Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 37
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy |
---|
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 |
't Was avond. Tine zat te lezen in de binnengalerij, en Havelaar teekende een borduurpatroon. Kleine Max tooverde een legprent in elkaar, en maakte zich driftig omdat hij niet vinden kon: "het rooie lijf van die mevrouw."
– Zou 't nu zóó goed wezen, Tine? vroeg Havelaar. Kijk, ik heb dien palm wat grooter gemaakt... 't is nu juist the line of beauty van Hogarth, niet waar?
– Ja, Max! Maar die vetergaten staan te dicht op elkander.
– Zoo? En die anderen strooken dan? Max, laat me je broekjen eens zien! Ei, heb je die strook aan? Ach, ik weet nog waar je die geborduurd hebt, Tine!
– Ik niet. Waar dan?
– 't Was in den Haag, toen Max ziek was en we zoo geschrokken waren omdat de dokter zei dat hij een zoo ongewoon gevormd hoofd had, en dat er zooveel zorg vereischt werd om aandrang naar de hersenen te voorkomen, juist in die dagen was je bezig aan die strook.
Tine stond op, en kuste den kleine.
– Ik hèb haar buik, ik hèb haar buik! riep 't kind vroolijk, en de rooie mevrouw was kompleet.
– Wie hoort daar een tontong slaan? vroeg de moeder. [1]
– Ik, zei kleine Max.
– En wat beduidt dat?
– Bedtijd! Maar... ik heb nog niet gegeten.
– Eerst krijg je eten, dat spreekt vanzelf.
En ze stond op, en gaf hem zijn eenvoudig maal dat ze uit een goed gesloten kast in haar kamer scheen gehaald te hebben, want men had het knippen van vele sloten gehoord.
– Wat geef je 'm daar? vroeg Havelaar.
– O wees gerust, Max: 't is beschuit uit een blik van Batavia! En ook de suiker is altijd achter slot geweest.
Havelaars gedachten keerden terug naar 't punt waarop ze waren afgebroken.
– Weet je wel, ging hij voort, dat wij de rekening van dien dokter nog niet betaald hebben... o, dat is zeer hard?
– Lieve Max, we leven hier zoo spaarzaam, weldra zullen wij alles kunnen afdoen! Bovendien, je zult wel spoedig resident worden, en dan is alles geregeld in weinig tijds.
– Dat is nu juist een zaak die me verdrietig maakt, zei Havelaar. Ik zou zoo heel ongaarne Lebak verlaten... dit zal ik je uitleggen. Geloof je niet dat we nog meer van onzen Max hielden na zijn ziekte? Nu, zóó ook zal ik dat arme Lebak liefhebben na de genezing van den kanker waaraan 't lijdt sedert zooveel jaren. De gedachte aan bevordering doet me schrikken: ik kan hier niet gemist worden, Tine! En toch, aan den anderen kant, als ik weer bedenk dat we schulden hebben...
– Alles zal wel goed gaan, Max! Al moest je nu van hier, dan kan je later Lebak helpen als je Gouverneur-generaal bent.
Daar kwamen woeste strepen in Havelaars borduurpatroon! Er was toorn in dat bloemsel, die vetergaten werden hoekig, scherp, ze beten elkaar...
Tine begreep dat ze iets miszegd had.
– Lieve Max... begon ze vriendelijk.
– Vervloekt! Wil je die stumperts zóó lang laten hongeren? Kan jij leven van zand?
– Lieve Max!
Maar hij sprong op. Er werd niet meer geteekend, dien avond. Hij ging toornig op-en-neer in de binnengalerij, en eindelijk sprak hij op een toon die ruw en hard zou geklonken hebben aan iederen vreemde, doch door Tine heel anders werd opgevat:
– Vervloekt die lauwheid, die schandelijke lauwheid! Daar zit ik nu sedert een maand te wachten op recht, en intusschen wordt er vreeselijk geleden door dat arme volk. De Regent schijnt er op te rekenen dat niemand hem aandurft! Zie...
