In het jaar 2000 (Bellamy 1890)/15
← XIV. | In het jaar 2000 door Edward Bellamy
XV. |
XVI. → |
HOOFDSTUK XV.
Toen wij op onze wandeling door het gebouw in de boekerij kwamen, konden wij de verzoeking niet weerstaan van de heerlijke lederen stoelen, en namen plaats in een van de kleine vertrekjes om wat te rusten en te praten.
—"Edith vertelt mij dat u den geheelen middag in de bibliotheek bent geweest;" zeide Mevrouw Leete. "Weet u wel, Mijnheer West, dat u een van de meest benijdenswaardige menschen is?"
—"Ik zou gaarne willen weten waarom," antwoordde ik.
—"Omdat de boeken van de laatste honderd jaar nieuw voor u zullen zijn," sprak zij. "U zult zooveel boeiende lectuur vinden, dat u in de eerste vijf jaar haast geen tijd zult hebben om te eten. Wat zou ik er niet voor geven om de romans van Berrian nog te moeten lezen."
—"Of van Nesmyth, mama," voegde Edith er bij.
—"Ja, of de gedichten van Oates of "Voorheen en Thans", of "Het Begin" of—o, ik zou een dozijn boeken kunnen noemen, die elk een jaar van het leven waard zijn," zeide Mevrouw Leete met geestdrift.
—"Ik denk dat er dan heel wat merkwaardigs geschreven is in deze eeuw."
—"Ja," zeide Dr. Leete, "het is een tijdvak van ongeëvenaarde geestelijke grootheid geweest. Waarschijnlijk heeft het menschdom nooit een zedelijke en stoffelijke verandering beleefd, zoo uitgebreid in hare werking en [ 127 ]spoedig bereikt, als deze van de oude orde van zaken tot de nieuwe in het begin van de eeuw. Toen de menschen ontdekten welk geluk hun te beurt gevallen was, en dat de wijzigingen die zij hadden verkregen niet enkel een gedeeltelijke verbetering van hun toestand was, maar begrepen dat hun geslacht een hoogeren trap van beschaving had bereikt met een onafzienbare toekomst vol nieuwe aanwinsten, werden hunne zielen overstelpt met een vloed van aandoeningen, waarvan de middeleeuwsche renaissance maar een flauwe afschaduwing genoemd kan worden. Er ontstond een tijdvak van uitvindingen in industrie, wetenschappelijke ontdekkingen..."
—"Van literatuur gesproken," zeide ik, "hoe worden de boeken tegenwoordig uitgegeven? Doet de natie dat ook?"
—"Zeker."
—"Maar hoe gebeurt dat? Geeft de regeering alles uit wat zij krijgt of houdt zij een soort van censuur, door alleen datgene te laten drukken wat zij goed vindt?"
—"Noch het een, noch het ander. De drukkerij oefent geen controle. Zij is verplicht alles te publiceeren wat haar wordt aangeboden, maar alleen als de schrijver zelf de kosten voor den eersten druk betaalt. Hij moet het recht om gehoord te worden betalen en als hij iets bijzonders te zeggen heeft zal hij dat gaarne doen. Natuurlijk, als de inkomens verschillend waren, zooals in oude tijden, dan zou deze regel alleen rijken in staat stellen om te schrijven, maar nu ieders vermogen hetzelfde is, werkt deze regel enkel als maatstaf van de krachten des auteurs. De kosten van het uitgeven van een gewoon boek kan gespaard worden op éen jaars krediet, door zuinigheid en eenige opofferingen. Het boek, als het verschijnt; wordt te koop geboden door de natie."
[ 128 ]—"De schrijver krijgt zeker een aandeel in de opbrengst, zooals bij ons, denk ik?"
