Album der Natuur/1861/Papierfabrikanten

Uit Wikisource
De papierfabrikanten onder de dieren (1861) door Pieter Harting (1812-1885)
'De papierfabrikanten onder de dieren,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tiende jaargang (1861), pp. 376-388 . Dit werk is in het publieke domein.
[ 376 ]
 

DE PAPIERFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN;

DOOR

P. HARTING.

 

 

De natuur is oud; de mensch is jong. Zijne hoogst geroemde uitvindingen dagteekenen van gisteren, terwijl het tijdstip, waarop de natuur vele dieren met vermogens heeft toegerust, welke aan menschelijke kunst doen denken, zich in den nacht der eeuwen verliest.

Nergens blijkt de waarheid hiervan duidelijker dan uit de beschouwing van die voortbrengselen van dierlijke nijverheid, waarmede wij ons overzigt van de bouwkunstige gewrochten der dieren zullen besluiten.

 

De uitvinding om uit fijn verdeelde plantenvezelen een zamenhangend geheel daartestellen, dat wij «papier" noemen, is slechts weinige eeuwen oud; zij dagteekent namelijk van het einde der dertiende eeuw. Vroeger bezigde men, gelijk men weet, tot hetzelfde doel aaneengelijmde stroken van de mergzelfstandigheid der papyrus-plant en nog later perkament, dat is de toebereide huid van dieren. En toch leefden er reeds lang, ja vermoedelijk vele duizende jaren te voren, papierfabrikanten, doch die papierfabrikanten waren geen menschen maar: wespen.

Er zijn namelijk zeer vele soorten van wespen, die gezellig leven, in maatschappijen van grooteren of kleineren omvang, en nesten bouwen, die geheel uit eene ware papierachtige massa zijn zamengesteld.

De maatschappijen van wespen bestaan steeds, even als die van [ 377 ]andere insekten, uit verschillende soorten van individu's. Men onderscheidt daarin tweederlei soort van wijfjes, namelijk groote en kleine, verder geslachtloozen of werkwespen en eindelijk mannetjes. Er is derhalve, wat de zamenstelling aangaat, vrij wat overeenstemming tusschen eene bijen-, nog meer tusschen eene hommel- en eene wespenmaatschappij; doch overigens levert zoowel de levenswijze als de bouwkunst der laatsten groot verschil op met die der beide andere geslachten van dieren.

Eene bijenmaatschappij kan verscheidene jaren lang blijven voortbestaan; niet zoo eene wespenmaatschappij; deze duurt, even trouwens als eene hommelmaatschappij, slechts eenige maanden. Wanneer de winter zijne intrede doet, dan gaat zulk eene maatschappij te gronde. Nagenoeg al de individu's, die haar zamenstelden, sterven, en slechts een of eenige weinige der grootere wijfjes, die in het najaar bevrucht zijn, blijven over om in het voorjaar eene of meer nieuwe koloniën te stichten.

De grondlegster van zulk eene kolonie is steeds eene enkele moederwesp. Men zoude haar kunnen vergelijken met de koningin der bijen, echter met dit belangrijk verschil, dat deze eene ware reine fainéante is, wier eenige bezigheid in het eijerleggen bestaat, maar die al het werk door den haar van den aanvang af vergezellenden stoet van arbeidsters laat verrigten, terwijl daarentegen de moeder eener wespenkolonie in den beginne geheel alleen is, zoodat zij zich gedwongen ziet zelve al het werk te doen en eerst later daarin ondersteuning vindt bij hare dochters, nadat deze den volwassen leeftijd hebben bereikt.

Doch voordat zij deze hulp ondervindt, wat al zorgen en moeite heeft de trouwe moeder zich niet reeds getroost! Welk een waarlijk herkulischen arbeid heeft zij reeds in hare eenzaamheid tot stand gebragt! Zij heeft een aantal cellen gebouwd, in elk daarvan een eitje gelegd, er het noodige voedsel, voor den eersten levenstijd der jonge dieren na hunne geboorte, bijgevoegd en dikwerf nog de gezamenlijke cellen van een eigen hulsel van betrekkelijk grooten omvang omgeven. Na eenige dagen wordt hare moederzorg voor het eerst beloond. De uit de eijeren gekomen, aanvankelijk geheel hulpelooze, [ 378 ]zich als kleine wormpjes vertoonende larven groeijen spoedig, dank hebbe de met vooruitziende zorg onder hun bereik geplaatste voorraad; eindelijk hebben zij hare volle grootte bereikt; zij spinnen zich in, en uit de pop komt eene gevleugelde wesp te voorschijn, die hare wieg verlaat, dadelijk als eene gehoorzame en wel opgevoede dochter hare moeder te hulp snelt en zich beijvert om een gedeelte van de tot nog toe door deze alleen vervulde taak overtenemen. Allengs groeit zoo het getal der arbeidsters aan, en daarmede gaat het werk al sneller en sneller van de hand. Réaumur berekende, dat van eene der in Europa gemeenste soorten van wespen (vermoedelijk Vespa germanica) het getal der individu's in een enkel nest op het einde des zomers tot 30,000 geklommen is, die alle van eene en dezelfde moeder afkomstig zijn.

