Naar inhoud springen

Staatsregeling van 1801

Uit Wikisource

[ 71 ]

STAATSREGELING
VAN
1801.




Algemeene beginzelen en bepalingen.

Artikel 1.

Het geluk van allen is de hoogste Wet ; geen Lid, noch eenig deel der Maatschappij kan uit dien hoofde door eenige bijzondere wet ten nadeele der overigen bevoordeeld worden.

2. Alle Leden der Maatschappij zijn gelijk voor de Wet zonder eenig onderscheid van rang of geboorte.

3. Een iegelijk kan doen en verrigten alles wat hem behaagt, maar blijft wegens alle zijne daden, zoo wel als wegens het verspreiden zijner gevoelens, verantwoordelijk volgens de Wet,

4. De Wet maakt de nodige bepalingen tot het verzekeren aan iederen Burger van deszelfs eerlijk bestaan; doch alle Gilden of uitsluitende Broederschappen blijven afgeschaft.

5. leder Ingezeten wordt gehandhaafd bij de vreedzame bezitting en het genot zijner eigendommen Niemand kan van eenig gedeelte derzelven worden ontzet, dan wanneer het algemeen welzijn zulks volstrekt vordert, en in zodanig geval niet anders, dan tegen eene billijke schadevergoeding.

6. leder Ingezeten is onschendhaar in zijne woning ; zijns ondanks mag men nimmer in dezelve treden, ten zij uit krachte van eene ordre of bevel der daartoe bevoegde macht.

7. Geen Ingezeten kan in hegtenis genomen worden, dan volgens de Wet: niemand kan veroordeeld worden dan door den Rechter, dien de Staatsregeling of de Wet hem toekent, en na alvorens behoorlijk opgeroepen te zijn mitsgaders alle middelen van verdeediging, bij de Wet bepaald gehad te hebben.

8. leder Ingezeten moet binnen driemaal vier en twintig uuren, na dat hij aan den Rechter is overgegeven, verhoord en aan hem opgave gedaan worden van de rede zijner gevangenneming. De Wet bepaalt de straf tegen de Rechters, die hierin nalatig zijn. De verhooren en opgave van de redenen der gevangenneming, binnen den bovengemelden tijd, niet geschiedende, wordt de Gevangene dadelijk ontslagen.

9. Bij de bewaring en behandeling van Gevangenen [ 72 ]wordt alle nuttelooze strengheid verboden; alle middelen Vin geweld, om dezelven tot bekentenis te brengen, zijn afgeschaft.

10. leder Ingezeten heeft het recht om verzoeken of Voordragten aan de daar toe bevoegde Magtschriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meerderen worden onderteekend welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wegen Ligchamen, wettig samengesteld, en als zodanig erkend, midsgaders over onderwerpen, tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende.

11. Alle Kerkgenoodschappen welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogstwezen eerbiedigen en hulde doen, genieten eene gelijke bescherming der Wetten. Ieder Kerkgenoodschap belijdt zijne gevoelens openlijk, en vergunt aan een iegelijk den vrijen toegang tot zijne bijeenkomsten.

12. Elk hoofd eens Huisgezins en op zich zelf staand Persoon van beiderlei Kunne mits den ouderdom van veertien jaar bereikt hebbende, doet zich inschrijven bij een of ander Kerkgenootschap, hetwelk vrijwillig kan verlaten worden, om tot een ander over te gaan. Voor ieder Kerkgenootschap wordt van de alzo ingeschreven Leden tot onderhoud van deszelfs Dienaren en eigendommen, eene Jaarlijksche gift gevorderd, niet te boven gaande een zekere bepaalde Som, achtervolgens het geen aangaande dit een en ander nader bij de Wet zal worden vastgesteld.

13. leder Kerkgenootschap blijit onherroepelijk in het bezit van het geen met den aanvang dezer Eeuw door hetzelve wierd bezeten.

14. Geene uitsluitende Burgerlijke voorregten zijn aan eenige Godsdienstige Geloofsbelijdenis verbonden. De Hoogleeraren, Leeraren en Kerkelijke Bedienden der voormaals bevoorrechte Kerk blijven, zoo verre die bij de aanneming dezer Staatsregeling in dienst zijn gesteld, en uit eenige Politieke Kassen worden gesalarieerd of gepensioneerd, hunne Tractementen of Pensioenen gemeten tot dat het bepaalde bij Art. 12 in werking zal zijn gebragt.

15. Alle algemeene Wetten en bepalingen, welke zedert het begin van den Jare 1795 gederogeerd hebben aan de waarde van Eigendommen of wettig verkregen Bezittingen, zijn aan herziening onderworpen. Een ieder die door dezelve benadeeld is geworden, kan zich deswegens aan het Staatshewind vervoegen, het welk, naar bevind van zaken de afschaffing of verbetering van die Wetten, alsmede een billijke schadeloosstelling, voordraagt aan het Wetgevend Ligchaam.