Hij ging in zijn kantoor, en kwam terug met een brief in de hand, een brief die voor me ligt, lezer!
– Zie, in dezen brief durft hij me voorstellen doen over de soort van arbeid dien hij wil laten verrichten door de menschen die hij onwettig heeft opgeroepen. Is dit niet de onbeschaamdheid te vèr gedreven? [2] En weet je wie dat zijn? Dat zijn vrouwen met kleine kinderen, met zuigelingen, zwangere vrouwen die van Parang-Koedjang zijn gedreven naar de hoofdplaats om voor hèm te werken! Mannen zijn er niet meer! En ze hebben niets te eten, en ze slapen op den weg, en eten zand! Kan jij zand eten? Moeten ze zand eten tot ik Gouverneur-generaal ben? Vervloekt!
Tine wist zeer goed op wien Max eigenlijk boos was, als hij zoo sprak tot haar die hij zoo liefhad.
– En, ging Havelaar voort, dat loopt alles ter mijner verantwoording! Als er op dit oogenblik van die arme wezens ronddwalen daar buiten... als zij 't schijnsel zien van onze lampen, zullen zij zeggen: "daar woont de ellendeling die ons beschermen zou! Daar zit hij rustig bij vrouw en kind, en teekent borduurpatroontjes, en wij liggen hier als boschhonden op den weg verhongeren met onze kinderen!" Ja, ik hoor het wel, ik hoor het wel, dat roepen om wraak over mijn hoofd! Hier, Max, hier!
En hij kuste zijn kind met een wildheid die 't verschrikte.
– Mijn kind, als men je zeggen zal dat ik een ellendeling ben die geen moed had om recht te doen... dat er zooveel moeders zijn gestorven door mijn schuld... als men je zeggen zal dat het verzuim van je vader den zegen wegstal van je hoofd... o Max, o Max, getuig dan wat ik leed!
En hij berstte in tranen uit, die Tine afkuste. Zij bracht daarop kleinen Max naar zijn bedjen – een stroomat – en toen ze terugkwam, vond ze Havelaar in gesprek met Verbrugge en Duclari die zoo-even waren binnen getreden. Het gesprek liep over de verwachte beslissing van de Regeering.
– Ik begrijp zeer goed dat de resident in een moeijelijken toestand is, zei Duclari. Hij kan 't Gouvernement niet aanraden gevolg te geven aan uw voorstellen, want dan zou er te veel aan den dag komen. Ik ben reeds lang in 't Bantamsche, en weet er veel van, meer nog dan uzelf, m'nheer Havelaar! Ik was reeds als onderofficier in deze streken, en dan komt men zaken te weten die de inlander zoo niet durft zeggen aan de ambtenaren. Maar als nu na een openlijk onderzoek dat alles aan den dag komt, zal de Gouverneur-generaal den resident ter verantwoording roepen, en hem afvragen hoe 't komt dat hij in twee jaren niet ontdekt heeft, wat u terstond in 't oog is gevallen? Hij moet dus natuurlijk trachten zoodanig onderzoek te verkomen...
– Ik heb dit ingezien, antwoordde Havelaar, en, wakker gemaakt door zijn poging om den Adhipatti te bewegen iets tegen mij intebrengen – hetgeen schijnt aantetoonen dat hij beproeven wil de kwestie te verleggen, door bij-voorbeeld mij te beschuldigen van... ik weet niet wat – heb ik me hiertegen gedekt door afschriften van mijn brieven rechtstreeks aan de Regeering te zenden. In een daarvan komt het verzoek voor, ter verantwoording te worden geroepen wanneer er misschien mocht worden voorgegeven dat ik iets misdaan had. Als nu de resident mij aantast, kan daarop in gewone billijkheid geen beslissing worden genomen zonder dat men mij vooraf heeft gehoord. Dit is men zelfs een misdadiger schuldig, en daar ik niets misdaan heb...
Daar komt de post aan! riep Verbrugge.
Ja, 't was de post! De post, die den volgenden brief meebracht van den Gouverneur-generaal van Nederlandsch Indie aan den gewezen adsistent- resident van Lebak, Havelaar.
