Edda/Een Lied voor Herleving

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Inhoudsopgave

Godenliederen

  1. De Zending van Skirnir
  2. Hoe Dagdrager Goudvreugde verwierf
  3. Hoe Thonarr zijn hamer terug kreeg
  4. Dwerg Weetal wil vrijen
  5. De Roof van de Regendrank
  6. Godentwist|
  7. Vermomde en Roodspeer
  8. Hymirs Ketel
  9. Het Feest bij Aegir
  10. Wodan bij de Waarzegster
  11. Het Voorspellied
  12. Billings Dochter
  13. Wodan bij Stormsterk
  14. De Wereldzang van de Wichelares
  15. Een Lied voor Herleving
  16. Wodans Runenlied
  17. Hoe de Standen ontstonden
  18. Völuspá

Heldensagen

  1. De Welandsage
  2. Helgi, Zwaardwachts zoon
  3. Helgi, die Honding doodde
  4. De Siegfriedsage
  5. Goedroen
  6. Ortroens klacht
  7. De Zang bij de molen
  8. Verklaring van Werk en Inhoud

Het gebeurde, dat Dagdrager naar den heuvel ging, waar zijn moeder Groeikracht, als het leven van de groenende aarde in haar wintergraf, lag begraven. En hij sprak:

--"Groeikracht, ontwaak, gij goede! Uit uw sluimer wekt u uw zoon, dien gij hebt ontboden naar de poort van de dooden."

Groeikracht stond op uit haar graf en zij zeide:

"Welk leed ligt als een last op mijn eenigen zoon? Waarom roept gij uw moeder uit de rust van haar graf? Lang reeds heb ik de wereld van licht verlaten."

Toen vertelde Dagdrager haar, dat hij gekomen was om de plaats te weten, waar zijn geliefde Goudvreugde was, die hij zoo vurig verlangde weder te vinden.

Groeikracht sprak tot hem:

--"Wel ver gaan de verlangens der menschen! En lang is de weg, die naar Goudvreugde leidt,--groot zijn de moeielijkheden, die gij te gemoet gaat."

Dagdrager smeekte zijn moeder, dat zij hem dan reddende runen geven, en zegenende tooverzangen over hem zingen zou.

--"Moeder," zoo bad hij, "help uw zwakken zoon,--kom uw machteloos kind te hulp. Ik ben nog zoo jong voor dien moeilijken tocht,--alléén zou ik mijn doel niet kunnen bereiken."

Toen zong Groeikracht tooverliederen over haar kind:

--"Als gij vol droefheid uitgaat op uw verren tocht, mogen de Nornen u genadig zijn, aan wier woorden niemand iets verandert. De dreunende deining van golven, die u dreigen, vervloeie tot een rustig watervlak op uw reis. Toornige vijanden, die uw weg tot doodsweg willen maken, verzoene uw toovermacht,--warmtegloed ademe u mijn lied om de leden, dat hij den band van ijs verbreke, die u bindt. Storm, die opsteekt in zee en hooge golven opzweept voor uw schip, zal zich nederleggen voor uw geheven handen, en vrede laten aan uw vaart.

Als op rotsige hoogten felle vorst u overvalt,--dan schade de scherpe lucht niet aan uw lichaam en verlamme u de leden niet. Dat in nevelige nachten geen christenvrouw als winterwreed spook uw weg versperre,--en als gij nadert tot den reus, die met het zwaard gewapend wacht houdt bij de wegen, mogen woorden van wijsheid in uw gedachte zijn.

Ga dan heen, eenzame zoon. Gevaren zullen de vervulling van uw wenschen niet weerhouden: mijn weten is zoo zeker, als het grafgesteente waarop ik sta.

Houd al de woorden van uw moeder in uw moedig hart geborgen: want geen geluk zal u ontbreken, zoolang gij mijn woorden bewaart."

Toen ging Dagdrager heen. Hij ging langs de barre wegen van den winter, om te zoeken waar de lentevroolijke Goudvreugde was.