Heinrich Witte-Wandelgids Bennekom (1902)/3

Uit Wikisource
[ 10 ]
 

III. HOEKELUM.

 

Hoekelum en de Hullenberg, dit zijn, hoewel op verre na niet de eenige, toch zeker wel de twee voornaamste aantrekkingspunten van Bennekom.

Hij, die tijdelijk in of bij het dorp verblijft, richt het eerst zijn schreden naar den Hullenberg; die zijn vleugels in Oud-Vossenhol streek, kiest ongetwijfeld Hoekelum voor zijn eerste wandeling.

Wij volgen zijn voorbeeld, niet alleen omdat Hoekelum het uitgestrektste en schoonste landgoed in deze streek is[1], maar ook om bij onze wandelingen een zeker plan te volgen, waarbij wij de streek ten Oosten van den grintweg zoo geregeld mogelijk van het Noorden naar het Zuiden volgen. De lezer kan dan die uitkiezen, waartoe hij zich 't meest aangetrokken gevoelt.

Hoekelum is een landgoed van 78 Hectaren oppervlakte, grootendeels bestaande uit in alle richtingen van breede wegen en paden doorsneden bosschen, waarbij meerendeels oude dennenbosschen de hoofdrol spelen. Het hoogere, Oostelijke gedeelte, vroeger woeste hei, dagteekent, wat zijn tegenwoordigen toestand betreft, van 't derde decennium der 19de eeuw; het lagere Zuidwestelijke deel, met het kasteel, is oud, maar in lateren tijd deels veranderd of verjongd, terwijl ook het kasteel, zoo niet geheel, dan toch zeker grootendeels vernieuwd werd. Het behoort in eigendom aan den heer W.E.J. Baron van [ Afb ]
 

Boschwachterswoning
Boschwachterswoning.

 
[ 11 ]Wassenaer, en is in zijn geheel voor den wandelaar toegankelijk, met uitzondering alleen van het meer als buitenplaats ingerichte gedeelte om het kasteel en in de onmiddellijke nabijheid van den huize Noorder-Eng, een weinig ten Zuiden van het kasteel en bewoond door den heer E. W. Baron van Wassenaer.

Het is toegankelijk van den grintweg door den hoofdingang en door de zware beukenlaan dicht bij Noorder-Eng; voorts op drie plaatsen langs den Breukelerweg.

De gelegenheden tot meestal beschaduwde wandelingen, naar keuze meer of minder uitgestrekt, zijn hier zóó velen, dat men ze alleen door een vaak herhaald bezoek allen kan leeren kennen, en zelfs de meeste bewoners van Bennekom zijn in de bovenbosschen volslagen vreemd. Verder dan tot de Laarder-allée[2] wagen de meesten zich niet, uit vrees van te ver van huis te verdwalen.

Nu, dwalen kan men daar licht, maar hij, die, bij zonnig weer of met een compas in de hand, op de richting let, loopt toch geen gevaar van te verdwalen.

Nog minder behoeft men daarvoor bevreesd te zijn, wanneer men begint met een wandeling eerst van het Westen naar het Oosten, daarna van het Noorden in zuidwestelijke richting door genoegzaam het geheele landgoed heen. Kent men eenmaal dezen weg, dan komt men met eenige opmerkzaamheid bij volgende wandelingen ook wel met de andere hoofdwegen terecht.

Deze wandeling willen wij nu maken, het aan den lezer overlatende op de overigen met behulp van het kaartje zelf hun weg te kiezen. Den daartoe benoodigden tijd kunnen zij, bij vergelijking, dan gemakkelijk approximatief berekenen.

[ 12 ]Op 15 à 20 minuten van het dorp heeft men op den grintweg, een minuut of vijf voorbij Oud-Vossenhol de hoofdinrijlaan bereikt.

Zoo als men dien inslaat, heeft men in schuine richting, tusschen de hooge Beuken door, een fraai gezicht op het op korten afstand staande kasteel.

De weg splitst zich spoedig in tweeën; wij volgen den harden weg in de richting van het kasteel, en komen spoedig aan den partikulieren ingang, dien we voorbij gaan, om langs een rij monumentale Beuken onzen weg te vervolgen. Bij den koestal staat men even stil, wijl het gezicht op den zuidelijken vleugel van het kasteel daar onwillekeurig toe noopt.

Wij volgen nu den links ombuigenden weg, en komen spoedig aan een brug over de in de eerste hoofdstuk vermelde, zoo goed als droge beek. Dat er intusschen door dit ravijn nog water wordt aangevoerd, blijkt hier uit den grooten vijver. Het gezicht van de brug over den vijver op het kasteel en het dichte geboomte is inderdaad zeer fraai.

Hij, die van mooie boomen houdt, bewondert hier een midden op een grasveld geheel vrij staande Beuk van buitengewone zwaarte. Deze patriarchale boom, met zijn volmaakt gaven, gladden stam, heeft, een Meter boven den grond, een stamomtrek van 4 Meter, een dikte alzoo van ruim 1.30 Meter. Hij is volmaakt gezond, en de hoogte, zoowel als de kroon zijn aan de stamdikte geevenredigd. Trouwens een aantal zware Beuken trekken nabij het kasteel de opmerkzaamheid.

