke vrijheden van ons land hebben ook de plicht die grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting, te verdedigen, ook of juist in de eerste plaats voor de ander. In dit kader wordt de ontwikkeling van een Handvest van verantwoordelijk burgerschap ter hand genomen. De grondwaarden van onze samenleving zullen alleen vitaal blijven indien zij daadwerkelijk worden beleefd en verdedigd in het handelen van ieder in het maatschappelijke verkeer. Dat vergt een publiek debat. Politici mogen en moeten in dat debat stelling nemen.

7. In het kader van integratie is een Nederlandse imamopleiding van groot belang.

8. Discriminatie is strafbaar, grievend en kwetsend, belemmert het proces van integratie en emancipatie van nieuwkomers in onze samenleving en zet de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen op scherp. De aanpak van discriminatie zal de komende jaren een speerpunt zijn.

9. Het tegengaan van uitsluiting op de arbeidsmarkt bij stage- en arbeidsplaatsen krijgt prioriteit en behoort ook bij bedrijven boven aan de agenda te staan. De inzet is om gezamenlijke doelstellingen te formuleren waarop betrokken partijen elkaar kunnen aanspreken. De overheid geeft het goede voorbeeld bij het nastreven van een in dit opzicht evenwichtig personeelsbeleid. Aan opsporing en vervolging van discriminatie in de praktijk, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt of in het uitgaansleven, wordt zichtbaar meer aandacht gegeven. De politie zal aangiften van discriminatie altijd opnemen.

10. Maatschappelijke betrokkenheid zal zoveel mogelijk worden gestimuleerd. Er zal nog meer ruimte gegeven worden aan maatschappelijke verbanden, particulier initiatief en aan vrijwilligerswerk. Ook breedtesport is een bindende factor in de samenleving. Daarin komen gezondheid, veiligheid, overdracht van waarden en normen, integratie en maatschappelijke binding bijeen. Vanwege deze grote maatschappelijke waarde verdient sport actieve ondersteuning vanuit de overheid; er komen meer middelen daarvoor beschikbaar.

Jeugd en gezin[bewerken]

Het gezin is van grote waarde. In het gezin worden kinderen opgevoed, wordt geborgenheid geboden en worden essentiële waarden en normen voorgeleefd en overgedragen aan volgende generaties. Ouders moeten daar voldoende tijd, middelen en vaardigheden voor hebben. Er zal een gezinsvriendelijk beleid worden gevoerd dat erop gericht is dat te bevorderen.

1. Er komt met ingang van 2008 een inkomensafhankelijk kindgebonden budget, waarin de huidige kindertoeslag opgaat en waaraan gefaseerd additioneel budget zal worden toegevoegd.

2. Er komt een nader vorm te geven financiële ondersteuning voor alleenverdieners- huishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen of pleegkinderen.

3. Arbeid en zorg, werken en opvoeden, moeten voor ouders goed te combineren zijn. In het spitsuur van het leven moet een time-out mogelijk zijn. De levensloopregeling dient mede dit doel. Het wettelijke recht op ouderschapsverlof wordt verlengd van 13 naar 26 weken per werknemer en is niet overdraagbaar. De levensloopregeling wordt hierop aangepast.

4. De sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met kinderen tot 5 jaar wordt geschrapt. De maximale vrijstellingsperiode voor de sollicitatieplicht is 6 jaar. Er komt een scholingsplicht voor deze groep alleenstaande ouders, teneinde na de vrijstelling een baan te vinden. Er zal een regeling komen die werken in deeltijd voor sollicitatieplichtige alleenstaande ouders met kinderen financieel aantrekkelijk maakt.

5. De mogelijkheid van een uitkeringsregeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandigen en meewerkende partners zal worden bezien.

6. Samen leven begint met samen spelen. De regelgeving ten aanzien van kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie, waaronder de financiële tegemoetkoming aan ouders, wordt geharmoniseerd. Belangrijkste oogmerken zijn het tegengaan van segregatie in de kinderopvang/peuterspeelzalen, het verhogen van de kwaliteit en het verbeteren van de aansluiting op het eerste jaar van de basisschool. Scholen behouden de mogelijkheid een 0-groep aan te bieden. Op deze manier ontstaat een sluitend systeem van voorzieningen waarbinnen taalachterstanden bij kinderen vroegtijdig kunnen worden onderkend en aangepakt.

