Edda/Het Feest bij Aegir
Egir ging voor de goden een drank bereiden, zoodra hij den ketel gekregen had.
Bijna alle goden waren op het feest: Wodan en Frigga, Njord en Skadi, zijn vrouw, Tyr, die maar één hand had, omdat de Veenrookwolf hem de andere had afgebeten, toen hij het beest wilde binden, Freyer met Beugel en Buigster, die hem dienden, en Freya, zijn vrouw. Thonarr was er niet: die was op reis naar het Oosten, maar zijn vrouw Sippia wel. En er waren nog veel meer Asen en Alfen.
Egir werd door twee dienstknechten bijgestaan: Vuurvanger en Ontsteker. De feestzaal werd door goud in plaats van door vuur verlicht. Het was een lichte, vreugdevolle feestzaal en een ieder prees dan ook de goede bediening bij Egir. Loge hoorde dat niet graag en daarom sloeg hij Vuurvanger dood.
Toen werden de goden boos, zij rammelden met speren en schilden en scholden Loge uit en joegen hem weg en vervolgden hem in het woud en keerden toen weer naar het feest terug.
Loge echter keerde ook weer terug. Buiten de feestzaal trof hij Ontsteker en hij vroeg hem:
--"Zeg, Ontsteker, vóór je één stap doet: vertel mij eens even, wat voeren de goden uit op dat feest?"
Ontsteker vertelde hem, dat de goden over gevechten en speren spraken, en dat ze geen van allen Loge bizonder goed waren gezind.
Loge wilde naar binnen gaan, om alles zelf te zien en de goden eens goed te bespotten. Tevergeefs trachtte Ontsteker hem tegen te houden.
Toen de goden zagen wie de zaal weer binnen kwam, zwegen zij allen plotseling stil.
Loge stond en staarde ze aan. Toen sprak hij:
--"Dorstig ben ik hier binnen gekomen na een lange wandeling door het woud. Ik kom vragen, of niet een van de goden zoo goed wil zijn mij wat drinken te geven."
De goden zwegen allen stil.
Toen sprak Loge weer:
--"Waarom blijft gij zoo stil? Wilt gij niet antwoorden? Wijs mij een zetel, waar ik kan zitten, of zeg mij, dat ik heen moet gaan."
Toen antwoordde hem Bragi, de god van de zangers, die al duchtig had gedronken:
--"Geen van de goden zal u ooit een zetel wijzen, waar ge kunt zitten; wij weten veel te goed wie wij bij onze lustige feesten laten en wie niet."
Aan het einde van de zaal zat Wodan. Tot hem wendde zich Loge en zeide:
--"Wodan, gij, die eeden van trouw bewaart,--mengden lang geleden wij beiden niet in denzelfden beker ons bloed? Toen hebt gij gezworen, dat gij nooit een drank zoudt drinken, die niet voor ons beiden was bereid."
Op bevel van Wodan mengde nu Widar een beker en reikte hem Loge.
Deze nam den drank aan en sprak:
--"Heil Asen, en alle Asinnen, heil! Heil allen, die hier samen zijt,--alleen die niet, die daar zit op Bragi's bank."
Bragi werd zeer boos, en hij zeide:
--"Als ik maar buiten was,--nu zit ik in huis,--dan zou ik spoedig uw hoofd in mijn handen hebben."
Loge echter lachte hem uit en antwoordde:
--"Ha, Bragi, een sieraad zijt ge op banken, maar in het strijden niet sterk. Kom dan naar buiten, wie moed heeft zit niet te mijmeren."
Idoena, Bragi's vrouw, werd wel wat ongerust en zij smeekte haar man, dat hij toch zijn geliefden zou gedenken, en niet met Loge in vinnige woorden vechten zou op het gastmaal van Egir.
Maar toen trok Loge tegen Idoena los:
--"Zwijg maar, Idoena, zwijg maar gerust. Ik geloof, dat niemand zoo vurig verlangt naar liefde van vele mannen als gij, sinds uw sneeuwblanke armen den moordenaar van uw broeder hebben omhelsd."
Idoena schrok zeer van Loge's snijdenden spot: zij had alleen maar Bragi willen bedaren, en zeide dat dan ook. Maar toen Gefioen haar te hulp kwam en aan Loge den raad gaf, nu zijn mond te houden, antwoordde deze haar:
--"Blijf maar bij uw eigen zaken. Anders zal ik eens iets vertellen van zekeren zonnelichten knaap, die u met gouden gaven tot wellust wist te lokken."
Daar stond Wodan op. Met Gefioen viel niet te spotten: het verloop van de geheele wereld immers was haar bekend, zoo goed als Wodan zelf het wist.