- "Kabinet. N° 54. – – – Buitenzorg, 23 Maart 1856.
- De wijze, waarop door u is te werk gegaan, bij de ontdekking of vooronderstelling van kwade praktijken van de Hoofden in de afdeeling Lebak, en de houding daarbij door u tegenover uwen Chef, den Resident van Bantam, aangenomen, hebben in hooge mate mijne ontevredenheid verwekt.
- In uwe bedoelde handelingen worden evenzeer gemist bezadigd overleg, beleid en voorzichtigheid, zoo zeer vereischt in eenen ambtenaar met uitvoering van gezag in de binnenlanden bekleed (sic) als begrippen van ondergeschiktheid aan uwen onmiddelijken superieur.
- Reeds weinige dagen na de aanvaarding uwer betrekking hebt gij kunnen goedvinden, zonder voorafgaande raadpleging van (sic) den Resident, het hoofd van het Inlandsch Bestuur te Lebak te maken tot het doelwit van bezwarende onderzoekingen.
- In die onderzoekingen hebt gij aanleiding gevonden, zonder zelfs uwe beschuldigingen tegen dat Hoofd door feiten, veel minder bewijzen te staven, tot het doen van voorstellen, die de strekking hadden een Inlandsch Ambtenaar van de stempel van den Regent van Lebak, een zestigjarigen doch nog ijverigen Landsdienaar, aan naburige aanzienlijke Regentengeslachten vermaagschapt, en omtrent wien steeds gunstige getuigenissen waren uitgebracht, aan eene hem moreel geheel vernietigende bejegening te onderwerpen.
- Daarenboven hebt gij, toen de resident zich ongenegen betoonde aan uw voorstellen gereedelijk gevolg te geven geweigerd aan het billijk verlangen van uwen Chef te voldoen om volle opening te geven van hetgeen u omtrent de handelingen van het Inlandsch Bestuur te Lebak, bekend was.
- Zulke handelingen verdienen alle afkeuring, en doen lichtelijk gelooven aan ongeschiktheid voor het bekleeden eene betrekking bij het Binnenlandsch Bestuur.
- Ik heb mij verplicht gezien, u van de verdere vervulling der betrekking van Adsistent-resident van Lebak te ontheffen.
- Uit aanmerking evenwel van gunstige rapporten, vroeger omtrent u ontvangen, heb ik in het voorgevallene geen reden willen vinden, om u het uitzicht op eene wederplaatsing bij het Binnenlandsch Bestuur te benemen. Ik heb u daarom voorloopig belast met de waarneming der betrekking van Adsistent-resident van Ngawi.
- Van uwe verdere handelingen in die betrekking zal het geheel afhangen of gij bij het Binnenlandsch Bestuur zult kunnen geplaatst blijven."
En daaronder stond de naam van den man, op wiens "ijver, bekwaamheid en goede trouw" de Koning zeide te kunnen staat-maken, toen hij diens benoeming tot Gouverneur-generaal van Nederlandsch Indie onderteekende. [3]
– We gaan van hier, beste Tine, zei Havelaar gelaten, en hij reikte den kabinetsbrief aan Verbrugge, die 't stuk las tezamen met Duclari.
Verbrugge had tranen in de oogen, maar sprak niet. Duclari, een zeer beschaafd mensch, berstte in een wilden vloek uit:
– G.......... ik heb hier in 't bestuur schelmen en dieven gezien... ze zijn in eere van hier gegaan, en men schrijft aan U zulk een brief!
– 't Is niets, zei Havelaar, de Gouverneur-generaal is een eerlijk man: hij moet bedrogen zijn... hoewel hij zich tegen dat bedrog had kunnen hoeden door mij eerst te hooren. Hij is verstrikt in 't web van de buitenzorgsche ambtenarij. We kennen dat! Maar ik zal tot hem gaan en hem aantoonen hoe hier de zaken staan. Hij zal recht doen, ik ben er zeker van!
– Maar, als ge naar Ngawi gaat...
