De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXVIII

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk XXVIII.[bewerken]

Tom werd die nacht in zijn drooen vreselijk gekweld door het avontuur van de vorige dag. Vier keer had hij zijn handen op de kostbare schat gelegd en vier keer ook gleed die, wanneer de slaap hem begaf en het ontwaken hem tot de werkelijkheid terugbracht, tussen zijn vingers door.

Toen hij in de vroege morgen al die bijzonderheden van die merkwaardige gebeurtenis nog eens voor de geest riep, scheen ze hem wonderbaar ver af en lang geleden, alsof zij in een andere wereld of in een lang verlopen tijdperk had plaats gehad. De gedachte kwam zelfs in hem op, dat het grote avontuur misschien niets geweest was dan een droom. Er was een krachtige bewijsgrond voor dat idee, deze namelijk, dat de hoeveelheid muntspecie, die zijn ogen hadden aanschouwd, te kolossaal was om werkelijkheid te wezen.

Hij had nooit in zijn leven vijftig dollars bijeen gezien en hij geleek daarin op alle knapen van zijn leeftijd en stand. In zijn verbeelding werden de woorden “honderden” en “duizenden” alleen maar bij wijze van spreken gebruikt en bestonden zulke sommen in de wereld niet. Hij vermoedde geen ogenblik, dat een zo grote som, meer dan honderd dollars in klinkende munt, in iemands bezit kon zijn. Indien hij zijn begrip van een verborgen schat had moeten ontleden, zou hij gezegd hebben, dat deze bestond uit een handvol dollars en een schepel prachtige, andere munten.

Langzamerhand echter, onder het overdenken, werden de bijzonderheden van zijn avontuur scherper en helderder, en eindelijk kreeg de gedachte, dat het toch geen droom was geweest, bij hem de overhand. Aan deze onzekerheid moest een einde gemaakt worden. Hij zou haastig zijn boterham opeten en dan Huck opzoeken.

Huck zat aan het dolboord van een plat vaartuig, achteloos met zijn voeten in het water te schoppen. Hij zag er zeer droefgeestig uit. Tom besloot te wachten, totdat Huck over de zaak zou beginnen. Als hij dat niet deed, was het avontuur slechts een droom geweest.

“Heila, Huck!”

“Heila, jij!”

Een ogenblik stilte.

“Tom, als wij dit vervloekte gereedschap bij de dode boom gelaten hadden, was het geld reeds van ons. O, is het niet vreselijk?”

”’t Is dus geen droom? Geen droom? Toch zou ik haast willen, dat het er een was; ja ’k mag een boon zijn, als ik het niet wou!”

“Wat is geen droom?”

“O, dat ding van gisteren. Ik denk soms half, dat alles een droom is.”

“Een droom? Indien die trappen niet kapot waren gegaan, zou je eens gezien hebben of het een droom was! Ik droom ’s nachts al genoeg van die Spanjaard met zijn ooglappen; hij vervolgt mij overal. Ik wou dat hij stikte.”

“Neen, niet stikken. Wij moeten hem vinden. Het geld opsporen!”

“Tom, wij zullen de schat nooit vinden. Een mens heeft maar eens een kans voor zo’n hoop geld, en die hebben wij verspeeld. Ik zou beven als ik hem zag.”

“Ik ook; maar ik zou hem toch graag zien en naspeuren — naar zijn ‘nummer twee’.”

“Nummer twee, ja, dat is het. Ik heb er over lopen denken, maar ik kan het niet uitmaken. Wat denk jij, dat het is?”

“Ik weet het niet. ’t Is mij te geheimzinnig, Huck. Zou het ook het nummer van een huis kunnen zijn?”

“Onmogelijk! Nee, Tom, dat is het niet. Indien het dat is, dan is het niet in dit kleine stadje: hier zijn geen nummers.”

“Ja, dat is waar. Laat mij even bedenken! Wacht — het is een nummer van een kamer in een herberg!”

“O, daar zul je het hebben! Er zijn hier maar twee kroegen. Wij kunnen dat spoedig uitvinden!”

“Blijf jij hier, Huck, totdat ik terug ben!”

Tom was opeens verdwenen, daar hij op publieke plaatsen niet gaarne met Huck gezien werd.

Binnen een half uur had hij ontdekt, dat in de voornaamste herberg kamer “nummer twee” bewoond werd door een jong advocaat. In de andere, een logement van de derde rang, was aan een der logeerkamers iets geheimzinnigs verbonden. Het zoontje van de herbergier zei, dat die kamer altijd op slot was, en dat hij er nooit iemand had zien in- of uitgaan, behalve 's nachts. Waarom dit geschiedde, wist hij niet; wel betuigde hij soms verlangd te hebben er achter te komen, doch hij was er niet zo bijzonder nieuwsgierig naar, en stelde zich tevreden met te geloven dat het in die kamer spookte. Verder vertelde hij ook nog, dat hij er de vorige nacht een licht had zien branden.

“Dat is alles wat ik te weten ben gekomen, Huck. Ik geloof, dat wij het wezenlijke ‘nummer twee’ gevonden hebben.”

“Ik vermoed het ook. Wat zullen we doen?”

“Laat mij eens bedenken.”

Tom bedacht zich een geruime tijd. Toen zeide hij:

“Ik zal het je zeggen. De achterdeur van dat ‘nummer twee’ komt uit in dat kleine steegje tussen de herberg en die oude trap van de kalkoven. Nu moet je alle deursleutels opsnorren die jij krijgen kunt, en ik zal die van tante wegkapen, en in den eerste de beste donkere nacht zullen wij ze gaan proberen. En denk er aan, dat je op de uitkijk blijft naar Injun Joe, want hij heeft gezegd dat hij in de stad zou komen en nog op een kans zou loeren om aan zijn wraak te voldoen. Als je hem ziet, moet je hem volgen; en als hij niet naar ‘nummer twee’ gaat, dan is dat de plaats niet.”

“Tom, ik durf hem niet alleen te volgen.”

“Och kom; ’t is natuurlijk nacht. Hij zal je misschien niet eens zien; en als hij dat doet, zal hij je toch niet verdenken.”

“Nou, als het donker is, zal ik hem misschien volgen. Maar ik weet het nog niet zeker. Ik zal zien wat ik doe.”

“Wedden, Huck, dat ik hem wel volg, als het donker is. Hij kon waarachtig wel eens geen gelegenheid hebben om zijn plan tot wraakneming ten uitvoer te brengen en zou hij op zijn geld afgaan.”

“Je hebt gelijk, Tom, je hebt gelijk! Ik zal hem volgen. Sapperloot, dat zal ik!”

“Nu praat je naar mijn zin! Geef de moed niet op, Huck, en ik zal het ook niet doen.”


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXVIII) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.