—"Niet zooals bij u," antwoordde Dr. Leete, "maar toch krijgt hij een aandeel. De prijs van ieder boek bestaat uit de drukkosten en het schrijversloon. De auteur stelt dit cijfer zoo hoog als hij wil. Als hij het onredelijke verlangt, is het zijn eigen nadeel, want dan zal men het werk niet koopen. Het bedrag van wat hem uit de opbrengst toekomt; verhoogt zijn krediet en hij wordt vrijgesteld van andere diensten, zoolang dit krediet strekt om hem te onderhouden naar den maatstaf van het jaarlijksch inkomen van een ingezeten. Als zijn boek een vrij gunstig onthaal vindt, krijgt hij op deze wijze een voorsprong van verscheidene maanden, een jaar, twee of drie jaar, en als hij binnen dien tijd nog een gezocht werk uitgeeft, wordt de vrijstelling van dienst weer verlengd, zoover als de opbrengst daarvan toelaat. Een schrijver van naam slaagt er in van zijn pen te leven gedurende den ganschen diensttijd, en de graad van zijn bekwaamheid, door de publieke opinie bepaald, is dus de maatstaf van de gelegenheid die hem geschonken wordt om zijn krachten aan de literatuur te wijden. In dit opzicht is dus het resultaat van ons stelsel niet zeer verschillend van het uwe, maar er zijn twee belangrijke punten van afwijking. In de eerste plaats geeft de algemeen hoogere beschaving tegenwoordig aan de publieke opinie een kracht, die zij vroeger niet bezat. In de tweede plaats zijn er geen bijoogmerken, die de erkenning van ware verdiensten belemmeren. Elk schrijver heeft precies dezelfde gemakken om iets onder de oogen van het publiek te brengen. Te oordeelen naar de klachten van de schrijvers van uw tijd, zou deze volstrekte gelijkheid van kansen ons zeer benijd zijn geworden."
[ 129 ]—"In de waardeering van verdienste in andere richtingen van oorspronkelijk talent, zooals muziek, kunst, uitvindingen, ontwerpen," zeide ik, "volgt gij zeker een dergelijk beginsel?"
—"Ja," antwoordde hij, "ofschoon de bijzonderheden verschillen. In kunst, bij voorbeeld, zooals ook in literatuur, is het volk de eenige rechter. Zij stemmen over de toelating van beelden en schilderijen voor de openbare gebouwen en hun gunstige uitspraak stelt den kunstenaar vrij van anderen arbeid, om zich te kunnen wijden aan zijn roeping. Als zijn werk verkocht wordt, heeft hij hetzelfde voordeel er van als de schrijver van zijn boeken. In al deze richtingen is het systeem hetzelfde: alle beginners in de gelegenheid te stellen, om zoodra eenig buitengewoon talent ontdekt is, hen te verlossen van alle banden en den vrijen loop te laten. Ontheffing van anderen dienst in zulke gevallen wordt niet beschouwd als een geschenk of als een belooning, maar als het middel om meer èn beteren arbeid te krijgen. Natuurlijk zijn er verschillende letterkundige, artistieke en wetenschappelijke instellingen, waarvan de beroemdste personen lid zijn en die zeer worden aangezien. De hoogste van alle huldebewijzen van wege het volk, hooger dan het presidentschap, dat alleen gezond verstand en toewijding vereischt, is het roode lint, door de stem des volks verleend aan groote schrijvers, kunstenaars, ingenieurs, geneesheeren en uitvinders. Niet meer dan een bepaald getal personen mogen het tegelijkertijd dragen, ofschoon iedere vlugge knaap in het land er elken nacht van droomt. Ik zelf ook."
—"Net alsof mama en ik meer van u zouden gehouden hebben als u het gekregen hadt," zeide Edith; "niet [ 130 ]dat het niet een heel plezierig ding is om te hebben."
—"Jij hadt niet veel keus, mijn kind, maar moest je vader nemen zooals je hem vondt," antwoordde Dr. Leete; "maar uw moeder, die had mij nooit genomen als ik haar niet verzekerd had dat ik het roode, of ten minste het blauwe lint zou krijgen."
