Naar inhoud springen

Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/10

Uit Wikisource
IX.
Herfstdraden
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

X. Legendarische planten

XI.
Meeuwenvlucht
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 65 ]
 

X.

Legendarische planten.


 

I. De Lindeboom.

 

De linde is de last-not-least-boom van onze parken, wegen en pleinen, ten minste als we de uitheemsche zomerschoonen, als tulpen- en trompetboomen niet meetellen; dit laatste behoeft geen minachting te zijn; die voorname liriodendrons en catapa's bloeien prachtig, grif toegegeven; maar ze willen, schijnt het alleen flink opschieten en rijk bloeien in parken en op stille eerwaardige buitenplaatsen, beschut tegen wind en verscholen tusschen ander hoog en oud geboomte.

Linden zijn zoo schuchter niet; zij zetten zich naar alle zijden hoog en breed uit; 't is of zoo'n boom weet, dat hij hier thuis hoort, meegegroeid is met het land, en duizend jaar kan worden, trots mist en storm, sneeuw en vorst. Op een der winderigste en stoffigste pleinen van Amsterdam staan nog linden uit den tijd, dat daar de eerste huizen gezet zijn. Als zoo'n lindeboom, die vrij en ruim voor het huis is geplant, maar eerst de jonge jaren achter den rug heeft, kan hij tegen heel wat stootjes, groeit tegen alle verdrukking in. En dan staat hij daar als een levende geschiedenis, fluisterend met zijn bladgeritsel het lied van eeuwen, het leed der ouders en 't lief der kinderen van geslacht tot geslacht.

[ 66 ]Ik houd veel van de linde, den goedigen vrouwelijk-zachten sprookjesboom. Of het komt doordat er in mijn geboorteplaats zooveel mooie linden grоеіеп, of doordien ik nog net zooveel van sprookjes en legenden houd als toen ik kind was, dat weet ik niet

O, Lindenluft! O Lindenbaum
Ihr mahnt mich wie ein Kindertraum
Wo ich euch immer finde.
Die Linden lieb' ich überaus
Es stand ja meines Vaters Haus,
Im Schatten einer Linde.

De linde was de heilige boom van Freya, de Noorsche Venus; ook bij andere volkeren dan Germanen, was de zachte linde aan de godin der liefde gewijd. En daar Freya of eigenlijk Frigga de richting van den bliksemstraal beheerschte, lieten de Germanen zich na een onweersbui bedroppelen onder een heilige linde.

Tegen schadelijk ongedierte op den akker, tegen hoofdpijn hielpen vroeger lindebladeren best; tegen betoovering, tegen den jaloerschen haat was het lindeblad probatum, en nu nog gebruikt men een aftreksel van de geurige lindebloesem tegen verkoudheid.

Later, tijdens den overgang tot het Christendom, ging de vereering van de linde ook mee over; vooral doordat de oudste Christenen Mariabeelden uit het zachte, gewillige lindenhout gesneden werden, dat dan ook wel Lignum sacrum heette.

Ook de hartvorm van het lindeblad droeg er toe bij, in den tijd der signatuur, toen teekenen vóórteekenen beduidden, de linde tot den boom der liefde en der geliefden te maken.

[ 67 ]Heine zei het zooveel andere dichters nog eens na:

Sieh das Lindenblatt, du wirst es
Wie ein Herz gestaltet finden;
Darum sitzen die Verliebten
Auch am Liebsten unter Linden.

Tegenwoordig zitten de verliefden het liefste op een tandem of in een automobiel, en op enkele na staan de lindeboomen verlaten. Met een sic-transit-gedachte plukte ik gisteravond in Artis een lindeblaadje; maar omdat je op je ouden dag in de schemering toch niet opzettelijk jonge gedachten kunt wekken, lette ik maar niet op den scheeven menschen-hartvorm van het blad en zocht ik de moderner signatuur, ook niet geheel van poëzie verstoken.

Zie aan de hartepunt dit spitse topje, uitgerekt ver over de fijn uitgezaagde bladlijn; dat wijst op een taak, een functie; het is de droppelspits, die hij bij hevige regens het water van de oppervlakte weg doet druppelen, dat zich in de nerven-geultjes verzamelde en langs de hoofdnerven afstroomde. Nu denk ik tòch weer aan die forsche gestalten van vrouwen en kinderen daar onder de Germaansche linde, op wier eerbiedig gebogen hoofd de heilige bliksemwerende droppels vallen.