– Juist, ik weet dit! Te Ngawi is de Regent verwant aan het Djokjasche hof. Ik ken Ngawi, want ik was twee jaar lang in de Baglen, dat in de buurt is. [4] Ik zou te Ngawi hetzelfde moeten doen wat ik hier gedaan heb: dat zou nutteloos heen-en-weer reizen zijn. Bovendien, 't is mij onmogelijk dienst te doen op de proef alsof ik me slecht gedragen had! En eindelijk, ik zie in dat ik om een eind te maken aan al dat geknoei, geen ambtenaar moet wezen. Als ambtenaar staan er tusschen de Regeering en mij te veel personen die belang hebben bij 't loochenen der ellende van de bevolking. Er zijn nog meer redenen die mij beletten naar Ngawi te gaan. Die plaats was niet vakant... ze is voor mij open gemaakt, kijk!
En hij toonde in de Javasche Courant die met dezelfde post was aangekomen, dat inderdaad bij 'tzelfde besluit der Regeering waarbij hem het Bestuur van Ngawi werd opgedragen, de adsistent-resident van die provincie verplaatst werd naar een andere afdeeling die vakant was.
– Weet ge waarom ik juist naar Ngawi moet, en niet naar die vakante afdeeling? Dat zal ik je zeggen! De resident van Madiven, waaronder Ngawi behoort, is de schoonbroeder van den vorigen resident van Bantam. Ik heb gezegd dat de Regent vroeger zulke slechte voorbeelden had gehad...
– Ah, riepen Verbrugge en Duclari tegelijk. Ze begrepen waarom Havelaar juist naar Ngawi verplaatst werd om op de proef te dienen, of hij zich misschien beteren zou!
– En om nòg een reden kan ik niet daarheen gaan, zeide hij. De tegenwoordige Gouverneur-generaal zal spoedig aftreden... zijn opvolger ken ik, en ik weet dat er van hem niets te wachten valt. [5] Om dus nog tijdig voor dat arme volk iets te verrichten, moet ik den tegenwoordigen Gouverneur spreken voor zijn vertrek, en als ik nu naar Ngawi ging, zou dat onmogelijk wezen. Tine, hoor eens!
– Lieve Max?
– Je hebt moed, niet waar?
– Max, je weet dat ik moed heb... als ik bij je ben!
– Welnu!
Hij stond op, en schreef 't volgend rekwest, naar mijn inzien een voorbeeld van welsprekendheid.
- "Rangkas-Betoeng, 29 Maart 1856.
- Aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie.
- Ik had de eer te ontvangen uwer Excellentie's kabinetsmissive van 23 dezer, N° 54.
- Ik zie me genoodzaakt, in antwoord op dat stuk, Uwe Excellentie te verzoeken mij te verleenen een eervol ontslag uit 's Lands dienst. [6]
- MAX HAVELAAR."
Er was te Buitenzorg tot het verleenen van 't gevraagd ontslag niet zoo langen tijd noodig als er scheen vereischt geweest te zijn voor de beslissing hoe men Havelaars aanklacht kon afwenden. Dit toch had een maand gevorderd, en 't gevraagd ontslag kwam binnen weinig dagen te Lebak aan.
– Goddank, riep Tine, dat je eindelijk jezelf kunt zijn!
Havelaar ontving geen last om 't Bestuur zijner Afdeeling voorloopig overtegeven aan Verbrugge, en meende dus zijn opvolger te moeten afwachten. Deze bleef lang uit omdat hij uit een geheel anderen hoek van Java komen moest. Na bijna drie weken wachtens schreef de gewezen adsistent-resident van Lebak, die echter nog altijd als zoodanig was opgetreden, den volgenden brief aan den kontroleur Verbrugge:
- "N° 153 – – – – Rangkas-Betoeng, 15 April 1856.
- Aan den Kontroleur van Lebak. [7]
- Het is u bewust dat ik bij Gouvernements Besluit van den 4den dezer, N° 4, op mijn verzoek eervol ben ontslagen uit 's Lands dienst.