16. Het Leenrecht wordt geheel afgeschaft, en alle Leenroerige Goederen gehouden voor allodiaal. De Wet zorgt voor de schadeloosstelling der Leenheeren.

17. Het Bataafsche Volk wil, dat de Burgerwapening tot verdeediging der vrijheid en handhaving der Nationale [ 73 ]Onafhanglijkheid, zoo veel mogelijk, en door alle gepaste middelen en wegen worde aangemoedigd.

Geen gewapend Burger wordt immer genoodzaakt tot den dienst buiten het grondgebied van het Gemeenebest, Hij wordt niet verplicht tot den dienst buiten zijn Departement, zonder een Decreet van het Wetgevend Ligchaam, en niet dan bij eenen vijandelijken aanval. De active dienst der Gewapende Burgermacht binnen ieder Departement wordt bij een nader Reglement door de Wet bepaald.

18. Er zullen eenerlei Munten geslagen worden door de geheele Republiek, op den voet, zoo als door de Wet nader zal worden bepaald.

19. Er zullen eenerlei, in de Republiek reeds bekende Maten en Gewigten alom worden ingevoerd, op zodanige tijd en wijze, als de Wet nader zal bepalen.


Territoriale Verdeeling en Stemrecht.


20. Het Bataafsche Gemeenebest is Eén en Ondeelbaar.

21. Deszelfs grondgebied in Europa blijft verdeeld in acht Departementen, welker grensscheidingen zullen zijn die der voormalige Gewesten, zullende het Landschap Drenthe vereenigd blijven met het voormalig Gewest Overijssel, en Bataafsch Braband het afzonderlijk achtste Departement uitmaken terwijl Ameland wordt verklaard te behooren onder het Departement Friesland, Wedde en Westwollingerland onder Groningen, Ysselstein onder Holland, Vianen onder Utrecht en Kuilenburg en Buren onder Gelderland. En zal nader door de Wet worden bepaald aan welk Departement of Departementen de Landen zullen worden toegevoegd met welke de Republiek reeds is of verder megt worden vergroot.

22. leder Departement zal volgens de boven opgegeven Grensscheiding, verdeeld worden in zoo veele Ringen als de Wet nader zal bepalen, ten einde dienvolgens eene regtmatige keuze van Leden voor het Departementaal Bestuur te doen geschieden.

23. De thans plaats hebbende verdeeling in Grondvergaderingen zal blijven stand houden, om achtervolgens dezelve eene regelmatige keuze van Leden voor het Wetgevend Ligchaam te doen plaats hebben.

24. Om Stemgerechtigd Burger te zijn wordt vereischt.

1.) De inschrijving in het Nationaal Stemregister van elks woonplaats,
2.) De volle ouderdom van twintig Jaren of Lidtmaatschap der Gewapende Burgermagt,
3.) Bestendige inwoning binnen de Republiek, geduurende het laatste Jaar voor Inboorlingen en gedurende de laatste zes Jaren voor Vreemdelingen,
4.) Het kunnen lezen en schrijven van het Nederduitsch, hetwelk echter niet toepasselijk is op Burgers vóór den 23 April 1799 in het Stemregister ingeschreven,
[ 74 ]
5.) Het afleggen van de volgende belofte :
« Ik belove trouw aan de Constitutie, en on-
« derwerping aan de Wet."

25. Van het Stemrecht zijn uitgesloten :

1.) Alle die in Eed of bediening zijn van eenige vreemde Mogendheid of daar van eenig Pensioen genieten.
2.) Alle Lijf en Huisbedienden, die tot persoonlijken dienst behoren en inwonen bij hun, welken zij bedienen.
3.) Alle die in Wees- Diaconie- Armbuizen of andere Gestigten als Behoeftigen onderhouden worden.
4.) Alle die in het laatst afgelopen half jaar voor de oproeping uit de Arme-Cassen zijn bedeeld geworden.
5.) Die om verkwisting, wangedrag, of gebrek aan verstandelijke vermogens onder Curateele staan.
6.) Bankbreukigen, mitsgaders zij die cessie van Goederen hebben gedaan, zoo lang hunne Crediteuren niet ten genoegen zijn voldaan.
7.) Die door een Rechterlijk Decreet in staat van beschuldiging gesteld zijn, of in rechten voor eerloos worden gehouden.