Die bovenzijde van 't zachte lindeblad moet niet te lang vochtig blijven in den zomer, dan zetten er zich heel spoedig parasitische planten, schimmels b.v. op vast, waarvan de sporen overal in de lucht zweven. Helpt die droppelpunt daartegen niet voldoende, dan bezit het lindeblad nog andere bondgenooten. Keer het blad eens om. In de hoeken tusschen de nerven, die hier als relief met mooie lijnen het blad verdeelen, merkt ge bij onze gewone soorten, niet bij de meeste [ 68 ]
 

Mijtenhuisjes in de nerfhoeken van bladeren. Bij А van de Europeesche linde. C Hulst.
G. Eik. De anderen zijn van uitheemsche boomen. Naar Axel Lundström.

 
[ 69 ]Amerikaansche, wollige pluisjes; 't is of er stof is ingewaaid, dat daar vast bleef kleven. Maar dat is niet zoo, die pluishoeken zijn haartjes, die daar in de nerfhoeken gegroeid zijn. Ze staan naar elkaar toe gebogen, zoodat ze een prieeltje, een huisje vormen. Dat huis is heel dikwijls bewoond en wel door een klein wit spinachtig diertje, een mijtje. Dit beestje nu verlaat vooral 's avonds zijn kluisje en wandelt van de onderzijde naar den bovenkant, om daar de sporen van de schimmels af te lezen, waarvan het waarschijnlijk leven moet.

Deze mytenhuisjes, domatien of acarodomatiën geheeten, kunt ge ook bij andere planten terug vinden, bij olmen, hulst en bramen b.v. soms heel duidelijk. Lundström heeft ze gevonden op een honderdtal houtgewassen, meest uitheemsche evenwel. 't Mooist lijken ze me bij de linden; ik heb wel eens tien van deze mijtjes, Tydeum foliorum is de wetenschappelijke naam, te gelijk over het blad zien bewegen. Met een sterke loep kun je dan net even de pootjes tellen.

Een uiterst moeilijk vraagstuk voor onze geleerden was het uit te vorschen, hoe die mijtjes op de bladeren komen; als men namelijk goed gezuiverde zaden laat ontkiemen in gesteriliseerde aarde, of planten op water laat groeien en met gedistilleerd water begiet, bovendien alle voorzorgen neemt om den mijten den toegang te beletten, dan ontstaan toch al op de jonge bladen der linde-kiemplant mijtenhuisjes en tot ieders verbazing zijn ze spoedig bewoond ook. Met bewonderenswaardige scherpzinnigheid werden deze proeven genomen; de Zweed Lundström zelf had de voldoening in de lindenzaden, of van binnen tegen den vruchtwand, de mijten of de eieren te ontdekken. Bij onze gewone Europeesche linde zitten ze altijd op dezelfde plek van het bekende groene [ 70 ]bolletje vastgezet. Zoo brengen de diertjes den winter door, om, als de lindeblaren uit de mooie roode knoppen zijn geschoven, hun zomertaak te beginnen. Als de linde bloeit moeten ze derhalve naar de bloesems trekken, om er hun eieren te leggen. Dan ontwikkelen de mijtjes zich tegelijk met de vruchten en met behulp van het vleugeltje van het steeltje, waaraan bloemen en vruchten groeien, vliegen ze weg van den moederboom, om, als er een zaadje gaat ontkiemen, dadelijk bij de hand te zijn, wanneer de vijandige parasieten de teere lindeblaadjes mochten aantasten.

Kijk er de linde, die gaat geuren, eens op aan, hij heeft behalve mijten honderden insecten en vogels in zijn dienst:

„Sei mir gegrüszt, о Lindenbaum
Wie glücklich du vor allen,
Du blühst, wenn längst jedwedem Baum,
Die Blüten sind entfallen."

 

 
[ 71 ]
 

X.

Legendarische planten.



II. Maretakken.

 

Mistletoe, Maretakken, Mistel, Vogellijm, Gui en Viscum album, allemaal namen voor dezelfde plant, die door zijn zonderling wezen al in de oudste tijden de aandacht trok van ieder, die niet alle opmerkingsgave miste.

In Noord- en in Middel-Europa, waar 's winters de meeste boomen bladerloos staan, moest het wel in 't oog vallen, dat van sommige boomen eenige takken groen bleven, als bij andere de grauwe winterkleur op de kale twijgen lag.

Van alles wat onverklaarbaar scheen, wat afweek van den regel, kreeg in den goeden ouden tijd altijd zeker iemand de schuld; en als 't de duivel niet zelf was, dan waren 't gewoonlijk de heksen; 't volk noemde die groengele bosjes ineengewarde takken boven in de linden, populieren of eiken en, ofschoon zelden, in de grove dennen, "heksenbezems"; net als nu nog in sommige boomen, voornamelijk in berken en olmen, de ziekelijke uitwassen heeten, die in de verte op een oud kraaien- of eksternest lijken.

De oude Grieksche en Romeinsche plantkundigen wisten al, dat het een afzonderlijke plant was, die daar boven in de boomen groeide; maar ze meenden, dat ze niet uit zaad ontstaan was; non sua geminat arbos.