Réaumur was ook de eerste, die ontdekte, dat de door de wespen gebouwde nesten met hunne talrijke tot raten vereenigde cellen uit eene papierachtige stof bestaan. Hij zelf kwam eerst na jaren onderzoeks tot dit besluit; thans is een enkele blik door het mikroskoop voldoende om ons daarvan te overtuigen.

Papier is eene uit plantenvezelen zamengestelde zelfstandigheid. Gewoonlijk wel is waar bezigt men, om het te vervaardigen, zoogenaamde lompen, dat is lappen katoen, linnen enz., die versleten en tot geen ander gebruik meer geschikt zijn. Maar men doet dit slechts goedkoopheidshalve; de versche boomwol, de ongeweven hennip- en vlasdraden zouden zich even goed tot papier laten verwerken, ja men kan nog uit eene menigte andere plantenstoffen papier maken, uit hooi, stroo, boomschors, hout, bladeren enz. De eenige voorwaarde is dat de vezelen of vezelcellen, waaruit de plantenweefsels geheel of gedeeltelijk bestaan, behoorlijk van elkander gescheiden worden, zoodat zij, met water tot eene pap dooreen geroerd, en, deze pap vervolgens tot eene dunne laag uitgebreid wordende, in allerlei rigtingen door elkander liggen, waardoor de eene vezel als het ware in de andere grijpt, en aldus een zamenhangend geheel ontstaat, waarvan dan nog het verband kan versterkt worden door eene bijgevoegde klevende stof, waartoe in de papierfabrieken lijm of stijfsel wordt aangewend.

De wespen nu zijn, gelijk gezegd is, ook ware papierfabrikanten. [ 379 ]De stoffen, die zij bij voorkeur bezigen, zijn rottend of althans oud, dood hout, dat zich gemakkelijk in vezelen laat splijten, en boomschors.[1] Bovenkaak

Bovenkaak eener wesp (Polistes gallicus), sterk vergroot.

De eenige werktuigen ter papierbereiding, welke zij bezitten, zijn hare monddeelen, die in het algemeen met die der bijen (z. bl. 329) overeenstemmen, maar de bovenkaken zijn grooter, sterker en aan den top van tandjes voorzien.

Met deze kaken scheurt de wesp de hout- of schorsvezeltjes af, na deze met de tandjes los gemaakt en Wesp met nest

Polistes tepidus, met zijn nest; natuurlijke grootte.

opgeligt te hebben. Is het afgescheurde vezeltje te lang of te dik, dan verdeelt zij het in kleinere. Een aantal dezer vezeltjes, reeds eenigzins gekaauwd, vindt eene tijdelijke verblijfplaats in den mond en wel in eene kleine, door een klepje gesloten holte die men zoude kunnen vergelijken bij de wangzakken, welke vele zoogdieren bezitten en waarvan deze zich bedienen om voedselvoorraad naar hun hol of nest te brengen. De wesp bergt daarin haar bouwmateriaal en vliegt er mede naar de plaats, waar het tot den opbouw der gemeenschappelijke woning moet verbruikt worden. Hier aangekomen, kaauwt zij het vezelklompje op nieuw, waarbij dit meer en meer doortrokken wordt met een kleverig vocht, vermoedelijk speeksel, dat uit den mond komt. Het vezelklompje wordt tusschen de kaken tot een dun [ 380 ]strookje gevormd, en dit aan de in aanbouw zijnde cel toegevoegd; waarbij de wesp zich achteruit beweegt en hare tong als plakwerktuig bezigt.

Een wespennest bestaat derhalve, in den letterlijken zin des woords, uit papier maché.

Doch, hoewel nu de bouwstof in het algemeen dezelfde is, zoo bestaat er ten dien aanzien tusschen de nesten van onderscheiden soorten niet minder verschil dan tusschen papier en papier. Van het grofste pakpapier af tot aan fijn vloeipapier toe, vindt men onder de wespennesten daaraan beantwoordende voorbeelden. Maar nog grooter is het verschil in de gedaante en den geheelen bouw der nesten. Hier treden ons zoo vele vormen te gemoet, dat men het zelfs noodig geoordeeld heeft, deze in orden, geslachten en soorten te rangschikken, ten einde aldus een beter overzigt te erlangen[2]. Het is mijn voornemen geenszins hier dien stelselmatigen weg te volgen, welke ons voor ons doel te ver zoude leiden, maar alleen de aandacht bij enkele hoofdvormen te bepalen.

Al de soorten van gezellig levende wespen, die in de verschillende wereldstreken voorkomen, bouwen raten, welke, behalve door den aard der bouwstof, zich nog in één gewigtig punt van de raten der honigbijen onderscheiden, daarin namelijk: dat de raat der wespen slechts uit eene enkele cellenlaag bestaat en dat de opening der cellen in den regel benedenwaarts is gekeerd, ofschoon niet altijd loodregt, maar soms ook in eene schuinsche rigting. Overigens heeft de gedaante van de papieren cellen der wespen groote overeenkomst met die van de wascellen der bijen. De gewone vorm is die van een regelmatig zeshoekig prisma, welke echter in sommige gevallen meer tot die van eene afgeknotte pyramide nadert; zijnde dan de opening wijder dan de bodem der cel, zoodat in dit geval de cellen nevens elkander eenigzins waaijersgewijs geplaatst zijn.

De grootte der cellen beantwoordt natuurlijk geheel aan de grootte der wespen zelve, en daar nu de talrijke soorten dezer familie in dit [ 381 ]opzigt zeer uiteen loopen, zoo kan het niet anders, of ook de door haar gebouwde nesten moeten ten dien aanzien veel verschil opleveren. Zoo vind ik, dat de middellijn der cellen gebouwd door onze inlandsche Vespa germanica 9 tot 11 strepen bedraagt, terwijl daarentegen die eener kleine Surinaamsche Polistes-soort slechts eene breedte van 2 strepen hebben.

Nest, hangend aan draad

Nest van Icaria variegata; natuurlijke grootte.

Ook in het aantal der cellen heerscht veel verschil. Er zijn soorten, die zich bepalen tot bet bouwen van een twintig- of dertigtal cellen, terwijl daarentegen de nesten van andere, op het einde van het jaargetijde, er vele honderden of zelfs duizenden tellen en in verhouding daarmede eenen grooten omvang verkrijgen. Zoo b.v. heeft een alhier op het museum bewaard nest van Vespa germanica eene lengte van 47 en eene breedte van 28 N. duimen, ja westwood[3] maakt gewag van een wespennest, dat de Zoological Society te London van Céylon ontving, en hetwelk niet minder dan zes voeten lang is.

Is het aantal der cellen klein, (zoo als bij de soorten van het in de tropische gewesten van Afrika en Azië te huis behoorend geslacht Icaria en de Europesche soorten van het geslacht Polistes, zie de afb. op bl. 379), dan is zulk een nest ook in den regel onbedekt en eenvoudig met een korteren of langeren steel, almede uit papierstof bestaande, opgehangen aan een tak. Deze steel is meestal in het midden, maar soms ook zijdelings ingehecht. In verreweg de meeste gevallen bestaan zulke onbedekte nesten slechts uit eene enkele cellenlaag of raat en is het aantal der cellen daarin gering. Echter komen daarop uitzonderingen voor. In het museum alhier wordt een aan een tak bevestigde [ 382 ]raat bewaard, welke nagenoeg cirkelrond is, eene middellijn van 40 tot 42 Ned. duimen heeft en meer dan 5000 cellen telt[4]. In enkele gevallen bestaan ook zulke onbedekte nesten uit meer dan eene raat, die onderling door een steeltje verbonden zijn.

Het spreekt van zelf, dat zulke papieren woningen niet bestand zouden zijn tegen den regen, indien daarin niet op eene eigene wijze voorzien was. Wel gebruiken die soorten, welke hare cellen niet loodregt benedenwaarts, maar in eene schuinsche zijdelingsche rigting bouwen, de voorzorg de opening naar die zijde te rigten, vanwaar de minste regen te wachten is, dus, in westelijk Europa, naar het noorden of noordoosten; maar dewijl de zelfstandigheid, waaruit de cellen bestaan, te vergelijken is met ongelijmd papier, zoo zoude deze bij elke regenbui het water opzuigen en zouden de in de cellen bevatte larven of poppen aan het daar door heen filtrerend water zijn blootgesteld. De wespen, die zulke onbedekte nesten bouwen, gebruiken daarom dezelfde voorzorg, welke de mensch in dergelijke gevallen aanwendt.

Nest

Nest van Vespa crabro, in eene boomholte, tot op een derde verkleind.

Zij bekleeden de wanden harer cellen met een soort van vernis, vermoedelijk van dergelijken aard en afkomst als de vroeger genoemde voorwas der bijen. Daardoor worden deze cellen ondoordringbaar voor water, evenals verlakt linnen of als onze tot gelijk doel met caoutchouc doortrokken regenjassen of mantels. Vele andere soorten van wespen gebruiken echter deze voorzorg niet, maar, in plaats daarvan, omgeven zij hare raten met een hulsel, waardoor deze ook tegen den regen beschut zijn. En dat zij zich van het doel, waartoe zij dit hulsel vervaardigen, bewust zijn, blijkt daaruit, dat eene der gemeenste soorten, Vespa crabro, die dan eens in de vrije lucht tegen een boomtak [ 383 ]

Nest van Vespa vulgaris, doorgesneden om het inwendige te zien en tot op ongeveer een vierde verkleind.
a, a uitwendig hulsel,.
b, c c vijf raten met kleinere cellen voor de werkwespen,d d, e e drie raten met grootere cellen voor de haar nest mannetjes en wijfjes.

aan, dan weder binnen in eenen hollen boom bouwt, in het laatste geval zich de alsdan onnoodige moeite van het vervaardigen van zulk een hulsel spaart, terwijl zij daarentegen in het eerste zulks geenszins verzuimt.

Sommige soorten van wespen (Vespa germanica, vulgaris, rufa) kiezen tot plaats om haar nest te bouwen eene min of meer beschutte ruimte, b.v. een gat in den grond, dat zij dan zelve nog verruimen, zoo dit noodig is; soms ook vergenoegen zij zich met een overhangende dakpan; andere daarentegen (Vespa sylvestris, media) hangen haar nest eenvoudig aan een boomtak op.


Nest van Vespa sylvestris, aan een boomtak bevestigd, bladerige schubben, geopend en tot een derde verkleind.

De algemeene gedaante van het nest wordt door dit verschil in bouwplaats, zoo als ligt te begrijpen is, eenigermate gewijzigd, doch de zamenstelling der nesten komt in de hoofdpunten telkens op hetzelfde neder. Steeds bestaat het uitwendig uit een grooter of kleiner aantal van [ 384 ]raat

A, gedeelte van een raat van Vespa vulqaris, met een der zuiltjes.

die over elkander heen liggen en groote tusschenruimten open laten. Binnen in het daardoor gevormde hulsel zijn de raten bevat. De bovenste of eerst gebouwde is door een kort steeltje opgehangen aan het gewelf van het hulsel. Met deze eerste raat is de tweede hetzij (bijVespa media) door een enkele dikke in het midden geplaatste steel, of door twee of drie dunnere steeltjes of zuiltjes verbonden, de derde op dezelfde wijs met de tweede, de vierde met de derde, enz. buitenste huksel

B, gedeelte van het buitenste hulsel

Ter zijdelingsche ondersteuning der raten gaan eenige verlengselen van de binnenzijde van het bladerig hulsel naar de randen van deze; soms hebben deze steunsels ook wel de gedaante van zuiltjes. Doch altijd is het grootste gedeelte van den rand der raten geheel vrij, zoodat er tusschen het ratenstelsel en het hulsel eene opene ruimte is, waarin de dieren zich vrijelijk van het eene gedeelte van hun gebouw naar het andere kunnen begeven, terwijl eene opening in het benedengedeelte van het hulsel voor den uit- en ingang dient.

Op eene hiervan geheel verschillende wijze zijn andere nesten zamengesteld, welke gebouwd zijn door wespen, die niet in Europa, maar in de keerkringsgewesten, vooral van Amerika, leven.