- Misschien ware ik in mijn recht geweest, na de ontvangst van die beschikking mijn betrekking van adsistent-resident terstond neerteleggen, daar het een anomalie schijnt een funktie te vervullen zonder ambtenaar te wezen.
- Ik ontving evenwel geen aanschrijving om mijn betrekking overtegeven, en gedeeltelijk uit besef van de verplichting mijn post niet te verlaten zonder behoorlijk afgelost te zijn, gedeeltelijk uit oorzaken van ondergeschikt belang, wachtte ik de komst van mijn opvolger af, in de meening dat die ambtenaar spoedig – althans deze maand – zou arriveeren.
- Thans verneem ik van u dat mijn vervanger nog niet zoo spoedig kan verwacht worden – ge hebt, meen ik, die tijding te Serang gehoord – en tevens dat het den resident verwonderde dat ik, in de zeer bijzondere pozitie waarin ik verkeer, nog niet heb verzocht het Bestuur aan u te mogen overdragen.
- Niets kon mij aangenamer zijn dan dit bericht. Want ik behoef u niet te verzekeren dat ik, die verklaard heb niet anders te kunnen dienen dan ik hier deed... ik die voor deze wijze van dienen ben gestraft met berisping, met een ruïneuze en deshonorante overplaatsing... met den last om de arme lieden te verraden die op mijn loyauteit vertrouwden – met de keus alzoo tusschen oneer en broodsgebrek! – dat ik na dit alles met moeite en zorg elk voorkomend geval te toetsen had aan mijn plicht, en dat de eenvoudigste zaak mij zwaar viel, geplaatst als ik was tusschen mijn geweten en de principes van 't Gouvernement waaraan ik trouw schuldig ben zoolang ik niet ontheven ben van mijn ambt.
- Deze moeijelijkheid openbaarde zich vooral bij 't antwoord dat ik geven moest aan klagers.
- Eens toch had ik beloofd niemand te zullen overleveren aan de rankune zijner hoofden! Eenmaal had ik – onvoorzichtig genoeg! – mijn woord ten borg gesteld voor de rechtvaardigheid van 't Gouvernement.
- De arme bevolking kon niet weten dat die belofte en die borgstelling gedesavoueerd waren, en dat ik arm en onmachtig alleen stond met mijn zucht voor recht en menschelijkheid.
- En men ging met klagen voort!
- Het was grievend, na de ontvangst der kabinetsmissive van 23 Maart, dáár te zitten als vermeende toevlucht, als machtelooze beschermer.
- Het was hartverscheurend de klachten aantehooren over mishandeling, uitzuiging, armoede, honger... terwijl ikzelf nu met vrouw en kind honger en armoede te-gemoet ga.
- En ook 't Gouvernement mocht ik niet verraden. Ik mocht tot die arme lieden niet zeggen: "gaat en lijdt, want het Bestuur wil dat gij gekneveld wordt!" Ik mocht mijn onmacht niet erkennen, één als ze was met de schande en de gewetenloosheid der raadgevers van den Gouverneur-generaal.
- Ziehier wat ik antwoordde:
- "Terstond kan ik u niet helpen! Doch ik zal naar Batavia gaan, ik zal den Grooten-Heer spreken over uw ellende. Hij is rechtvaardig, en hij zal u bijstaan. Gaat voorloopig rustig naar huis...verzet u niet...verhuist nog niet... wacht geduldig: ik denk, ik... hoop dat er recht zal geschieden!"
- Zóó meende ik, beschaamd over de schending mijner toezegging van hulp, mijn denkbeelden in overeenstemming te brengen met mijn plicht omtrent het Bestuur dat mij nog deze maand betaalt, en ik zou aldus tot de komst van mijn opvolger zijn voortgegaan, indien niet een bijzonder voorval mij heden in de noodzakelijkheid bracht aan die dubbelzinnige verhouding een eind te maken.
