Heinrich Witte-Wandelgids Bennekom (1902)/6
← V. De Ginkelsche Weg, de Telefoonweg, de Buurthei | Wandelgids voor Bennekom's omstreken (1902) door Heinrich Witte | VII. De Hullenberg → |
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill. |
VI. SELTERSKAMP EN DE PEMBROEKBANK.
Tegenover de villa Rante mas gaan we van den grintweg af, den achterweg voorbij, en een weinig verder, rechtsaf, den in schuine richting van den breeden weg afwijkenden harden weg op.
Dit is een weg, die aan het landgoed Selterskamp behoort, waarvan wij, den hoek omslaande, het witte landhuis recht vóór ons zien.
De vriendelijke eigenaar, die daar met zijne vrouw de drie of vier zomermaanden doorbrengt, staat de vrije wandeling overal toe, en men kan er dus wandelen naar hartelust in oudere of jongere bosschen, langs breede en smallere wegen, in de zon en in de schaduw, ver weg en dichter bij, al naar men wil.
Selterskamp maakt, met den Prinsenkamp, één geheel uit, dit laatste eigendom zijnde van den heer, het eerste van Mevrouw Van Pembroek, te Utrecht; het heeft een gezamenlijke uitgestrektheid van ongeveer 78 Hectaren.
In uitgestrektheid doet het dus voor Hoekelum niet veel onder, maar het heeft een heel ander karakter, het heeft toch niet die gebogen, breede wegen, die het tot een park maken; de meeste wegen zijn recht en het geheel heeft meer het voorkomen eener exploitatie, waarin echter ook geen gebrek is aan zeer fraaie, door de bosschen kronkelende wegen en mooie boschpartijen.
Na den hoofdingang ingegaan te zijn, slaan we on[ 30 ]middellijk rechtsaf, en komen spoedig aan een lang, recht, een weinig oploopend laantje, aan welks einde een bank staat.
We gaan daar linksom, nemen het eerste boschpad aan onze rechterhand, en zijn nu in een mooi, nog niet zeer oud, maar toch reeds hoog en dicht dennenbosch.
Dit pad in zijn kromming volgende, komen we aan een zodenbank, die tot rusten uitnoodigt. Hier slaan we linksom en volgen het kronkelende pad rechtuit.
Na een korte poos houdt het dennenbosch aan onze rechterzijde op, om plaats te maken voor akkermaalshout; aan de linkerzijde houden we voortdurend een hoog dennenbosch.
Na een paar kronkelingen komen we in een beukenlaan uit, juist op de plaats waar die een bocht maakt.
Hier herkennen wij de plek, waar we reeds waren, toen we, op onze vorige wandeling, van de hei kwamen (zie bladz. 27). Toen zijn we die laan in Westelijke richting afgegaan, nu volgen we haar naar het Zuiden en houden het zware bosch aan onze linker-, akkermaalshout aan de rechter kant.
Aan het einde dezer laan zien we een voetpaadje, dat we inslaan en we bevinden ons na enkele schreden op den breeden, donkeren, iets verder eenigszins hollen boschweg.
Een schilderachtige weg, zal men zeggen, en zoo is het ook.
Wij zouden dien mooien weg wel wat langer wenschen, want reeds na weinige minuten verlaten we dit bosch; daar gaat de boschweg in een breeden, mullen zandweg over.
We hebben nu aan de linkerzijde de uitgestrekte, hooge Buurtheide, die we op onze vorige wandeling gedeeltelijk over zijn gegaan, en die we dus nu in de dubbele [ Afb ] [ 31 ]beteekenis van het woord links laten liggen. Ook hier merken we intusschen overal de verspreid staande mooie opslag-Dennen op.Wij moeten hier goed uitzien, want, weinige schreden nadat wij het bosch verlaten hebben, willen we rechts een pad inslaan, dat op een kleine hoeve uitloopt. We kunnen dit huis wel omgaan, zonder aan de bewoners ergernis te geven, en komen dan op den eindeloos langen Bankweg uit.
Om van de lengte van dezen weg en tegelijk van de uitgestrektheid van dit landgoed een goed denkbeeld te hebben, zouden wij hem eigenlijk een eind in terugkeerende richting moeten opwandelen, tot op het hoogste punt. Wij willen dit echter nu niet doen, om onze toch reeds vrij uitgestrekte wandeling niet noodeloos te verlengen. Bij de eerst volgende gelegenheid komen we daar vanzelf terecht.
Wjj slaan dus bij de hoeve links om, en hebben dan nog een aardig zonnig eindje vóór ons, maar waarvan toch het laatste gedeelte weer door een dennenbosch gaat.
Langer dan een minuut of tien is het echter niet, en dan komen we uit op een open vlakte met nog jonge dennebosschen, op de plek waar een wegwijzer staat.
Naar de Pembroekbank behoeven we hier niet te zoeken; immers op een kleinen afstand recht vóór ons zien we, op een opgeworpen hoogte, een mooien Berkeboom staan, met een bank links en andere rechts er onder.
