Naar inhoud springen

Wilde Rozen/25

Uit Wikisource
Knutselwerk Wilde Rozen (1888) door Heinrich Witte

Een hygrometer

Plantenbescherming
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 227 ]
 

EEN HYGROMETER.

 

 

 
et is in veel gevallen nuttig, zoo niet noodzakelijk, dat men zich kan vergewissen van den toestand der lucht. De plantenkweeker vooral heeft daarmede rekening te houden.

Velen kunnen dit op het gevoel, althans wat de warmte betreft, en als er geen sprake is van uitersten, die te weinig voorkomen om op het gevoel te kunnen vertrouwen, gaat dit ook goed. Onder 20° en boven 80° Fahr. b.v. komt het bij ons niet dikwijls genoeg, om het op een paar graden na op het gevoel af te kunnen bepalen; maar hij, die jarenlang dagelijks op de temperatuur lette, zal, daartusschen, vrij nauwkeurig kunnen zeggen hoe warm of hoe koud het is.

Maar dit kunnen niet allen; ook is het in sommige gevallen wenschelijk en zelfs noodig absolute zekerheid te hebben, al is het dan maar om anderen te kunnen overtuigen, en dan is een thermometer een onmisbaar, gemakkelijk en zeker hulpmiddel; immers de thermometers, die men tegenwoordig voor een bagatel koopt, mogen op verre na niet [ 228 ]allen volkomen juist zijn, zoodat, als men er twee onder gelijke omstandigheden naast elkaar hangt, ze allicht een graad of zelfs iets meer zullen verschillen, zoo precies komt het er bij gewone waarnemingen niet op aan, en waar dit wel het geval is, kan men zich vooraf door vergelijking van hare nauwkeurigheid vergewissen.

Waar echter sprake is van den toestand der lucht komt nog iets in aanmerking, dat van overwegend belang is, namelijk hare samenstelling.

Behalve uit stikstof en zuurstof, benevens een betrekkelijk kleine hoeveelheid koolzuur, komen er ook nog andere stoffen of lichaampjes in de lucht voor, waarmede men in sommige gevallen goed rekening heeft te houden. Wil men weten in hoeverre de lucht die wij inademen, al of niet schadelijk kan zijn voor de gezondheid, daar het toch zeer goed mogelijk is dat er, alleen door een sterke vergrooting zichtbare, lichaampjes in ronddrijven, die als de kiemen van gevaarlijke ziekten te beschouwen zijn, dan is daartoe een wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk. Dit ligt echter buiten het veld onzer beschouwingen.

Maar de lucht bevat ook steeds waterdamp en wel in zeer sterk afwisselende verhoudingen, somtijds zelfs in zoodanige mate (nevel en mist natuurlijk uitgezonderd) dat men het, ook al is zij volkomen helder, kan voelen.

De toestand der lucht ook in dit opzicht met juistheid te bepalen, is in veel gevallen ook in het dagelijksch leven zeer gewenscht, zoodat een eenvoudig werktuigje, hetwelk bovendien het voordeel heeft dat het zoo goed als niets kost, velen zeker welkom zal wezen.

Welnu, dit bestaat en is onder 't bereik van iedereen.

Opmerking inderdaad verdient het, dat zulk een uiterst [ 229 ]eenvoudig hulpmiddel als dat hetwelk ik hier bedoel, niettegenstaande het reeds zeer lang bekend is, toch maar zeldzaam wordt aangetroffen, zoodat het verre van overbodig is er de opmerkzaamheid op te vestigen.

Ik bedoel de vruchtjes van een éénjarige plant, een zaadplant dus, die tot de familie der Ooievaarsbekken of Geraniaceeën behoort, welke een uitmuntend hulpmiddel voor een hygrometer of vochtmeter zijn, ja die elk op zich zelf eigenlijk hygrometers moeten genoemd worden.

Deze vruchtjes—wil men, de gewoonte volgende, ze zaden noemen, mij is het wel, maar 't zijn vruchtjes, die elk twee zaden bevatten, waarvan er dikwijls maar een goed ontwikkeld is—, die ruim 14, cM. lang zijn, loopen uit in een snavelvormig verlengsel van 8 tot 10 cM lengte. Men kent ze ook bij de Pelargonium's (gewoonlijk Geranium's genoemd) die echter niet zoo lang zijn, terwijl ze bij de echte Geranium's (vaste planten) ook denzelfden vorm hebben, maar niet in haar geheel blijven, daar ze bij deze, als ze volkomen rijp zijn, open bersten, en de zaden, wanneer ze, door de elasticiteit van dien snavel, met een heftigen schok naar buiten omgeslagen worden, ver wegwerpen.

Die van de plant welke hier bedoeld wordt, blijven echter vast gesloten en vallen als ze rijp zijn in hun geheel op den grond.

Het is de Erodium gruinum, die in Noord-Afrika en in de landen langs de Middellandsche zee thuis behoort, en die reeds sinds zeer lang in de tuinen, voornamelijk echter in de Botanische Tuinen, gekweekt wordt.

Het is een gemakkelijk en flink groeiende plant, met sierlijk ingesneden bladeren, doch welker betrekkelijk kleine, rose bloemen weinig in 't oog loopen. Fraaier zijn de vruchtjes, [ 230 ]die ten getale van vijf bijeen zitten, en naar boven in een piramidevormige zuil uitloopen; men zou de vijf vruchtjes als de grondsteenen dezer piramide kunnen beschouwen.

Deze piramide wordt gevormd door de vijf snavels der vruchtjes, die om elkaâr geschikt en met elkaâr vereenigd zijn, in dien zin echter, dat ze, rijp zijnde, elkander loslaten.

Die snavels beginnen, tegen dat de vruchtjes rijp worden, van den top af te verkleuren; ze worden bruin, en als ze dit tot halverwege zijn, kan men het dan nog aan elkander verbonden geheel afplukken. De zaden rijpen dan goed na, en als men nu om den top een dun draadje windt, zoodat de snavels daar niet van elkaâr kunnen loslaten, zal men reeds na weinige dagen een sierlijk geheel vóór zich hebben.

Naarmate toch die snavels verder uitdrogen, worden ze sterker gespannen, en eindelijk rukken ze de vruchtjes van den vruchtbodem los en krullen naar buiten om. Het geheel heeft nu het voorkomen van een vijfarmige lichtkroon.

Heeft men ze echter niet aan den top vastgebonden, dan springen ze in alle richtingen weg.

Dit laatste geschiedt dan ook geregeld in de natuur, en als het weder niet al te vochtig is, zal men zelfs nooit volkomen rijpe vruchtjes aan de plant zien zitten; alleen de spil waar ze omheen gezeten hebben blijft over, terwijl de vruchtjes, met de gekromde of spiraalvormige snavels overal om de plant heen op den grond liggen.....

Of neen—en dit is het aardige van de zaak—ze zijn bezig zich in den grond te boren, waarmede de laatst afgevallene pas beginnen, terwijl anderen reeds geheel of grootendeels in den grond drongen en alleen de snavels daar buiten zichtbaar zijn.

[ 231 ]De Natuur zorgt dus hier, door een hoogst eigenaardig middel, dat de zaden niet op den grond kunnen blijven liggen, kans loopende om verloren te gaan.

Dit is eenvoudig het gevolg van dezelfde hygroscopische eigenschap, welke deze gesnavelde vruchtjes zoo bijzonder geschikt maken voor hygro- of vochtmeters.

Wat toch is het geval?

Zoolang de snavels van vocht doortrokken zijn, staan ze recht uitgestrekt, maar bij het minste vochtverlies trekken ze krom, en gaat het vochtverlies verder, dan winden ze zich spiraalvormig om.

Staan ze echter het vocht dat ze bevatten zeer gemakkelijk aan de lucht af, even spoedig en gemakkelijk nemen ze het daaruit op, zoodra deze weer vochtiger wordt, en strekken zich dan weer uit, al naar mate de lucht meer of minder met waterdamp bezwangerd is.

Daar ze nu, op den grond liggende, zelfs bij gestadig droog weer, 's nachts en overdag steeds aan afwisseling van vocht en droogte zijn blootgesteld, veroorzaakt dit een onophoudelijk oprollen en uitstrekken, waarmede een draaiende beweging van het vruchtje gepaard gaat. |

Dit is aan den voet spits, bovendien zeer hard en wordt dus met dien spitsen voet in den grond gedraaid.

Nu zou men zeggen dat, als het er, door 't oprollen van den snavel, bij droogte in gedraaid wordt, het er ook door de tegenovergestelde beweging, veroorzaakt door het afrollen bij vochtige lucht, uitgedraaid moet worden, en dit zou dan ook zeker het geval zijn, als de Natuur het permitteerde.

Aangezien die vruchtjes echter, op deze wijze eenmaal in den grond geboord zijnde, daarin moeten blijven, zijn ze van een eenvoudig maar zeer doeltreffend middel voorzien, om zich er [ 232 ]in vast te houden; ze zijn namelijk dicht met stijve, borstelige, naar boven gerichte haren bezet, die dus, dank zij hare richting, wel gemakkelijk mee in den grond gaan, maar een stellig beletsel zijn tegen het daar weder uitdringen.

We staan hier inderdaad voor een van die honderden verschijnselen in het plantenleven, die men niet kan nalaten te bewonderen, zoo dikwijls men ze ziet.

En nu onze hygrometer.

Die vruchtsnavels luisteren zóó nauw naar de vochtigheid in de lucht, dat ze elke verandering daarvan, hoe gering ook, aanwijzen. Men heeft ze dus maar op de een of andere doelmatige wijze te bevestigen, om die veranderingen gemakkelijk te kunnen waarnemen.

Dit nu is zeer eenvoudig en dan ook alles behalve nieuw.

Men neemt een rond stukje stevig bordpapier van 10 c. M. diameter en beplakt dit met wit papier, maakt vervolgens in het midden een klein gaatje, en steekt daar het vruchtje met den spitsen voet in, zoodat dit recht en goed vast zit

Is de lucht nu zeer droog, dan zal het snaveltje van onderen vijf of zesmaal gewonden zijn, terwijl het topgedeelte een sierlijken boog vormt, waaruit blijkt dat het aan zijn voet het gevoeligste is voor afwisseling van vochtigheid en droogte.

Daar echter bij de geringste toeneming van vocht in de lucht die spiraal zich begint te ontrollen, zal de omgebogen punt daardoor verloopen, en bij een enkele ontrolling van den spiraal juist een cirkel beschrijven, met dien verstande echter, dat de beide punten (begin en einde) van dien cirkel elkaar niet raken, maar het einde iets verder van het middelpunt verwijderd zal zijn dan het begin, om de eenvoudige reden dat de snavel, door die gedeeltelijke ontrolling, iets langer werd.

[ 233 ]wordt de lucht nóg vochtiger, dan volgt er weêr een ontrolling, en dit gaat zoo voort, tot, bij overmaat van vocht, de geheele spiraal afgerold is.

Als men dan af en toe op het papier door een teekentje den stand van het spitse uiteinde heeft aangewezen, zal men, die punten door een lijn vereenigende, vijf of zes cirkels op het papier hebben, die elkaâr op kleinen afstand omsluiten, op de wijze van een horlogeveer.

Men heeft dan op het papier de beide uitersten van vocht en droogte en kan die verder willekeurig verdeelen, wijl daar een lange reeks van elkaâr opvolgende toestanden der lucht tusschen ligt.

Het is volstrekt niet noodig die spiraal op het papier af te teekenen. Men kan het vruchtje, na het een poos aan waterdamp te hebben blootgesteld, in het papier steken, en dan het aangewezen punt daarop aanteekenen, als zijnde het uiterste van vochtige lucht; daarna stelt men het aan sterke opdroging bloot, waarbij de snavel zich snel en zichtbaar spiraalvormig zal winden. Is deze aan den voet vijf of zes slagen omgewonden, dan teekent men het aangewezen punt weder aan.

Wil men meer vaste punten, dan kan men het bij elke afwinding doen.

Men kan er zeker van zijn dat de minste verandering door dezen sierlijken wijzer aangeduid wordt.

Dat zulke hygrometers in verschillende gevallen, ook in woonkamers, te pas kunnen komen, behoeft niet gezegd te worden.

Wanneer men bedenkt van hoeveel belang de vochtigheidstoestand der lucht voor vele gekweekte planten is, zal men begrijpen dat dit eenvoudige middel, hun, die ook in dit op[ 234 ]zicht niet op het gevoel durven afgaan, goede diensten kan bewijzen. Zoo werd het o.a. aanbevolen bij de cultuur der tegenwoordig zoo zeer in trek zijnde tropische Orchideeën, planten die veelal met hare wortels in de lucht hangen, en vooral gedurende haar opgewekten groei (de meesten rusten gedurende eenigen tijd van 't jaar) geen droge lucht kunnen verdragen; zoodat men b.v. aannemen kan dat de hygrometer in de kas waarin deze planten gekweekt worden, nooit meer dan drie windingen mag vertoonen.

Deze ter loops gemaakte opmerking over cultuur is hier echter voldoende.

Ik voeg er nog bij dat het zaad (vruchtjes) van Erodium gruinum bij elken handelaar in bloemzaden te verkrijgen is, en dat deze interessante plant, ook al stelt men in zulk een hygrometer in 't minst geen belang, zeer verdient gekweekt te worden, om de sierlijke vruchtjes en het interessante verschijnsel dat ze opleveren. Heeft men er eens een paar planten van, dan kost het zoo goed als geen moeite om er in te blijven, daar de zomer zoo ongunstig niet kan zijn, dat men er niet gemakkelijk zaad in overvloed van kan verkrijgen.