7. De totstandkoming van Centra voor Jeugd en Gezin waar zoveel mogelijk medische, sociale en educatieve ondersteuning voor ouders en hun kinderen wordt georganiseerd, zal met kracht ter hand worden genomen. Te denken valt in ieder geval aan het consultatiebureau, opvoedingsondersteuning en gezinscoaching. De organisatie van de jeugdzorg wordt vereenvoudigd en binnen de rijksoverheid ‘ontkokerd’. De wachtlijsten zullen worden weggewerkt en de case load voor gezinsvoogden wordt verder verlaagd.

8. Kinderen uit gezinnen met problemen moeten sneller onder toezicht kunnen worden gesteld. Wetgeving zal aan de Kamer worden voorgelegd waarmee de kinderrechter in een fase voordat sprake is van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, een lichtere maatregel zoals verplichte opvoedingsondersteuning kan opleggen. Ouders worden wettelijk aansprakelijk voor schade die hun minderjarige kinderen aanrichten.

9. Er zal aandacht worden gegeven aan de gevolgen van echtscheiding voor kinderen. De behandeling van de wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30145) wordt doorgezet.

10. Jongeren zullen tijdens hun schooltijd 3 maanden maatschappelijke stage volgen zodat ze kunnen kennismaken met de samenleving. Over de verdere vormgeving en de uitvoeringsaspecten van de maatschappelijke stage zal nader in overleg worden getreden met het onderwijsveld en de overige betrokkenen.

11. Het elektronisch kinddossier wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 2009 ingevoerd.

12. Voor jongeren tot 27 jaar geldt een leer/werkplicht die bestuurlijk kan worden gehandhaafd door middel van verplichtende begeleidingstrajecten gericht op scholing op straffe van inhouding op een eventuele uitkering (‘campus nieuwe kans’).

Emancipatie[bewerken]

1. Er zal een nieuwe Emancipatienota worden uitgebracht in de kabinetsperiode.

2. De overheid spreekt werkgevers aan op hun inspanningen om meer vrouwen in topposities te brengen.

3. Met name in het onderwijs zijn weinig vrouwen in topposities werkzaam terwijl juist daar een grote voorbeeldwerking van uit kan gaan. Initiatieven om het aantal vrouwen in topposities te brengen, worden ondersteund.

4. In nauw overleg met werkgevers worden maatregelen genomen om de ongewenste uitval van vrouwen in de leeftijd 35-40 jaar tegen te gaan en hun kansen op herintreding/re-integratie te vergroten.

5. Vrouwen verdienen nog steeds minder dan mannen. Het kabinet zet zich in om aan deze ongelijkheid een einde te maken.

6. Als onderdeel van het homo-emancipatiebeleid wordt bijzondere aandacht gegeven aan de bevordering van “respect voor verschil”, in het bijzonder in etnische kring. In samenspraak met betrokken organisaties zal worden gewerkt aan gerichte maatregelen ter bestrijding van discriminatie van en geweld tegen homo’s, zowel op straat als in de sport, het onderwijs, de (ouderen)zorg en bedrijven. Hiervoor worden voldoende middelen beschikbaar gesteld.

Wonen en wijkaanpak[bewerken]

Meer bouwen met kwaliteit is nodig om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen, de herstructurering van oude stadswijken een impuls te geven en ervoor te zorgen dat starters op de woningmarkt aan een betaalbare, geschikte woning kunnen komen. Dit geldt zowel voor de koopmarkt als voor de huurmarkt.

De straat, de wijk, de buurt zijn, buiten het directe leefverband thuis en op het werk, de sociale gemeenschap waarin we dagelijks leven. De kwaliteit van die leefomgeving en de wijze waarop we daarin met elkaar omgaan, bepaalt vaak mede de wijze waarop we overigens in de samenleving staan.

Helaas zijn ook in Nederland wijken ontstaan waar door een cumulatie van problemen en tekortkomingen de kwaliteit van die leefomgeving ernstig achterblijft. Dat zijn wijken waarin sprake is van hoge werkloosheid en gebrek aan werkgelegenheid, waarin schooluitval vaker voorkomt, waarin de bevolkingssamenstelling éénzijdig is en de huisvesting verouderd, waarin de openbare ruimte verloedert en sprake is van drugsoverlast, criminaliteit en asociaal gedrag. In het besef dat het de mensen zijn die wijken maken, is het onze ambitie om samen met hen en de maatschappelijke organisaties en instellingen die in die wijken actief zijn de noodzakelijke voorwaarden te scheppen, om die wijken weer het been te kunnen laten bijtrekken. Een langdurige, intensieve, samenhangende, en brede aanpak is nodig om die problemen te lijf te gaan.