Zoodra de goden hoorden, dat Wodan zich in den twist ging mengen, dachten zij allen, dat Loge nu wel zwijgen zou.
Maar deze lachte zelfs Wodan uit en hij zeide:
--"Zoo, zoo, Wodan! Maar waar gestreden wordt weet ge immers geen beslissing te geven! Hebt gij niet dikwijls een zwakkeling de zege bezorgd? Men zegt ook, dat gij als een landlooper met spoken speelt, zooals heksen en toovenaars dat doen. Waarachtig, 't is me een waardige godengewoonte!"
Frigga, die de vrouw van Wodan is en aan zijn zijde zat, trachtte tusschen beiden te komen. Zij zeide, dat goden niet meer spreken moesten over wat ze vroeger hebben gedaan: men moet niet aan iedereen vertellen wat er ooit is voorgekomen.
Loge keek haar aan, knikte en zeide:
--"Dan zou ik ook maar niet zeggen, dat gij vroeger zóó begeerig waart naar een man, dat gij Wil en Wei en Wodan alle drie tegelijk hebt omarmd!"
Nu kon de twist niet meer worden getemperd. Want zoodra had Freya weer niet partij getrokken voor Frigga, of Loge keerde zich tegen haar en zeide:
--"Freya, u ken ik volkomen, aan u ontbreekt geen enkele smet. Waart gij voor alle Asen en Alfen, die hier rondom zitten, niet al ooit eens een nacht 'n vriendelijk vrouwtje?"
En zoodra maar een der goden of godinnen een enkel woord sprak om Loge tot zwijgen te brengen, had deze altijd weer zijn woorden klaar. Aan ieder wist hij wat te verwijten.
Eindelijk kwam Freyer's dienares, Buigster genaamd, tot Loge, schonk hem een hoorn vol heerlijke mede en zeide:
--"Luister eens, Loge, en drink dezen hoorn. Maar laat nu tenminste eens één enkele onder de Asen ongemoeid."
Loge nam den hoorn, dronk hem leeg en zeide:
--"Dat zou dan Sippia moeten zijn,--als zij maar altijd trouw aan haar man was geweest! Maar ik geloof, dat wel iemand die trouw voor Thonarr heeft bedorven."
Hem antwoordde Buigster.
--"Loge, wees stil, hoor, de rotsen dreunen: de bliksemslingeraar keert terug van zijn reis. Hij zal u wel leeren rustig te zijn en geen van de Asen te lasteren."
Toen zeide Loge:
--"Houd je mond, Buigster, vrouw van Beugel,--nooit kwam er een schandelijker wezen in de woning der goden dan jij, veile vrouw!"
Daar stapte Thonarr binnen en hij donderde Loge toe:
--"Schoft, zwijg,--of anders zal mijn moker Mjölnir je den mond doen houden."
Loge schrok, wees met het hoofd naar de deur, en zeide:
--"Daar,--dat kind van Aarde is nog niet binnen, of er wordt al gevloekt!"
Toen wendde hij zich tot Thonarr en sprak tot hem:
--"Maar gij waagt het toch niet om den wolf te dooden, die Wodan eens verslinden zal!"
Hem antwoordde Thonarr:
--"Zwijg,--of anders zal mijn moker Mjölnir je den mond doen houden. Dan neem ik je mee op reis naar het Oosten en gooi je neer langs den weg, waar niemand naar je komt kijken."
--"Haha!" lachte Loge, "uw reis naar het Oosten! Kruipt Thonarr dan weer weg in den duim van een handschoen?"
Maar Loge vond het toch maar verstandig om stil te zijn en hij zeide:
--"U, goden, heb ik gezegd wat ik wilde, voor Thonarr trek ik mij terug: die zou mij nog slaan ten slotte."
En met een bedreiging aan Egir, den gastheer, dat de vlammen al zijn bezit zouden verslinden, sloop hij heen.
Toen verborg hij zich, in de gedaante van een zalm, onder een schitterenden waterval. Maar de Asen vingen hem en bonden hem met stevige strengen, die ze uit de ingewanden van Narwe, zijn zoon, hadden gedraaid. Skadi nam een giftige slang en hing die boven het hoofd van Loge, zoodat er steeds gif op hem druipen moest. Maar Sigyne, Loge's vrouw, zette zich naast hem neder en hield een schaal onder het gif. Zoo dikwijls de schaal vol was, bracht zij die weg, maar dan drupte het gif op Loge's gelaat. En dan schudde hij zich zoo hevig, dat heel de aarde ervan beefde. Dat wordt nu aardbeving genoemd.