Wanneer men nu bedenkt dat men hier op het hoogste punt van het steeds in Oostelijke richting oploopende landgoed, en daarbij nog op een heuvel staat, met de zeer uitgestrekte hei vóór zich, terwijl men slechts door een nog zeer jong bosch daarvan gescheiden is, dan kan men [ 32 ]gemakkelijk begrijpen dat men hier een heel eind afziet.
Toch kan er van een panorama, hoe uitgestrekt het gezicht ook is, hier moeilijk sprake zijn. Daarvoor is de hei te kaal, en strekt deze zich te ver uit, om de voorwerpen op den nevelachtigen achtergrond duidelijk te kunnen onderscheiden. Het is hier even als met het vergezicht op de hoogte van den Telefoonweg, trouwens het is dezelfde boomlooze hei.
Intusschen heeft het toch voor stadbewoners niet weinig aantrekkelijks, en blijft het een mooi eindpunt eener veel afwisseling gevende wandeling.
We zijn hier nu ongeveer drie kwartier van het dorp verwijderd, en keeren, Selterskamp verlatende, langs een heel anderen weg terug. De wegen zijn hier in alle richtingen zóó talrijk, dat men maar voor 't kiezen heeft.
Wanneer wij, van de bank afkomende, met den rug daar naar toe bij den wegwijzer gaan staan, bevinden wij ons op een kruispunt, wijl hier een wandelpad van Vreemdelingenverkeer den Bankweg rechthoekig snijdt.
Aan onze rechterhand loopt dit pad, over een zeer groote lengte naar het Noorden, op een dicht bosch aan. Daar komt het op den Telefoonweg uit. Wij waren er op onze vorige wandeling (zie bladz. 26). Op eenigen afstand van de plek waar we nu staan zien we eene vrij groote omrasterde, pas ontgonnen heivlakte. Dit is een proefveld van de Afdeeling Boschcultuur der Rijks Landbouwschool.
Onze weg voert linksaf, dus in Zuidelijke richting. Wij houden dit pad echter niet lang. Slechts tot daar, waar het hoogere dennenbosch begint, en waar we, ter rechterzijde, een pad zien, dat, langs den zoom van het bosch, recht naar het Westen loopt.
Dit pad af en op volgende, komen we aan een bank, [ 33 ]en, wat verder, op de hoogte der straks vermelde hoeve, die we op eenigen afstand, over het lage houtgewas, aan onze rechter zijde zien, gaan we, juist waar het pad een kleine wending rechts maakt, in schuine richting links over een karrespoor het bosch in, en komen dan, na enkele schreden, op een breeden, ruwen maar mooien boschweg uit.
Dit is de Buurtweg, dien we, altijd dezelfde richting houdende, nu volgen.
Hij loopt wel in dezelfde richting van het pad langs den zoom van het bosch, maar toch veel meer in de Zuidwestelijke, tot hij zich eindelijk ombuigt vlak naar het Zuiden en, een weinig verder, op den Arnhemschen grintweg uitkomt, juist op de plaats waar, aan den anderen kant van dezen weg, een bank staat.
Maar wij volgen hem niet zoover. Even voorbij de bocht bemerken we een beukenlaan. Deze komt wel is waar niet direct op den Buurtweg uit, maar met een paar schreden tusschen de boomen door zijn wij er.
Nu we aan het begin (eigenlijk het einde) dezer laan staan, zien we dat we ons tevens bevinden aan het begin van een langen, zeer mooien boschweg aan onze rechterzijde, dus in Noordelijke richting. Waren we straks niet van het rechte wandelpad afgeweken, om het bosch in te gaan, en hadden we dat pad blijven volgen, dan waren we aan het andere einde langs dezen boschweg gegaan, en hadden we hem kunnen inslaan om op dezelfde plek terecht te komen, 't Is de Oostelijke grens van den Hullenberg, van welk landgoed, dat we op een volgende wandeling nader zullen leeren kennen, de laan die we nu afgaan de Zuidelijke grens is.
Deze laan volgende, hebben we dus den hooger liggenden Hullenberg rechts, terwijl zich aan de linker[ 34 ]zijde verscheidene wandelwegen over dit mede hooger liggende terrein bevinden.
Zijn we deze laan ten einde, dan komen we, door een der toegangen tot Midden-Eng (waarover nader), schuins over Zuider-Eng, op den Arnhemschen grintweg.
Zuider-Eng, toebehoorende aan Jhr. Quarles van Ufford, is een niet zeer uitgestrekt landgoed, eigenlijk meer een groote buitenplaats, die rondom door draadwerk afgesloten en niet voor vrije wandeling toegankelijk is.
We gaan den Arnhemschen weg, die juist hier een bocht maakt, langs Midden- en Zuider-Eng af, en zien nu het vriendelijke pension het Groenewoud op korten afstand recht vóór ons uit.
—Een goede gelegenheid, zegt de een en ander, om na zoo'n stevige, warme wandeling zich met een frisch glas bier in de lokkende schaduw der Lindeboomen te verkwikken, ten einde niet te verhit thuis te komen.
Daar kan wel wat van aan zijn.