[ 72 ]Daar ze niet wortelen in 't aardrijk kregen de maretakken iets bovennatuurlijks; een gaffeltakje er van was het eenige middel, om een levende de poorten der onderwereld te ontsluiten. 't Was de magische twijg van Proserpina, die de helft van het jaar de onderwereld met Pluto moest deelen en in de andere helft met haar moeder Ceres boven de aarde genieten mocht van het zomerschoon.

De beteekenis van dezen mythus is gemakkelijk te raden; 't is de aloude allegorie op de periodieke herleving der natuur. 't Groene maretakje in den top van den schijnbaar dooden boom was het aangewezen tooverstokje, ook bij de Germaansche stammen, dat de licht- en levenbrengende lentegodin opnieuw wekken kon,

Den zesden dag na de eerste volle maan volgende op den dag dat de zon niet dieper daalde, ging de Gallische Drudenpriester met zijn gevolg van knapen en maagden onder gezang en snarenspel naar de heilige boomen van het woud, en van de besneeuwde takken sneed hij, de zondelooze in zijn witten wijden mantel, met gouden sikkel de maretakken af.

Een groot zwart laken was onder den boom gespreid, want geen blaadje van de misteltoe mocht de aarde raken, zou het zijn tooverkracht behouden. Geluk en tevredenheid bracht het aan elk die 't aanraakte, voor een heel jaar lang; en tevens, aan ieder die het in stilte wenschte: een goede vrouw of een braven man.

Onder dit geluksteeken werd de bond voor het leven door den priester gezegend, en de eerste kus gegeven met de oogen op heilige vruchten. Nog is het hier en daar in Oud Engeland gebruik, elkaar onder de misteltoe met 't nieuwe jaar te feliciteeren, en 't meisje dat er onder staat, mag een kus niet weigeren. 't Is de streek achter de kam op onze ouderwetsche boerenbruiloften.

[ 73 ]Ook tot verheven gedachten brengt soms de misletoe der Engelschen; getuige de ontboezeming van Herrick:

Lord, I am like the mistletoe
Which has not root and cannot grow
Or prosper, save by that same tree
It clings about, so І by Thee.

Ook loopen in Midden-Frankrijk tegen nieuwjaar nog wel arme kinderen met maretakken langs de dorpswoningen en kleine stads-huizen; net als bij ons met de foekepot; ze vragen een centje, met een liedje au gui l'an neuf, (verbasterd tot: Aguillanneuf!).

Ik herinner me, lang voor ik de maretakken kende, met den Franschen naam van de plant kennis te hebben gemaakt en wel op de H.B.S.'t Was bij de taalles over de klankverschuiving g—w, waar we branche de gui met viscum album leerden in verband leerden brengen, net als Wilhelm met Guillaume, Welfen en Guelfen, God met Wodan. Bij zulke gelegenheden vertelde ons "De Baas", altijd iets; toen Noorsche legenden en mythen, ook van de maretakken, die ik nog niet weer vergeten ben. Zoo o.a. was het maretakje, een misteltein, waarmee de blinde god Hodur, Balder den goeden god van licht en liefde doodde; en wel op aanstoken van Loki, den verraderlijken haatdragenden god van den leugen. Dat gebeurde op het groote feest, toen de goden bezig waren met hun wapenen naar den door ieder beminden Balder te slingeren, en zij zich verheugden te zien hoe onkwetsbaar hun lieveling was, Alles op aarde, alles wat leeft en levenloos is, elk ding had een eed gezworen, dat een wapen uit zijn stof vervaardigd en naar Balder uitgestoken, onschadelijk zou blijven.

Maar de valsche Loki, die zich als oude vrouw verkleed [ 74 ]had, ging naar Friggа еп huichelde blijdschap over Balders onkwetsbaarheid. "Als er nu maar geen ding ter wereld vergeten heeft, den eed voor Balders leven te zweren," fluisterde Loki angstig. En Frigga zeide: "Niets dan alleen de mistel in den heiligen boom ten Oosten van Walhalla; maar die is zoo ver en zoo goed en zoo zwak!"

Dat woord van de moeder der liefde was Balders dood. Loki ging naar den boom ten Oosten van Walhalla, sneed een misteltein en verborg het, tot hij op het feest terug was.

Toen overreedde hij met valsche woorden den blinden Hodur (de wintergod), die niet meewierp, omdat hij Balder niet zien kon, ook eens naar den gelukkigen zomergod van licht en liefde te werpen. Loki legde een blaadje van de mistletoe op Hodur's oogen, hij kon een oogenblik zien; hij trof Balder, die ineenzakte en stierf met groote smarten onder het ontzettend wilde weeklagen en het woeste wraakgehuil der machtelooze omstanders.

