Heinrich Witte-Wandelgids Bennekom (1902)/7

Uit Wikisource
[ 35 ]
 

VII. DE HULLENBERG.

 

De Hullenberg is voor velen van hen, die tijdelijk te Bennekom verblijven, namelijk zij, die in of ten Zuiden van het dorp logeeren, het doel eener eerste wandeling, en ook wij zouden er zeker mede begonnen zijn, ware het niet dat we er de voorkeur aan gaven, de Oostelijke streek geregeld van het Noorden naar het Zuiden te leeren kennen.

En zoo komt dan nu de Hullenberg, waar we bij onze vorige wandeling langs gingen, aan de beurt.

Voor een wandeling in het aan den grintweg grenzende gedeelte is geen gids noodig. Wil men die echter wat verder uitstrekken, dan wordt het anders. Dit gaan we nu doen, waarbij wij dan een gedeelte van Selterskamp bezoeken, waar we nog niet waren.

Bij het hotel de Neder-Veluwe den Arnhemschen weg inslaande, gaan we langs de fraaie villa Erica, en de liefhebber blijft daar bewonderend staan bij verscheidene prachtige exemplaren van minder algemeen voorkomende Conifeeren in den overtuin. Wat verder komende, ziet men de vrij hoog oploopende, rechte laan van den Hullenberg, en heeft het er veel van dat dit rechtuit de voortzetting is van den Arnhemschen weg.

Dit blijkt echter spoedig niet het geval te zijn, want deze heeft juist dáár een sterke kromming naar het Zuiden. Vlak bij den ingang staat het grootendeels pas gebouwde pension-hôtel het Groene woud, gelijk [ 36 ]daar een vroegere aanlegplaats voor voerlieden heette.

Wij gaan, den Hullenberg betredende, die laan nu niet op. Haar te zien is ons voor het oogenblik voldoende; men komt hier toch zeker meer dan eenmaal terug, en dan komt zij van zelf aan de beurt.

Wij slaan daarom onmiddellijk het wandelpad ter rechterzijde, vlak bij den ingang, in, wijl we dan nog iets bijzonders te zien krijgen.

Daar, waar dit pad zich weldra in tweeën splitst, houden wij het linksche, en volgen dit in zijn kronkelingen rechtuit, tot waar het, bij een hoog dennenbosch, tegen een kleinen heuvel oploopt.

De vorm van dien heuvel, even als die van een andere, dien we dicht hierbij in het dennenbosch zien, doet vermoeden dat deze hoogten niet natuurlijk, maar door menschen opgeworpen zijn, wat echter niet in verband kan gebracht worden met den aanleg van dit terrein, waarbij blijkbaar aan den grondslag geenerlei verandering is gemaakt.

Ze zijn dan ook slechts in zooverre natuurlijk, als b.v. de groote mierenhoopen natuurlijk zijn. Ze bestonden reeds lang, eeuwen lang vóór dat zelfs aan de exploitatie dezer toen woeste gronden werd gedacht.

Het zijn namelijk terpen, vermoedelijk deels begraafplaatsen, van de eerste bewoners dezer streek, gelijk is gebleken uit daaruit opgegraven urnen, die in het bezit zijn van den eigenaar van dit landgoed, de heer Mr. A.C. van Daalen, te Bennekom[1].

[ Afb ]
 

Naar den Hullenberg.
Naar den Hullenberg.

 

Op den Hullenberg.
Op den Hullenberg.

 
[ 37 ]Dat er een wandelpad over een dezer heuvels loopt, zal wel opzettelijk zoo zijn aangelegd, om den bezoeker er heen te leiden.

De heer van Daalen, de Voorzitter der Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer, heeft en had ook reeds vroeger meer attenties voor bezoekers van dit landgoed, 't welk men in alle richtingen vrij kan doorwandelen; zoo b.v. verscheidene banken en een koepel op het hooge gedeelte.

Nu we den heuvel over het pad rechtsaf houden, komen we spoedig aan een bank, en hebben we, over een strook laag gehouden kreupelhout, een aardig gezicht op dien koepel daarboven, waar wij nu op afgaan en dien we, als we het kronkelende pad, dat spoedig vrij steil wordt, maar houden, ook spoedig bereiken.

Vroeger had men daar een mooi uitzicht in de richting van Bennekom en den Arnhemschen weg; maar daartoe is het geboomte aan de bergglooiing nu te hoog opgeschoten. Een gedeelte is nog vrij gehouden, het gezicht nl. op Midden-Eng; van het dorp ziet men alleen de torenspits.

Langs den koepel rechtuit wandelende, komen we in een vrij diepe vallei, voor niet weinigen het voornaamste aantrekkingspunt. 't Is hier, door de vele boomen en heesters, altijd beschaduwd en frisch, en als men even links afwijkt, krijgt men een stukje wilde, maar schilderachtige natuur te zien, dat voor velen alleen een wandeling hierheen waard is. 't Is een, overal door dicht geboomte omsloten, kleine zandwoestijn; hoogten en laagten, deels met hei begroeid, deels kaal, en gestoffeerd door alleenstaande Dennen en Beuken, wier wortels ten deele bloot liggen.

't Is een uitgezocht plekje om er, op het zand of de [ 38 ]hei uitgestrekt, rustig te zitten of te liggen lezen, en dat voor een landelijk dejeuner of een picknick veel aantrekkelijks heeft[2].

Gaan we het diepe pad rechtuit, dan leidt onze weg over een mulle zandhoop naar boven en komen we, een weinig linksaf, aan een op een opgeworpen heuvel geplaatste bank.

Hier verlaten wij den Hullenberg, maar niet zonder het hooge dennenbosch opgemerkt te hebben, dat er het niet onaanzienlijke Oostelijke deel van uitmaakt. Dit landgoed toch heeft een uitgestrektheid van 17 Hectaren.