- Zeven personen hadden geklaagd. Ik gaf hun bovenstaand antwoord. Zij keerden naar hun woonstede terug. Onder-weg ontmoet hen hun dorpshoofd. Hij moet ze verboden hebben hun kampong weder te verlaten, en nam ze – naar men mij rapporteert – hun kleederen af, om hen te dwingen tehuis te blijven. Één hunner ontsnapt, vervoegt zich weder bij mij en verklaart: niet naar zijn dorp te durven terugkeeren.
- Wat ik nu dien man moet antwoorden, weet ik niet!
- Ik kan hem niet beschermen... ik mag hem mijn onmacht niet bekennen... ik wil 't aangeklaagd dorpshoofd niet vervolgen, daar zulks den schijn zou meebrengen alsof deze zaak pour le besoin de ma cause door mij was opgerakeld: ik weet niet meer wat te doen...
- Ik belast u, onder nadere goedkeuring des Residents van Bantam, vanaf morgen-ochtend met het bestuur der afdeeling Lebak.
- De Adsistent-resident van Lebak,
- MAX HAVELAAR."
Voetnoten[bewerken]
- ↑ Tontong (tomtom, tamtam) is 'n groot hangend uitgehold houten blok waarop men de uren slaat. De naam is alweer 'n onomatopee. EDD
- ↑ Deze brief van den Adhipatti is nog in mijn bezit, en wel--nogal karakteristiek!--saamgeknepen en in stukken gescheurd, maar nog altijd volkomen leesbaar. De toeleg van dat schrijven was, mij in z'n knevelarij te betrekken, 'tgeen gelukt zou wezen indien ik z'n voorstellen had goedgekeurd, of argeloos daarover in korrespondentie was getreden. EDD
- ↑ In de derde alinea van dezen brief wordt mij 't vervullen van mijn voorgeschreven plicht tot verwijt gemaakt door den man die in de eerste plaats geroepen was mij te berispen en zelfs te straffen indien ik dien plicht had verzuimd. Wat vervolgens z'n ontevredenheid aangaat over de door mij "aangenomen houding tegenover den Resident van Bantam" ze was geheel ongegrond, en de heer B.v.K. zelf betuigde mij later, niet te begrijpen wat daarmee kon bedoeld zijn. De bewering dat er omtrent den Regent "steeds gunstige getuigenissen waren afgelegd" was een onwaarheid. Herhaaldelijk was er in de conduite-staten over dat Hoofd geklaagd. De opmerking dat ik mijn beschuldiging niet door "feiten, veel minder bewijzen" gestaafd had, klinkt zonderling in den mond van den man die geen gehoor verkoos te geven aan mijn dringende bede, mij in de gelegenheid te stellen mijn beschuldigingen door "feiten en bewijzen te staven." Onwaar is 't dat ik geweigerd hebben zou "volle opening te geven van wat mij omtrent de handelingen van het Inlandsch Bestuur te Lebak bekend was." Juist om tot die "volle opening" te kunnen overgaan, drong ik op 'n vrij en openlijk onderzoek aan. Maar ik wilde voorkomen dat het weder zou uitloopen op 'n vruchteloos "aboucheeren" gelijk onder mijn voorganger zoo dikwijls geschied was zonder ander gevolg dan dat de klagers officieel gestraft of in 't geheim mishandeld werden. "Ongeschiktheid voor 't bekleeden eener betrekking bij het Binnenlandsch Bestuur" moest wel beteekenen dat ik niet kon werken in den "geest des Gouvernements" niet in den geest der Slijmeringen, niet in den geest van den verheven Duymaer van Twist. De Natie had behooren te eischen dat al die varieteiten van plichtverzakende deugnieten zich geschikt maakten om te werken "in den geest" van Havelaar. Hoe rijmt vervolgens de erkentenis dat ik bij de Regeering gunstig stond aangeschreven, met de laaghartige insinuatie in de Tweede-Kamer, dat hij "over den schrijver van dat boek, zooveel--kwaads alzoo?