Wij gaan de brug over en volgen den breeden weg[3]. [ Afb ]
 

Kasteel Hoekelum (voorzijde).
Kasteel Hoekelum (voorzijde).

 

Kasteel Hoekelum (achterzijde).
Kasteel Hoekelum (achterzijde).

 
[ 13 ]Het in bouwvalligen toestand verkeerende, op een hoogte tusschen het dichte houtgewas staande kapelletje, trekt nu de opmerkzaamheid. Daaronder bevindt zich een oude ijskelder. Juist de bouwvallige toestand waarin dit gebouwtje verkeert maakt het zeer teekenachtig.

Nog een klein eind volgen we den breeden weg, om, waar deze zich naar het westen ombuigt, een smaller pad een weinig rechts af en dan rechtuit te volgen.

Wij krijgen nu weldra de schijnbaar droge beek aan onze rechterzijde, en volgen die tot aan haar oorsprong. 't Lijkt hier een stuk wilde natuur, altijd schilderachtig, in welk jaargetijde men er ook komt, waartoe die ravijnachtige, gedeeltelijk begroeide diepte zeker niet weinig bijdraagt.

De beide bruggetjes daarover laat men rechts liggen.

Aan den oorsprong der beek gekomen, ziet men dat deze niet geheel droog is. Hier stond tot vóór een paar jaren een rustiek tentje, van welke rustplaats door wandelaars een dankbaar gebruik werd gemaakt. Dit heerlijk frissche plekje is steeds veler doel, en er is zooveel gelegenheid om te zitten of half te liggen, dat men den bank bijna niet mist. Toch is het jammer dat, nadat de baldadige jeugd het oude tentje in een desolaten toestand had gebracht, zoodat het moest worden afgebroken, er geen plan schijnt te bestaan, iets dergelijks er voor in de plaats te zetten, 't Stond daar als een ware verrassing.

Hier gaat men rechtsom en daarna links rechtuit (niet het pad rechts). Het eerste nu volgende pad aan de linkerzijde gaat men voorbij; bij het tweede slaat men linksom en na weinige schreden, is men aan het einde van de bijna onafzienbaar lange Laarder-allée.

Is het nu heet, zonnig weer, zoodat men liefst zoo lang mogelijk schaduw houdt, dan gaat men het recht [ 14 ]tegenover liggende pad in; anders volgt men deze allee een klein eind tot men aan een lang geheel open recht pad komt, de z.g. Donker-allée.

Tot vóór een paar jaren was dit het schilderachtigste pad van't geheele landgoed, want het liep tusschen twee dubbele rijen van oude hooge Dennen, allen met naakte rossige stammen van p.m. 40 cM. dikte, 't Was een lange zuilengang, die door de hoogte en de dikte, ook door den dichten stand der boomen, veel smaller scheen dan hij werkelijk was, en een hoogst eigenaardig perspectief opleverde.

Nadat de Dennen geveld zijn, doet het eikehakhout, dat er tusschen stond, zich gelden, zoodat deze "allée" wel weer spoedig zijn vlak aanzien zal verliezen. Op ruim de helft der lengte komt het daareven genoemde meer beschaduwde pad uit.

Deze allée loopt langzaam op tot aan een flauwe bocht, waar het pad wat hellender wordt, en op een kruispunt uitkomt.

Een breede weg links, een breede weg rechts, een wat smallere allée rechtuit. Dat is de Toren-allée, die we nu volgen.

Na weinige schreden komen we aan een punt, waar de Toren-allée rechthoekig door een veel breederen weg gesneden wordt. De linksche is die welke begint bij het kruispunt van daareven. Men kan dien inslaan en hem dan, niet naar het uitgangspunt, maar in de richting dien we nu gaan, volgen; men kan hem ook rechts nemen. In beide gevallen komt men nabij het einde der Toren-allée terecht. Beiden zijn zeer mooie wegen, vooral wat het hoogste gedeelte betreft.

We volgen nu de Toren-allée, gaan bij het punt, waar beide breede wegen weer samenkomen, altijd rechtuit, [ 15 ]en hebben nu spoedig het hoogste punt, tevens de Oostelijke grens van Hoekelum bereikt.

Een heuveltje duidt hier de plaats aan waar vroeger een houten uitzichtstoren heeft gestaan, van welken men, toen de omliggende bosschen nog niet in den weg stonden, een zeer ruim vergezicht moet hebben gehad. Nadat die echter, door den bliksem getroffen, is afgebrand, is hij niet hernieuwd; trouwens hij zou daar nu geen zin meer hebben, wijl het uitzicht in alle richtingen door bosschen belemmerd is.

Onze wandeling nu rechts af vervolgende, komen we, na weer een kromming, andermaal op een kruispunt. De breede weg, die hier de Toren-allée snijdt is dezelfde die zijn uitgangspunt boven aan het einde van de Donker-allée heeft. Wij lieten ook dien toen rechts liggen. Die bij een volgende gelegenheid dezen weg kiest, zal zich dit zeker niet beklagen.

Wij kunnen hem hier, links omslaande, wel opgaan en komen dan op dezelfde plek, die nu het doel van onzen tocht is. Maar wij willen de Toren-allée in haar geheel leeren kennen. Ook blijven we dan langzaam afdalen, terwijl we anders eerst weer een klein eind naar boven moeten gaan. En wij zijn tevreden over onze keus, want het sterk bewogen terrein maakt dat de omgeving, vooral ter rechter zijde, aan een oorspronkelijk natuurtableau doet denken, terwijl het kreupelhout, hier en daar door opgaande boomen afgewisseld, tegen het hellend terrein ter linkerzijde een fraai effect maakt.

Ziet men, eindelijk aan het einde dezer allée gekomen, even rond, dan bemerkt men terstond, aan den breeden weg, waarop we uitkwamen, ter linkerzijde, een monument, waar we natuurlijk op afgaan. Hier zouden we ook uitgekomen zijn, wanneer we een minuut of tien [ 16 ]geleden van de Toren-allée rechts afgeweken en den breeden klimmenden weg opgegaan waren.

Dit monument werd daar geplaatst ter herinnering aan het begin der exploitatie dezer streken. We lezen er op dat dit hooge gedeelte, de Wassenaerskamp, hetwelk wij nu doorwandelden, zoo mede de Balverenskamp, dien wij zoo aanstonds gedeeltelijk zullen doorgaan, in 1838 in ontginning zijn gebracht door Otto Baron van Wassenaer, Heer der beide Catwijcken, 't Zant, enz. enz., ter dankbare herinnering waaraan deze gedenksteen hier in 1859 door zijn vijf zonen werd geplaatst; terwijl aan de andere zijde hulde wordt gebracht aan Gerrit van Hoogstraten, die, van 1820 af, als werkbaas op Hoekelum zijn trouwe diensten bewees.

Dit nu is voor den bezoeker vooral hierom interessant, wijl het antwoord geeft op de vraag hoe oud deze bosschen wel mogen zijn; een vraag, die in vele andere gevallen zelfs door de eigenaars niet kan beantwoord worden.

Het monument nu aan onze linkerzijde latende, vervolgen we onze wandeling rechtuit, en komen weldra uit op een acht meter breeden zandweg.

Hier plaatste de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer een bank. Het is namelijk een publieke weg, de Breukelerweg, die door een gedeelte van Hoekelum heen loopt. 't Is de prachtigste boschweg hier ver in den omtrek, maar wij gaan hem nu dwars over, om hem voor een volgende wandeling tot doel te kiezen.

Wij verlieten den Wassenaerskamp om nu de recht over ons liggende zeer breede beukenlaan van den Balverenskamp in te gaan.

De Balverenskamp is een vrij groot dennenbosch, in alle richtingen van zeer breede beukenlanen door[ Afb ]
 

Monument
Monument.

 
[ 17 ]sneden. Het behoort ontegenzeggelijk tot het schoonste gedeelte van Hoekelum, maar wordt zelden bezocht, wijl men op die elkaar gedurig kruisende breede wegen veel kans heeft het spoor bijster te worden.

Na een klein eind rechtuit gegaan te zijn, volgen we het blijkbaar meest gebruikte voetpad, rechts af (niet den eenigszins oploopenden weg rechtuit), en dan zien we, nadat we ongeveer ¼ cirkel hebben beschreven, dat dit pad door den zoom van het bosch loopt. Hier verlaten we nu Hoekelum en dan staan we op den breeden, zeer ruwen, maar zeer teekenachtigen, vrij sterk oploopenden Hallerbrinksweg; aan de ééne zijde begrensd door de dichte dennenbosschen, waar we uit kwamen, aan de andere zijde door een tamelijk uitgestrekte, naakte heide.

Het torentje van Bennekom zien we nu op betrekkelijk korten afstand schuins rechts vóór ons, zoodat we blijkbaar zullen terecht komen op een punt van den grintweg, ver van dat waar we Hoekelum betraden.

Heeft men nu geen lust om over de hei te gaan, dan volgt men den Hallerbrinksweg rechts af en slaat men bij het derde huisje den zandweg naar het dorp in.

Wij gaan echter dien breeden zandweg dwars over, en nemen, vlak bij het arbeidershuisje, het voetpad over de hei, rechtuit op een dennenbosch aanhoudende. Dit langs gegaan zijnde, komen we op een breeden zandweg uit. Hier slaan we rechtsom, tot we bij een huisje komen, waar we linksom en dan rechtuit op den grooten grintweg afgaan, en dien dicht bij het dorp bereiken.

Geregeld doorwandelende is men in 1⅓ uur weer te Bennekom. Rust men onderweg een paar keeren even uit, dan rekent men er twee uren voor.

 

 
  1. Ooster-Eng is grooter, maar komt als wandeling voor het publiek minder of in 't geheel niet in aanmerking.
  2. Het kaartje geeft de noodige aanwijzing.
  3. Men kan ook vóór de brug rechts af gaan en, volgt men dan door het jonge beukenbosch een der wegen in Oostelijke richting, dan komt men ook in de Laarder-allée uit.