Door dat bosch loopen mooie, elkaar kruisende wegen, een frissche wandeling voor wie niet ver van huis wil gaan. Voor verdwalen bestaat geen vrees, als men slechts aan deze zijde van den langen rechten boschweg blijft, die het landgoed begrenst. Wij zagen die toen we van onze vorige wandeling terugkeerden (zie bladz. 33).

Van die hooggeplaatste bank had men vroeger een zeer mooi gezicht over de lager liggende landstreek in het Westen; maar de hoog opgegroeide bosschen belemmeren dit nu grootendeels; geheel echter nog niet.

Deze bank aan onze rechterhand houdende gaan we nu rechtuit. De bezitting van den heer Koker, te Utrecht, waarop wij ons nu bevinden verbindt den Hullenberg met Selterskamp, zoodanig, dat de bezoeker in den waan verkeert dat hij steeds op hetzelfde landgoed wandelt.

Op kleinen afstand zien we een ter linkerzijde van ons [ 39 ]pad opgeworpen heuvel met een bank. Hoe het uitzicht hier vroeger was weten wij niet, want van een vergezicht is daar nu in 't geheel geen sprake meer; 't zijn hooge bosschen links en rechts. Dat met oude Dennen bezette heuveltje is intusschen een aangename rustplaats.

Hier, waar het pad daalt, gaan wij niet verder rechtuit, maar slaan bij het heuveltje het pad ter rechterzijde in. Vooral rechts is het gezicht over het lage eikehout, op de uitgestrekte bosschen dichter bij en verder af zeer fraai.

Dit pad loopt rond, maar wij verlaten het spoedig, slaan links af, gaan een breeden, rechten weg dwars over en volgen een boschpaadje.

We zijn hier nu in een geheel ander gedeelte van Selterskamp, dat op deze plaats veel van een park heeft, met breed aangelegde, door hei afgezette paden.

Het bosch uitkomende ('t zijn maar weinige schreden want het is niet breed en we gaan er dwars door), gaan we het pad in dat nu recht vóór ons ligt, en 't welk op den reeds vroeger gedeeltelijk bewandelden Bankweg uitkomt.

De lezer herinnert zich dat we bij ons vorige bezoek aan Selterskamp, verderop, bij de hoeve, op dien weg kwamen, en dat wij toen zagen dat hij in Westelijke richting sterk opliep, ons voorbehoudende om bij een volgende gelegenheid daar heen te gaan (zie bladz. 31).

Nu zijn wij juist op dit hoogste punt uitgekomen.

Naar het Oosten strekt zich die rechte, ook daar oploopende weg zóó ver uit, dat hij ten laatste slechts een breede streep gelijkt. Aan het einde daarvan zien we nu (bij de hoeve konden we hem door het dennen[ 40 ]bosch niet zien) den Berk op den bankheuvel zich boven de Dennen verheffen. In de tegenovergestelde richting heeft men een nevelachtig vergezicht over de boomkruinen heen, en, gaan wij den weg hier af, dan doemt weldra de kerktoren van het dorp vóór ons op. Een mooi perspectief.

Op dit hoogste gedeelte van den Bankweg kan men zich eenigszins een denkbeeld vormen van de uitgestrektheid van dit landgoed in Oost-Westelijke richting; echter bij lange na niet van het geheel, daar het achter de bank nog een heel eind verder gaat, en nog meer aan het Westelijke einde van dien langen weg. Dit zullen wij zien, nu we, aan het eind gekomen, op een ruwen karreweg belanden en daar linksom een pad inslaan. Deze karreweg loopt naar het dorp.

Een klein eindje verder wordt hij door een wandelpad gesneden. Dit pad gaan we, rechts, in, volgen het in zijn ronding, gaan een zijpaadje links voorbij en komen dan aan het rechte laantje, dat wij bij onze vorige wandeling zijn opgegaan.

Wij konden hier nog verder rechtuit gaan, maar doen dit niet, omdat wij dan vlak bij het huis uitkomen, wat allicht eenigszins onbescheiden zou schijnen.

We gaan dus hier linksaf, slaan daarna rechtsom[3] en verlaten Selterskamp weer door den hoofdingang.

Hoe wij nu verder moeten thuis komen hebben we op onze vorige wandeling gezien.

Wanneer men voor deze wandeling anderhalf uur rekent, [ 41 ]dan is daar een klein half uur bij voor oponthoud hier en daar, waartoe men zich vooral in de vallei van den Hullenberg allicht genoopt voelt.—In een goed uur kan men het, doorwandelende, af.

We begonnen straks ten Zuiden van het dorp en komen, op kleinen afstand daarvan, ten Noorden, terug.

 

 
  1. Er werden trouwens in deze streken meer overblijfselen van de vroegste bewoners van ons land gevonden. Zoo b.v. wat hoogerop, bij Ooster-Eng, een aardige Romeinsche haarspeld, in 't bezit van Jhr. Quarles van Ufford. Ook, gelijk reeds vroeger werd gemeld, op Hoekelum, bij Ede, enz.
  2. Jammer dat men bij zulke gelegenheden wel eens vergeet hoe ongepast het is, de welwillendheid van den eigenaar te beloonen met weggeworpen couranten, pakpapier, of meer dergelijke zaken, welke men vuilnis noemt.
  3. Men kan ook linksaf gaan, en dan komt men, steeds rechtuit, weldra den zandweg volgende, op het uitgangspunt bij het Groene Woud terug. Sommigen onzer geven daaraan de voorkeur. Waarschijnlijk denkende aan dat frissche glas bier van gisteren. Ook goed.