1. Vóór de zomer zal een actieplan worden opgesteld voor een brede samenhangende “sterke wijken ” aanpak die erop is gericht om binnen 8 tot 10 jaar van probleemwijken weer vitale, woon- werk- en leefomgevingen te maken waarin schooluitval is teruggedrongen en de (jeugd)werkloosheid is teruggebracht, werkgelegenheid in de buurt is gebracht de bevolkingssamenstelling gevarieerd is en het prettig wonen is.

2. Woningcorporaties zijn maatschappelijke ondernemingen die een belangrijke maatschappelijke taak vervullen: investeren in goede betaalbare huisvesting en in de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

3. De inzet is om met woningcorporaties afspraken te maken over een bijdrage aan de betaalbaarheid van huurwoningen. Investeringsinspanningen van woningcorporaties in energie-efficiency van de bestaande voorraad woningen kunnen een positieve bijdrage leveren aan een beheerste woonlastenontwikkeling. Het streven is ook hierover met woningcorporaties afspraken te maken. Met corporaties willen we bovendien afspraken maken over het nieuwbouwprogramma en een gezamenlijke gerichte investeringsinspanning voor de aanpak van de meest kwetsbare probleemwijken. Mocht onverhoopt met corporaties geen overeenstemming worden bereikt over hun bijdrage aan de betaalbaarheid en over hun investeringsinspanningen, dan zal anderszins het omvangrijke maatschappelijk vermogen van woningcorporaties actief voor dit doel worden ingezet.

4. De met de corporaties te maken afspraken zullen niet vrijblijvend zijn. Dit geldt zowel voor de afspraken tussen kabinet en corporatiesector als op lokaal niveau voor de afspraken tussen gemeenten en de woningcorporaties. Op lokaal niveau kunnen gemeenten op basis van gemeentelijke woonvisies met woningcorporaties concrete prestatieafspraken maken over investeringen van corporaties.

5. Gemeenten hebben de taak coördinatie te voeren over wonen, werken, onderwijs en jeugd- en ouderenvoorzieningen. Deze integrale samenhangende aanpak zal vanuit het Rijk worden ondersteund met ook daar een samenhangende interdepartementale benadering.

6. Gemeenten worden gestimuleerd zoveel mogelijk via een zogenaamde 1-loket-functie te werken, zodat mensen in wijken, dorpen en steden snel en adequaat worden geholpen.

7. Een deel van het verruimde budget voor stedelijke vernieuwing zal worden ingezet voor buurt- en wijkbudgetten, waaruit eigen initiatieven van bewoners financieel kunnen worden ondersteund.

8. Deze kabinetsperiode vinden geen wijzigingen plaats in de fiscale behandeling van de eigen woning. Er zullen ook geen wijzigingen worden voorbereid of onderzocht voor de periode daarna.

9. Het wetsvoorstel Huurliberalisatie wordt ingetrokken. De stijging van de huren zal worden gekoppeld aan de inflatie.

10. De woningproductie wordt verhoogd naar een niveau van tussen de 80.000 en 100.000 woningen per jaar, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor woningcorporaties.

11. Om te komen tot een evenwichtige woonontwikkeling en bevolkingssamenstelling in een samenhangend stedelijk gebied kan het wenselijk zijn dat randgemeenten meer bouwen voor lagere en middeninkomens. Waar dit het geval is, zal een aanwijzingsbevoegdheid worden ontwikkeld voor die situaties waarin randgemeenten – onverhoopt - onwillig zijn.

12. Het grotestedenbeleid zal – na evaluatie - na 2009 worden voortgezet. Hiertoe zal tijdig met de voorbereiding worden begonnen.

13. Veel ouderen willen liefst zo lang mogelijk in hun eigen wijk blijven wonen. Dit kan door wijken generatiebestendig te maken en op wijkniveau servicepunten voor welzijn en zorg na te streven. Ook een grotere variatie in het woningaanbod (met name oplopende zorg) kan eraan bijdragen dat ouderen langer in hun eigen wijk blijven wonen. Woningbouwcorporaties zullen op deze maatschappelijke taak worden aangesproken.

Voetnoten[bewerken]

1. Deze vrijstelling correspondeert met een inkomen voor het 65ste jaar van ongeveer 38.000 euro (voor gehuwden) en 43.000 euro (voor alleenstaanden).
2. Dit inkomen van 31.000 euro stemt overeen met de inkomensgrens van een aanvullend pensioen van 18.000 euro plus AOW.