26. De Wet bepaald de wijze, waarop het Stemrecht wordt uitgeoeffend, alsmede de gegoedheid der Kiezers.

27. Leeraars van enige Godsdienstige Gezindheid zijn niet verkiesbaar tot eenige Posten van politiek Bestuur.

28. Krijgslieden stemmen niet, dan ter plaatse hunner vaste woning, afgescheiden van de plaats hunner garnizoenen.


Van het Staatsbewind.


29. Hetzelve zal berusten bij eene vergadering van twaalf Personen, in welke vereischt worden Stemgerechtigheid, volle ouderdom van 35 Jaren, geboorte binnen dit Gemeenebest, Inwoning in hetzelve gedurende de laatste zes Jaren en elkander niet te bestaan tot in den vierden graad van bloedverwantschap of Zwagerschap. Dezelve genieten eene Jaarwedde van 10.000.

30. Voor de eerste maal zullen zeven Leden van hetzelve dadelijk benoemd worden door het tegenwoordig Uitvoerend Bewind. Deze zeven Leden benoemen voor de eerste maal de vijf overigen. De twaalf Leden verkiezen terstond eenen Praesident, welke het Praesidium gedurende drie achtereenvolgende maanden zal waarnemen. Bijaldien, gedurende de zes eerste maanden na de installatie van het Staatsbewind. een of meerder plaatsen openvallen zullen dezelve door de overige Leden, binnen den tijd van acht dagen worden vervuld.

31. Het Staatsbewind maakt voor zijne Vergadering een Reglement van orde, en verdeelt zich bij hetzelve in de nodige Commissien, naar gelang der onderscheiden vakken van bestuur, welke zich meer bepaaldelyk bezig houden met het onderzoek van zodanige zaken, als door de Ver [ 75 ]gadering ten dien einde aan dezelve worden aanbevolen.

32. Behalven eenen algemeenen Secretaris, worden aan het Staatsbewind toegevoegd een Secretaris van Staat voor de buitenlandsche zaken, drie Secretarissen van Staat voor de zaken van de Marine, van den Oorlog te Lande en voor de binnenlandsche, ofte wel voor ieder der drie laatstgemelden, ter keuze van het Staatsbewind, een Raad uit niet meer dan drie Leden bestaande, en eindelijk een Raad van Finantie van drie Leden met een Thesaurier Generaal.

33. Dezelve zijn belast met de administratie der zaken tot elks vak behorende, mitsgaders met de uitvoering der bevelen, welken zij daaromtrent van het Staatsbewind ontvangen ; alles op Instructie van en onder verantwoordelijkheid aan hetzelve. Zij worden aangesteld door het Staatsbewind uit eene nominatie van drie personen, geformeerd door de Commissie tot welker vak zij behoren.

34. Alle jaren zal één Lid van het Staatsbewind aftreden, het welk voor de eerstemaal plaats zal hebben op den eersten November 1802, vóór welken tijd bij loting de rang zal worden bepaald, volgens welken de jaarlijksche aftreding der Leden zal geschieden. Tot vervulling der openvallende plaatsen, zullen de Departementale Bestuuren volgens derzelver na te melden rang en tourbeurten, eene nominatie van vier personen aan het Staatsbewind inzenden uit welke hetzelve er twee aan het Wetgevend Ligchaam zal voordragen, om uit dezelven de aanstelling van een nieuw Lid te doen.

Ten einde de keuze der Leden van het Staatsbewind zo veel mogelijk op eenen geëvenredigden voet uit de geheele Nafie te doen geschieden, worden de tourbeurten der Departementale Bestuuren tot het inzenden der bovengemelde Nominatie in cas van vacature, bepaald ор de volgende wijze als 1 ) het Departement van Holland, 2) van Zeeland, 3) van Friesland, 4) van Braband, 5) van Holland, 6) van Groningen, 7) van Utrecht, 8) van Overijssel, 9) van Gelderland, 10) van Holland. 11 ) van Zeeland en 12) van Gelderland ; met dien verstande echter, dat de elfde en twaalfde beurten telkens uit nominatiën van twee andere Departementen zullen worden vervuld, als 1 ) van Zeeland en Gelderland, 2 ) van Vriesland en Overijssel, 3) van Braband en Utrecht, en 4) van Groningen en Holland en zoo vervolgens.

Alle tusschentijds openvallende Plaatsen, welke reeds eenmaal achtervolgens de bovenstaande tourbeurten vervult zijn geworden, zullen op nieuw vervuld worden uit nominatiën van dezelfde Departementen, welke de uitvallende Leden hebben voorgedragen ; doch de tusschentijds openvallende Plaatsen van de eerste Leden zullen vervuld worden door het Wetgevend Ligchaam uit eene Dominatie van het Staatsbewind van drie personen; en [ 76 ]zullen de nieuw benoemden in beide gevallen zitting hebben voor den tijd, gedurende welken de uitgevallene Leden nog zouden hebben moeten zitten.