--zou kunnen zeggen?" Wat de plaatsing te Ngawi aangaat, er bestonden nog meer redenen dan ik verderop in dit hoofdstuk opgaf, (zie de alinea die begint met "--G...........", M.D.) om die aanstelling van de hand te wijzen. Maar de in alle inlandsche zaken zoo grondig onwetende Van Twist kende die niet. Hij liep in 't kiezen voor mij van die betrekking, alweer aan de leiband van de buitenzorgsche kommiezerij, die er waarachtig groot belang bij had dat ik niet aan 't woord kwam. Het was 'n uitgemaakte zaak dat ik te Ngawi moest "vallen." Het openbaren der kuiperijtjes die hiertoe in 't werk werden gesteld, zou zeer pikant wezen, maar ik onthoud me nu daarvan omdat ik geen vrijheid heb m'n bronnen te noemen. Misschien wordt dit bezwaar eenmaal opgeheven. De laatste alinea van den heerlijken kabinetsbrief beteekent alweer dat er zou moeten blijken of Havelaar bekwaam en genegen was dienst te nemen onder de vereerders van den "geest des qouvernements". En dit zou moeten getuigd worden door dezen of genen hoofdambtenaar van 't allooi der Slijmeringen! Ieder ziet dat de onbekwaamheid van Van Twist zich niet tot inlandsche Zaken bepaalde, en dat de man, ook in "the proper study of men" 'n brekebeen was. Men bedenke dat hij Havelaar's brieven onder de oogen had, brieven die geschreven waren met de voorbedachte strekking den man wakker te schudden. Nederlanders, welk soort van wezens toch laat gij u opdringen als Landvoogden van Insulinde? EDD
- ↑ Dat in de buurt is. Ook hier alweder is van toepassing wat ik op blz. 198 zeide over 't leeren kennen van den toestand eener landstreek door 't verblijf in een nabijgelegen provincie. EDD (Zie de alinea die begint met: "Op-eenmaal verspreidde zich", M.D.)
- ↑ Die opvolger was de heer Pahud, 'n pronkjuweel alweer van onbeduidendheid, en dus 'n man naar 't hart van de Natie die hem vijf jaar als Minister, vijf jaar ook als Gouverneur-generaal heeft kunnen gebruiken. Gelijk er in den tekst van deze uitgaaf uitdrukkelijk staat, wist ik in '56--wat thans m'n drie millioen landgenooten, wel met mij eens zullen wezen--"dat er van dien man niets te wachten viel." Zóó is dan ook de lezing in 't Hs. van den Havelaar. Maar òf de heer Van Lennep zelf, òf de zetter, òf deze of gene korrektor--weet ik 't?--een van allen dan, heeft goedgevonden dien tekst te vervalschen. Men leest in vorige uitgaven: zijn opvolger--den opvolger namelijk van Van Twist--ken ik niet, en ik weet niet of er van hem iets te verwachten valt. Wat de strekking was van deze blijkbaar opzettelijke verandering--'n drukfout kan 't niet zijn--weet ik niet, maar ze komt mij oneerlijk voor. EDD
- ↑ Een Javaannutter in Friesland--ik meen te Bolsward--onthaalde z'n Publiek op de mededeeling dat: die Havelaar beneden alles, en op 'n onaangename wijs uit den dienst geraakt was." Ik heb niet vernomen dat men den man de deur uitwierp. Welk nut het voor den Javaan heeft, dat men den man lastert die voor hem weggaf al wat-i offeren kòn, begrijp ik niet. Zie daarover--in den bundel Verspreide Stukken--m'n brief aan die kostelijke maatschappij. EDD
- ↑ Bij 't lezen van dezen brief aan den kontroleur gelieve men in 't oog te houden dat-i geschreven werd aan den man die van al 't voorgevallene te Lebak getuige, en daarin ambtelijk betrokken was geweest. Ook vooral met het oog op de mededeeling die in de laatste alinea's voorkomt, geloof ik niet dat er bondiger bewijs voor de waarheid der geheele strekking van m'n boek denkbaar is dan in dit dokument geleverd wordt. EDD
![]() |
---|
Deze bron (Max Havelaar of de Koffij-veilingen der nederlandsche Handelmaatschappij - Deel 37) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |