Naar inhoud springen

Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch/Twintigste brief

Uit Wikisource
Negentiende brief Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch (1800) door Anoniem (toegeschreven aan Stephanus Hanewinkel).

Twintigste brief

Een-en-twintigste brief
Uitgegeven in Amsterdam door Saakes, Anthony Bernard.
[ 128 ]

TWINTIGSTE BRIEF.

Waardste S........!

Ik heb U nu de meeste, en zeker de voornaamste, Dorpen der Majorij, zo al niet volledig, echter zeker eenigzints leeren kennen. – Gij zijt nu, door mijne voorige en door deeze Reize, in staat gesteld, om al vrij naauwkeurig den aart, het charakter en de levenswijze der Majorijënaars te beöordeelen. – Ik heb U de wilde viervoetige Dieren, de meeste Vogelen en Visschen opgeteld; nu schiet 'er nog over, dat ik U de Boomen, die hier vallen; de Graanen, die hier geteeld worden, en dus de voordbrengselen van dit Land voor oogen stel; wen ik dit verricht, en zoo mijne belofte, in mijnen voorigen gedaan, volbragt heb, dan zult Gij geen vreemdling meer in de Majorij weezen. – Ontmoet mij nog iets bijzonders, of hoor ik nog iets aanmerklijks, dit zal ik verschuiven tot mijne laatste Brieven.

[ 129 ]Behalven allerlij Vruchtboomen, welke men hier in de Tuinen aantreft, als: den Wijnstok; de Appel- Peeren- Pruimen- Kerssen- Aprikoozen- Persiken- Moerbezieën- Mispelen- Kornoeljen- Kweepeeren- Okkernooten- Hazelnooten- en Kastanjenboomen; enkele Vijgen- Amandel- en Oranjeappelboomen, vind men hier in het Wild: den gewoonen Eik (Quercus); den Veer- of Steenëik (Robur); veelerlij soorten van Pijn- en Dennen-boomen; den Lorkenboom (Larix); den Esch; Els; Olm; IJp; Mai- en Haagbeuk; Berk; Wilg; wilden Kastanjen-boom (Castanea Equina); den Lindenboom; verschillende soorten van Populieren, als: den gemeenen (Populus vulgaris); den Zwarten (Populus nigra); den Kanadaschen (Populus Americana); den Lombardijschen (Populus Itala); den witten of Abeel (Populus alba); den Esp of Ratelaar (Populus tremula). Men ziet hier ook den wilden Kerssenboom, met lekkere zwarte of ook wel roode Vruchten, en den Hulst (Ilex aculeäta baccifera). Deeze laatste behoort eer onder de Heestergewassen, doch ik heb hier al vrij groote Boomen van die soort aangeproffen, even daaröm reken ik hem ook onder de Boomen, zoo wel als den Ievenboom (Taxus), dien men hier al vrij hoog, vooräl op Buitenplaatzen, vind; bij dezelve ziet men ook enkele Oostersche en. Westersche Ahornen (Platanus Oriëntalis et Occidentalis) en den Treurwilg (Salix Oriëntalis flagellis deörsum pulcré pendentibus). De meesten deezer Boom-soorten worden ook wel [ 130 ]gebruikt tot hak- of akkermaals-hout, het geen men hier gewoonlijk, om de vijf jaaren, tot Takkenbosschen, Boonenstaaken enz. hakt.

Voords vind men 'er veelerlij soorten van Heestergewassen in het Wild. De aanmerklijksten, die eenen Reiziger het meest, wegens het bloeisel, in het oog vallen, zijn: de Vlier (Sambucus vulgaris), welks nut in de Geneeskunde Overbekend is; de Berberis (Spina adpendix); de Gagel (Myrtus Brabantina sive Myrica), welke zeer lekker ruikt, en van welkers Bezieën men Wasch kan maaken; de wilde Hazelnoot (Corylus sylvestris), waarvan de vruchten zeer goed, maar ook zeer hard van bast zijn; het Geitenblad (Periclymenon); de Jeneverboom (Juniperus); de wilde Roos (Rosa canina); de Haagdoorn (Spina alba); de Slee (Prunus Sylvestris); de Alfrank (Dulcamara); de Lijsterbezieënboom (Sorbus); de wilde Vlier (Sambucus Sylvestris); de Brem (Genista); de Klimöp (Hedera) en zeer veele anderen. – Een vermoeid Reiziger kan hier ook dikwijls zijnen dorst lesschen en zijne vermoeide krachten verkwikken met Braambezieën (Rubus Vulgaris), met Fraam- of Hinnebezieën (Rubus Idæus), welke men hier op sommige plaatzen aantreft, als ook met roode en zwarte Aalbezieën, met de lekkere Blaauwbessen (Vaccinium), die in zandige Streeken en Bosschen groeiën, en de schaduw beminnen. Ook zag ik hier en daar in het Wild witte en roode Aardbezieën, die uitmuntend van smaak waren.

[ 131 ]Bij de meeste Huizen der Roomsche Majoriiënaars staat de Busboom (Buxus). Zij noemen hem verkeerdlijk Palm. Deeze word, op Palmzondag gewijd zijnde door den Priester, tot allerlij bijgeloovigheden gebruikt, bijvoorbeeld: men steekt op elken Akker een klein Takjen van dien zoogenoemden gewijden Palm, dan is het Graan onfeilbaar beveiligd voor Hagel, Onweêr en alle ongelukken, schoon de ondervinding het veelmaal bevestigd heeft, dat de Hagel, welke meer dan eens ontzaglijke verwoestingen op sommige Dorpen der Majorij heeft aangerigt, geen het minste ontzag heeft voor een klein gewijd Takjen van eenen Busboom. De Duivel, die, volgends het gevoelen der Roomschen, Donder en Hagelslag verwekt, word alle dag éénen dag ouder en dus ook wijzer, misschien of liever zeker ook onverzaagder; hij heeft ten minsten geenen schrik meer voor het Kruis of voor gewijden Palm. De meeste Roomschen draagen ook een gewijd Busboomstakjen, als een zeker behoedmiddel, op hunne hoeden.