Als type van deze soort van nesten kan dat van de Zuid-Amerikaansche Chartergus chartarius beschouwd worden. Dit nest bestaat uit eene veel zorgvuldiger bereide papiermassa dan die, welke onze inlandsche wespen vervaardigen. Zij gelijkt volkomen op karton en wel van de allerfijnste soort. Het is met eene dikke laag derzelfde stof stevig aan een boomtak bevestigd of eigenlijk opgehangen, want de opening, die zich aan het eene uiteinde bevindt, is steeds benedenwaarts gekeerd. Het algemeene hulsel vertoont niets van dat bladerige maaksel, hetwelk men aan dat gebouwd door de soorten van het geslacht Vespa waarneemt, maar is daarentegen geheel glad en stelt een digt, goed zamenhangend geheel daar. Doorklieft men zulk een nest overlangs, [ 385 ]dan vertoonen zich de raten als kringvormige, doorgaans eenigzins bolle platen, welke onderling evenwijdig zijn, hoewel ook afwijkingen van dien vorm voorkomen.

Nest van Chartergus chartarius, doorgesneden, op de halve grootte.
a, buitenste opening in de laatst gebouwde vloer b b, waarop nog geen cellen zijn opgetrokken; c c voorlaatst vloer, met half volbouwde cellen; d d, e e, f f, enz, voltooide raten.

Elke raat bestaat uit een vrij dikken, gladden vloer en de daaronder tegen aan bevestigde zeshoekige cellen. Van zuiltjes of steekjes tusschen de raten ziet men in deze nesten geen spoor, maar de raten hangen met haren rand onmiddellijk zamen met het hulsel en maken daarmede een geheel uit. Ten einde echter de gemeenschap open te houden tusschen de verschillende kamers, waarin het nest aldus verdeeld is, heeft elke raat ongeveer in het midden eene opening, waardoor toegang van de eene kamer in de andere verleend wordt.

Wanneer men zulk een nest beschouwt, dan is het niet moeijelijk uit het maaksel te besluiten tot de wijze, waarop het gebouwd is. De wespen beginnen met het bouwen van de eerste kamer, dat is die, [ 386 ]welke tegen den tak grenst. Wanneer deze voltooid is, bestaat zij uit eene raat, die onmiddellijk zamenhangt met de eerste grondlaag, en uit den vloer der tweede raat, met eene opening in het midden. Tegen dezen vloer wordt nu weder eene cellenlaag gebouwd en tevens de vloer voor de derde raat. Zoo gaan de wespen steeds voort, hun nest gestadig benedenwaarts vergrootende door aanvoeging van nieuwe raten, die in zamenhang zijn met het hulsel zelf, dat derhalve gelijktijdig en gelijkmatig met de raten aangroeit. De nog gladde bodem van het nest, die het van onderen begrenst, is derhalve niets anders dan een vloer, tegen welken aan nog cellen zouden gevoegd zijn geworden, indien de kolonie met haar werk ware voortgegaan. Met betrekking tot den aanleg van het nest zelf, kan men dus daaraan eenen onbegrensden groei toekennen, daar er geene andere reden is waarom het niet gestadig zoude vergroot worden, dan de dood of het verdwijnen der arbeiders, die daaraan bouwen[5].

De nesten van verscheidene andere soorten van wespen, alhoewel in eenige bijzonderheden van hunnen bouw afwijkende van die van Chartergus, kunnen toch tot denzelfden grondvorm worden teruggebragt. Zoo die van het geslacht Tatua, welks nesten in uitwendigen vorm na overeenstemmen met die van C. Chartarius, maar er zich van onderscheiden doordat elke kamer eene eigene zijdelingsche opening heeft, [ 387 ]die naar buiten voert, en die van Nectarinia[6], welke uitwendig door den rondachtigen vorm op den eersten blik herinneren aan een werk van Vespa, maar in werkelijkheid meer tot die van Chartergus naderen, daar de sterk bolle, buitenwaarts al grooter en grooter wordende en elkander aldus omgevende raten met het hulsel een geheel uitmaken.

Zoo ergens in de bouwkunst der dieren, dan is het inzonderheid in die der talrijke soorten van wespen, dat wij iets dergelijks opmerken als hetgeen men in de bouwkunst der menschen gewoon is met de namen van bouworde of bouwstijl te bestempelen. De bouwstoffen zijn altijd dezelfde, maar de gedachten, welke de bouwmeester daarmede heeft getracht te verwezenlijken, zijn verschillend. En evenals elke bouworde zich in eene menigte van vormen openbaren kan, die, hoe onderling afwijkend ook, toch den bepaalden stempel dragen van de orde, waartoe zij behooren, even zoo treffen wij onder de voortbrengselen der dierlijke bouwkunst dergelijke overeenkomsten aan, gepaard aan dergelijke verschillen, en ook in hen erkennen wij de verwezenlijking van gedachten, van een plan, dat aan den bouw ten grondslag is gelegd en derhalve daaraan vooraf is gegaan.

 

Werpen wij ten slotte eenen terugblik op de lange reeks van voortbrengselen der dierlijke nijverheid, die achtereenvolgens in deze bladen door ons beschouwd zijn, dan kan het niet anders, of wij gevoelen ons gestemd tot bewondering van de moederzorg der nanatuur, die aan vele dieren zoo merkwaardige talenten geschonken heeft, waardoor zij in staat gesteld worden te voorzien in hunne eigene behoeften en in die van hun kroost.

Doch terwijl die bewijzen van moederzorg de snaren van ons gemoed deden trillen, leerden de bouwkunstige voortbrengselen der dieren ons de laatsten ook als handelende wezens kennen. Wij hadden gelegenheid ons te overtuigen, dat hunne handelingen niet enkel door een blind instinkt bestuurd worden, maar dat zij van de [ 388 ]hun door de natuur geschonken talenten op eene wijze gebruik maken, die vaak getuigt van een op ervaring gegrond overleg.

Neen, de dieren zijn geen bloote werktuigen! Zij zijn zich zelf bewuste, denkende wezens; en zoo erkennen wij in elk dier, zij het dan ook in oneindig verschillenden graad, iets van dat vermogen, hetwelk het verband tusschen oorzaak en gevolg inziet en de middelen aan het doel tracht te doen beantwoorden, van dat vermogen, hetwelk wij het verstand noemen, en dat, ook bij het meest ontwikkelde dier, zich nog slechts als een flaauwe vonk vertoont, maar eerst bij den mensch tot een heldere vlam wordt.

 

 
  1. Onder de buitenlandsche soorten zijn er, die met de uitwerpselen van zoogdieren en eenige zelfs die met klei bouwen. Zie h. de saussure, Monographie des guèpes sociales, Paris et Genève, 1853—1857, p. LXIX.
  2. Zie hierover het reeds aangehaald werk van h. de saussure, p. XIX-CXXXVIII.
  3. Introduction to modern classification of insects, II. p. 251.
  4. Waarschijnlijk behoort dit nest aan dezelfde Polistes-soort, waarvan de saussure het nest heeft afgebeeld op pl. XIII van zijn werk, naar een exemplaar in het museum te Parijs, en waarvan, evenals van het hier bewaarde, de afkomst onbekend is.
  5. H. de saussure verdeelt de nesten der wespen in twee klassen, die hij door de namen van phragmocyttares en stélocyttares onderscheidt, welke men in onze taal kan teruggeven door die van schotratigen en zuilratigen, welke aanduiden, dat de raten hetzij (zooals bij Chartergus) zich als tusschenschotten vertoonen, die met de wanden van het hulsel zamenhangen, of (zooals bij Vespa) met het hulsel niet dan op zeer weinige punten, maar onderling door steeltjes of zuiltjes verbonden zijn. Hij onderscheidt verder nesten met onbegrensden en andere met begrensden groei en beschouwt de eerste als beantwoordende aan zijne phragmocyttares en de tweede aan zijne stélocyttares. Het schijnt mij echter toe, dat deze overeenkomst niet zoo volkomen is, om beide benamingen als synoniemen te beschouwen, zooals de saussure doet. Inderdaad erkent hij zelf (p. XCVIII), dat de nesten van Vespa, zelfs nadat het hulsel op ééne opening na, geheel gesloten is, nog vergroot worden, hetgeen niet anders geschieden kan dan doordat de wespen de inwendige reeds gevormde lagen later weder afbreken en de stof, waaruit deze bestaan, gebruiken om daarmede andere deelen van het nest te bouwen. In den strengen zin des woords zijn er derhalve geene begrensde wespennesten. Desniettemin is het waar, dat de groeiwijze van beide hoofdklassen van nesten geheel verschillend is, en dat derhalve de daarop gegronde verdeeling volkomen natuurlijk moet genoemd worden. Voor eene uitvoeriger beschouwing van dit onderwerp is het echter hier de plaats niet.
  6. De naam van dit geslacht berust op de merkwaardige eigenschap der daartoe behoorende wespen, van, evenals de bijen, honiggaarders te zijn. Daar de naam van Nectarinia echter reeds sedert lang in de ornithologie in gebruik is, heeft shuckard voorgesteld haar te veranderen in die van Melissaia.