Mevrouw Leete glimlachte bij deze overdrijving, terwijl ik vroeg:
—"Hoe staat het met tijdschriften en couranten? Ik zal niet ontkennen, dat uw manier van boeken uitgeven een groote verbetering is bij de onze vergeleken, zoowel wegens hare strekking om goede literatuur te kweeken en, wat nog meer beteekent, brekebeenen af te wijzen, maar ik begrijp niet hoe zij toegepast kan worden op bladen en tijdschriften. Men kan iemand wel de drukkosten van een boek laten betalen, omdat die uitgave slechts enkele keeren zal voorkomen, maar niemand zou elken dag het publiceeren van een krant kunnen betalen. De groote zakken van onze kapitalisten kwamen er aan te pas, en ze waren dikwijls leeg voor dat de kosten gedekt werden. Als gij in 't geheel kranten hebt, moeten ze, denk ik, door het gouvernement gedrukt worden op algemeene kosten met regeerings-redactiën, die de denkbeelden van de regeering teruggeven. Als nu uw stelsel zoo uitstekend is dat er nooit iets aan te merken valt, kan deze manier wel goed zijn. Anders zou ik denken, dat het ontbreken van een onafhankelijk orgaan voor de uiting van de openbare meening slechte gevolgen moet hebben. Beken, Dr. Leete, dat een vrije dagbladpers, met alles wat dat beteekent, een uitkomst was in oude tijden toen het kapitaal in particuliere handen was, en dat gij dit verlies moet aftrekken van uw winst in andere opzichten."
[ 131 ]—"Ik vrees, dat u zelfs deze troost niet baten zal," antwoordde Dr. Leete lachende. "In de eerste plaats beschouwen wij de dagbladpers volstrekt niet als de eenige of de beste kritiek van openbare zaken. Naar onze meening was het oordeel van uwe couranten over zulke onderwerpen gewoonlijk oppervlakkig en grof, bovendien sterk partijdig gekleurd en onnoodig bitter. In zoo verre als zij de publieke opinie uitdrukten, geven zij ons een ongunstig denkbeeld van de publieke ontwikkeling, in zooverre als zij de publieke opinie vormden, was het publiek te beklagen. Tegenwoordig, als een ingezeten wenscht een diepen indruk te weeg te brengen bij zijn mede-burgers, schrijft hij een boek of een brochure. Maar dat is niet, omdat wij geen tijdschriften of bladen hebben, of dat zij ook maar eenigszins onvrij zouden wezen. De dagelijksche pers is zoo ingericht, dat zij een beter orgaan van de openbare meening is dan zij zijn kon in uw tijd, toen het privaatkapitaal haar exploiteerde, voornamelijk als een geldmakerij en pas in de tweede plaats als mondstuk voor het volk."
—"Maar," zeide ik, "als de regeering de couranten drukt op algemeene kosten, hoe gaat het dan zonder hun toezicht? De regeering benoemt toch de redactie!"
—"De regeering betaalt de kosten niet en benoemt geen redacteuren, noch heeft eenigen invloed op de richting," hernam Dr. Leete. "De menschen, die de courant nemen betalen de kosten, kiezen den redacteur en zetten hem af als hij hun niet bevalt. Dat is toch zeker een vrije pers."
—"Dat geef ik toe," was mijn antwoord, "maar hoe kan dat in de praktijk?"
—"Dat is heel eenvoudig. Gesteld dat mijn buren of [ 132 ]ik vonden dat wij een krant noodig hadden voor onze denkbeelden, in het bijzonder voor onze woonplaats, beroep of wetenschap. Wij gaan rond bij de menschen tot wij zooveel namen hebben dat hunne abonnementsgelden de kosten van het blad zullen kunnen dekken, die klein of groot zijn naarmate van de afmetingen. Het bedrag van de abonnementen, waarmede de ingezetenen belast worden, waarborgt de natie tegen verlies, want de natie treedt alleen op als uitgever, zonder te kunnen weigeren. De inteekenaren benoemen nu iemand tot redacteur, die, als hij de betrekking aanneemt, ontslagen is van ander werk gedurende zijn diensttijd. In plaats van hem een salaris te geven als bij u, betalen de abonné's aan de natie een schadeloosstelling, gelijk staande met de kosten van zijn aandeel in den algemeenen arbeid. Hij redigeert de krant zooals uwe redactiën deden, met dit onderscheid dat hij niet te gehoorzamen heeft aan een uitgever, en geen belangen van het kapitaal tegen het algemeen welzijn heeft te verdedigen. Aan het einde van het eerste jaar herbenoemen de abonné's van het tweede jaar den eersten redacteur, of nemen een ander in zijn plaats; een knappe redacteur behoudt zijn betrekking natuurlijk. Als de inteekenaren toenemen, worden de fondsen van het blad ruimer, en het wordt verbeterd door een of meer redacteuren te benoemen, evenals dat vroeger gebeurde."
—"Hoe worden de medewerkers betaald?"
—"De redacteur komt met hen overeen omtrent de prijs van hunne bijdragen. Van het gewaarborgde krediet van het blad wordt het overgebracht op hun eigen krediet, en een vrijstelling van arbeid wordt aan den schrijver verleend, evenredig aan het bedrag dat hem wordt toegekend, juist zooals bij auteurs van boeken. Met tijdschriften [ 133 ]is het hetzelfde. Die belangstellen in het prospectus van een nieuw orgaan, brengen abonné's bij elkaar voor één jaar, benoemen den redacteur, die zijn medewerkers beloont op de beschreven manier, terwijl de drukkerij werkkrachten en materiaal verschaft. Als de diensten van een redacteur niet langer gewenscht worden, als hij het recht op vrijen tijd niet kan verdienen door ander literair werk, neemt hij eenvoudig zijn plaats in het arbeidsleger weer in. Ik moet er bijvoegen, dat ofschoon een redacteur gewoonlijk voor een geheel jaar aangesteld wordt, en in den regel eenige jaren achtereen werkzaam blijft, ingeval hij een plotselinge verandering zou maken in de richting van het blad, de inteekenaren hem ten allen tijde kunnen ontslaan."
—"Hoe ernstig iemand dus verlangt naar vrijen tijd voor onderzoek of nadenken," merkte ik op, "hij kan zich niet los maken, als ik u goed begrijp, dan op een van deze twee manieren. Hij moet of door literairen, artistieken of wetenschappelijken arbeid de natie schadeloos stellen voor het verlies van zijn diensten, of hij moet een voldoend getal menschen bij elkaar krijgen om zulk een schadeloosstelling voor hem te koopen."
—"Zeker is het," antwoordde Dr. Leete, "dat geen gezond mensch tegenwoordig zijn aandeel in den arbeid kan afschuiven en op kosten van anderen leven, of hij zich den mooien naam van geleerde geeft of er voor uitkomt dat hij eenvoudig lui is. Maar toch is ons stelsel ruim genoeg om vrij spel te geven aan elke aandrift van de menschelijke natuur, die niet bedoelt anderen te overheerschen of te leven van de inspanning van natuurgenooten. Behalve de vrijstelling door uitkoop bestaat de vrijstelling door eigen opoffering. Iedereen kan, op zijn [ 134 ]drie en dertigste jaar, als zijn diensttijd half verstreken is, eervol ontslag krijgen uit het leger, op voorwaarde dat hij voor de rest van zijn leven de helft van de toelage aanneemt die de andere ingezetenen ontvangen. Het is heel goed mogelijk om van dit bedrag te leven, ofschoon men afstand moet doen van weelde en mogelijk ook van eenige gemakken."
Toen de dames naar hun kamers gingen, gaf Edith mij een boek, zeggende:
—"Als u nog geen slaap hebt, Mijnheer West, zult gij misschien lust hebben om dit verhaal van Berrian eens in te zien. Het wordt voor zijn meesterstuk gehouden en zal u ten minste een idee geven van onze tegenwoordige romans."
Ik bleef dien nacht in "Penthesilia" zitten lezen tot de morgen grauwde in het oosten en legde het niet neer voor dat het uit was. Het genieten van Penthesilia was mij meer waard, dan elke hoeveelheid inlichtingen over den maatschappelijken toestand van de twintigste eeuw. Wat Dr. Leete mij medegedeeld had bevatte zeker een groot getal feiten, maar zij hadden zoovele afzonderlijke indrukken op mijn geest gemaakt, die ik nog niet geslaagd was hen tot een geheel te vereenigen. Berrian bracht hen voor mij in beeld.