In de Peeldorpen, waar Turf gegraaven word, is zeer weinig Hout, doch op andere Dorpen, vooräl digt bij 's Bosch, heeft men zeer veel Houtgewas en Bosschen, maar in het Kwartier van Maasland treft men geene zwaare-Bosschen aan. – Op de meeste Dorpen brand men Plaggen, die boven van de Heide gestoken worden; en de arme Lieden gebruiken ook wel gedroogden Koedrek om te branden; op meer dan [ 132 ]één Dorp zag ik denzelven met dat oogmerk verzamelen.

De Graanen, die hier geteeld worden, zijn voornaamlijk: Rog; Boekweit; verschillende  oorten van Haver; Eeve (eene soort van zeer ligte Haver, die op zandige gronden, waar andere niet groeiën wil, zeer wel voord wil, en even daaröm zeer veel in de dorste Streeken van Kempenland gezaaid word); men vind 'er minder Gerst; weinig Tarw, Spelt en Gierst. Ik zag in de Majorij een Gewas, Kermil aldaar genoemd, hebbende bijna Zaad als Tuinkers, het geen zeer goeden Olie oplevert. Ik vond hier verder: Hennip; Vlas; Spurrie (Spergula arvensis), een allergezondst voedsel voor de Koeiën; Knollen; Peeën of geele Wortelen, waarvan sommige luiden hier eenen zeer lekkeren en gezonden Sijroop bereiden; Knol- en Sloor- of Koolzaad voor Olie: Erweten; roode en witte Koolen, en op eenige Dorpen Hop. Vooräl ziet men hier veelërlij soorten van Aardäppelen, als: ronde, lange, gladde, hobbelige, roode, witte, geele, grijze, bonte, paarse, zwarte, groote Americaansche of Voeder-aardäppelen (in de Majorij Roomsche of Varkens- ook wel Wilde-aardäppelen genoemd) en de Conglomerated of Bedfortshire patates, die men hier Engelsche noemt. Elk Majorijënaar, hij zij zoo arm als maar mooglijk is, plant nogthands een plekjen met Aardäppelen, want men kan hier dit Gewas veel minder dan het Brood missen. Eindelijk vond ik op enkele plaatzen de bekende [ 133 ]Schaarsheid- of Mangelwortel (Beta vulgaris), waarvan men, behalven dat zij goed voedsel voor de Beesten oplevert, ook Suiker kan bereiden.

In het Wild, vooräl op de Heiën, vind men zeer veele schoone Bloemen; de bijzonderste bloem, welke in laagtens op de Hei groeit, is de Katoenbloem (Eriophorum); jammer is het, dat men dezelve niet gebruikt tot vulsel voor Matrassen en Kussens, misschien zou zij ook wel goed weezen, om te spinnen. Ik zag ook hier en daar Tijloozen (Narcissus juncifolius flore luteo); Struifkruid (Primula veris); Lelij van de Dalen (Lilium convallium); eene soort van blaauwe Hiasinten, doch zonder reuk (Hyäcinthus juncifolius inödorus); Maagdenpalm (Vinca vulgaris); Zonnedaauw (Ros solis); Thijm (Thymum vulgare); de Koekoeksbloem (Lychnis); Madeliefjens (Bellis); den Leeuwenvoet (Leöntopodium), of zoo als dit bloemtjen bij dwaaze sentimenteel-verliefden genoemd word: Vergeet mij niet! naar het Hoogduitsch: Vergisz mein nicht! waarin het deezen naam draagt; en eene tallooze menigte anderen.

Onder de Kruiden, die van minder of meer gebruik in de Geneeskunde zijn, telde ik hier: de Klaproos (Papaver Rhæas); Kamillen (Chamomælon); het Wolkruid (Verbascum); het Duizendblad (Millefolium); dolle Kervel (Cicuta); driekleurige Viöoltjens (Viola jacea sive Trinitatis), een beproefd middel tegen den Daauwworm der Kinderen; den Aardrook of Duivenkervel (Fumaria); het Guichelheil (Anagallis); de [ 134 ]Waterkers (Sisymbrium); de Kalmus (Calamas Aromaticus); het Wormkruid (Tanacetum); het Aardveil (Hedera Terrestris), benevens nog veele andere soorten.

Zie daar nu, mijn beste S........! mijne belofte, om U ook de Gewassen en Voordbrengselen der Majorij te leeren kennen, volbragt! – En dewijl mij nog eenige dagen, die ik tot mijne Reize bestemd had, overschieten, zoo wil ik dezelve, hoe zeer mij 's Bosch anders ook verveelt, hier nog afslijten. – Misschien ontmoet mij hier nog iets – misschien hoor – misschien ontdek ik in dien tijd nog iets, dat uwe aandacht waardig is; en zo niet – dan strekt het mij echter ten zuiver genoegen, dat ik alles aangewend, en al den tijd, dien ik van mijne bezigheden kon afzonderen, besteed heb, om den weetlust en de lofwaardige nieuwsgierigheid van mijnen waarden Vriend (immers zoo veel mijne geringe vermogens toelieten) te voldoen. – Laat intusschen de lieve hoop, dat wij elkanderen spoedig zullen wederzien, U niet minder streelen, dan zij reeds in voorraad den geenen verheugt, die zich mag onderschrijven als uwen getrouwsten

Vriend.