Maar de mistletoe, de wortellooze, de niet met aarde besmette, vertoonde zijn geheimzinnige kracht. Uit Balder's bloed herrees een veel reiner godengeslacht. Hij zelf herleefde niet; maar elk jaar wordt de strijd herhaald en nog klinkt elk jaar het wilde klagen door de lucht als de wintergod den lieven zomer doodelijk wondt door een maretakje.

Dat mare moet in verband staan met de mare of merrie in nachtmerrie, het spookdier dat ons op de borst drukt en benauwd maakt, net als de maretakken, de oude linden, populieren of wilde appelboomen zoo drukken kunnen, dat ze er ziek van worden; wat tusschen haakjes gezegd maar zelden de schuld is van de mistletoe.

Wel is het een woekerplant, maar een heel bijzondere. De maretak kan ook voedsel uit de lucht opnemen, bijna evengoed als andere planten, want hij bezit de daartoe noodige [ 75 ]groene kleurstof, als is de tint wat flets. Doch het gemis van wortels dwingt hem de sappen, die de landplanten uit den grond opnemen (hoofdzakelijk water met daarin opgeloste voedingszouten) aan andere gewassen te ontnemen.

Twee takjes waarop maretakken groeiden. Rechts in doorsnede,
waardoor de „zinkers" te zien komen, die de woekerplant
in het hout zendt, om er water te zuigen. Links
geschilde tak met de gaten door de zinkers
van maretakken er in geboord.
(Uit Kerner's Pflanzenleben).

 

Dit kan de voedsterplant den dood niet aandoen, daar van het bereide [ 76 ]voedingssap door den gast niets wordt gebruikt; alleen wanneer een boomkroon van onder tot boven met maretakken is bezet, zou misschien, door gebrek aan plaatsruimte voor de eigen bladeren, de boom kunnen sterven.

Heel mooi is de wijze van verspreiding der mistelzaden. De witte matglazen bessen bevatten één grooten platten zaadkorrel en deze ligt in een uiterst taaie kleverige vloeistof. Deze bessen worden door vogels gegeten, vooral door den mistellijster, de dubbele lijster van de vogelaars, die bij ons ook hier en daar broedt, zoo van 't jaar weer in den Aerdenhout.

Deze vogel eet het zaad niet; dat is hem te groot en te hard; het blijft met iets van het taaie vruchtvleesch aan zijn snavel kleven; dat is hinderlijk en het dier strijkt op vogelmanier zijn bek schoon tegen een twijg: de mistletoe is gezaaid, het zaadje zit stevig vastgekleefd tegen den tak; dat is zijn aarde, zijn kiembed.

Als nu het voorjaar nadert, kromt zich een worteltje, dat uit het harde zaadhulsel heeft weten te breken, naar de schors van het twijgje. Is dit nu maar niet te oud, éénjarig liefst en zacht van schors, zooals bij populieren en fijne dennen, dan dringt het worteltje binnen in het hout en zuigt wat van 't stijgend grondwater, dat door de kanalen in het hout wordt omhoog gevoerd.

Ik heb, net als zooveel anderen, natuurlijk geprobeerd, op alle populieren en pereboompjes in mijn eigen en in andermans tuintjes maretakken uit te zaaien; maar nooit heb ik er een zien kiemen of groeien. Eerst toen ik een opstel van professor Hugo de Vries in het Album der Natuur gelezen had, begreep ik de reden; ik had geen geduld genoeg gehad en te oude takken genomen.

Wie heel mooi en populair beschreven de levensgeschiedenis [ 77 ]van de mistletoe wil lezen, kan datzelfde opstel vinden in het boekje Zaaien en Planten van prof. Hugo de Vries, dat nog veel meer lezenswaardige dingen bevat, die bij ons op natuurhistorisch gebied zoo weinig ontwikkeld publiek veel te weinig bekend zijn.

Een maretak met bessen, ор een takje van een groven den (Pinus silvestris) ge-
groeid. De knobbel duidt de plaats aan waar 't zaadje ontkiemde. Het takje werd
mij door den heer S. te Utrecht toegezonden; het is afkomstig uit den Eifel.

 
[ 78 ]Levende maretakken heb ik jaren geleden voor 't eerst gezien op een vacantiereis in de buurt van Valkenberg. Wie van Maastricht de straatweg naar Valkenberg opfietst, moet op de plek waar de weg uit het Maasdal plotseling steil opstijgt naar de heuvels, vooral eventjes afstappen; eerstens omdat een kijkje achterom één van de mooiste Ansichten uit ons heele land is, tweedens omdat je daar zoo'n uitmuntende kans hebt fiets en beenen te breken, ten slotte omdat er in den grooten zwarten populier daar op den hoek zooveel flinke maretakken groeien.

Later vond ik ze in Epen in Zuid-Limburg, dicht bij de Belgische grens, bij honderden op vruchtboomen en populieren.