Edda/Wodan bij de Waarzegster
In den tijd, dat hij zijn hoogste heerlijkheid zou gaan bereiken, droomde Balder eens een bangen droom.
Het gemoed van goden en godinnen was door een vreeselijk vermoeden verontrust, en zij waren bij elkander gekomen om te beraden, wat die bange droombeelden wel beduiden konden.
Mijmerend ging Wodan, de vader van goden en van menschen, heen. Een zadel snoerde hij op Sleipner's rug en reed naar de holen van den nevel.
Uit de hellepoort kwam een hond gesprongen, de borst met bloed bevlekt, en gromde grimmig tegen den toovermachtigen God. Doch Wodan reed verder, dat de wegen ervan dreunden, reed naar het hooge huis van Hella heen. Hij reed tot aan den ingang aan de oostelijke zijde, waar het woest is als de winter.
Daar, onder een heuvel, lag de waarzegster begraven, die alle waarheid weet. Wodan steeg er van zijn paard en zong haar een zang van ontwaken, zong haar zijn wekzang tot de doode ontwaakte en opsteeg uit haar graf.
Toen sprak zij de grafsombere woorden:
--"Wie is de onbekende man, die mij wekt om weer langs dorre wegen te dwalen? Wit ben ik van sneeuw, door regenvlagen geslagen, met dauwdroppelen gedrenkt,--dood al was ik zoo lang."
Wodan zeide:
--"Wegendoler ben ik, Doodenmans zoon.
Zeg mij, wiens rustplaats ziet gij met ringen bedekt, zeg mij, voor wien is er een bed gespreid in uw zalen?"
De waarzegster antwoordde:
--"Voor Balder staat hier mede gebrouwen. De schuimende drank is nog door een schild bedekt, maar den goden zij alle hoop ontnomen. Ga nu weg van mij,--ik wil verder zwijgen."
--"Zwijg nog niet," smeekte Wodan, "zeg mij toch alles. Wie zal Balders bloed vergieten,--wie het leven dooden in Wodans zoon?"
De waarzegster antwoordde:
--"Hader, die blind is als de winterzon, zal hem hierheen brengen. Hij zal Balders bloed vergieten, hij het leven dooden in Wodans zoon.
Ga nu weg van mij,--ik wil verder zwijgen."
--"Zwijg nog niet," smeekte Wodan, "zeg mij toch alles. Wie zal Balder op den boozen Hader wreken, wie zal dien wreedaard wijden aan de Hel?"
De waarzegster antwoordde:
--"Eens zal Wodan, in een der lange nachten van het Westen, met de Winteraarde Rinde verwekken een krachtig kind. Dit zal Balder op den boozen Hader wreken en den wreedaard wijden aan de Hel.
Ga nu weg van mij,--ik wil verder zwijgen."
--"Zwijg nog niet," smeekte Wodan, "zeg mij toch alles. Wie van de wezens der wereld zal om Balders dood niet willen weenen,--wie zal onbewogen heffen het stugge hoofd?"
De waarzegster antwoordde:
--"Weet gij, dat een van de wezens der wereld niet wil weenen, maar onbewogen heffen zal het stugge hoofd? Dan zijt gij niet Wegendoler, zooals ik dacht,--dan zijt gij Wodan, de machtige God!" Toen zeide Wodan:
--"Als gij niet zeggen kunt wie niet wil weenen, dan zijt gij niet waarzegster en wijze vrouw. Dan zijt ge veeleer de wintermoeder der drie Nornen, wier bron bevriest."
En de waarzegster sprak:
--"Wodan, ga heen, en wees Overwinnaar. Nimmer zal een man mij weer naderen, totdat Loge, losgemaakt uit al zijn banden, den ondergang van de goden brengt."