35. Alle Buitenlandsche Minisiers, alsmede alle Zee- en Land-Officieren, worden door het Staatsbewind aangesteld.

36. Van alle vaceerende politieke Bedieningen, voor zoo verre dezelve bij de Staatsregeling hier van niet worden uitgezonderd, zal eene nominatie van drie personen door de Collegien of geconstitueerde Autoriteiten, aan welke dezelve ondergeschikt zijn, aan het Staatsbewind worden toegezonden, het welk uit dezelve de benoeming zal doen. Zullende echter het Staatsbewind de geheele nominatie kunnen afkeuren, en eene nieuwe vorderen mindere Ambtenaaren worden door de respective Collegien of Geconstituëerde Autoriteiten, aan welke dezelve ondergeschikt zijn, zelve aangesteld, en derzelver vaste tractementen aan het Staatsbewind voorgedragen.

37. Het Staatsbewind zal gehouden zijn, het ontwerp van alle Wetten aan het Wetgevend Ligchaam voortedragen dezelve goedgekeurd zijnde, worden door het Staats-Bewind afgekondigd.

38. Het Staats-bewind oeffent nimmer, in welk geval ook, eenige Wetgevende Magt uit ; en bezit geen Vermogen hoegenaamd tot het verleenen van dispensatie van eenige bestaande Wet.

39. Het Staats-bewind sluit alle Tractaten, het zij van Vrede, Alliantie, Neutraliteit, Koophandel of andere, doch niet dan onder opvolgende bekrachtiging van het Wetgevend Ligchaam met uitzondering echter van zodanige geheime Articulen, als bij dezelve Tractaten gevoegd zouden mogen worden mids dezelve niet strijdig zijn met de openbare Artikelen of plaatshebbende Tractaten, en niet strekken tot afstand van eenig Grondgebied der Republiek. Ten aanzien van het verklaren van Oorlog mag hetzelve geen Besluit nemen, zonder Decreet van bet Wetgevend Ligchaam.

40. Het Staatsbewind heeft het Bestuur der Nationale Geldmiddelen, hetzelve regelt de vaste Jaarwedden der Nationale Ambtenaren, en onderzoekt het geen ieder Jaar voor den dienst der Republiek gewoon of buitengewoon gevorderd wordt. Hetzelve legt de kosten van dien in algemeene begrootingen aan het Wetgevend Ligchaam voor, en vraagt de inwilliging der daartoe benoodigde Geldmiddelen. Ingevalle de gewone inkomsten niet toereikende zijn tot goedmaking der gewone kosten, draagt het Staats-bewind nieuwe algemeene belastingen aan het Wetgevend Ligchaam voor doch tot goedmaking der buitengewone kosten, draagt hetzelve of buitengewone belastingen voor den tijd van één Jaar, of vrijwillige of onvrijwillige Negotiation an het Wetgevend Ligchaam voor, en ingeval van het [ 77 ]laatste tevens het fonds tot betaling van de Interessen en aflossing der genegotieerde Capitalen.

41. Het Staatsbewind draagt een algemeen Reglement aan het Wetgevend Ligchaam voor het welk door het Staatsbewind in het verleenen van pensioenen in acht genomen zal worden.

42. Het Staatsbewind beschikt over de Vloten en Legers der Republiek, doch aan geen van deszelfs Leden vermag immer in Persoon het Opperbevel over dezelve worden toevertrouwd.

43. Het Staats-bewind heeft het Oppertoezigt over de Politie door de geheele Republiek doch die der plaats van deszelfs Residentie en de aanstelling der daartoe behorende Ambtenaren is aan hetzelve alleen aanbevolen.

44. Er zal een Zeeraad zijn, door het Staatsbewind te benoemen, bestaande uit zeven Personen, belast met de Administratie en Judicature over alle zaken, rakende den ophef der middelen te Water of zoogenaamde Convoijen en Licenten, voorzien van de noodige ambtenaren daartoe behoorende, en wegens deszelfs Administratie ondergeschikt en verantwoordelijk aan het Staatsbewind: dezelve zal mede belast zijn met de Judicature over alle zaken, rakende de Commissie Vaarders . en derzelver Prijzen, mitsgaders de zaken, rakende de Pilotage, alles achtervolgens zoodanige Instructie, als door het Staats-bewind aan het Wetgevend Ligchaam ter bekrachtiging zal worden voorgedragen.

45. Het Staats-bewind zorgt door eene daartoe geschikte inrichting voor de bevordering van Kunsten, Wetenschappen, Opvoeding, Koophandel, Landbouw en Fabrieken.

46. Er zal eene Nationale Rekenkamer zijn, bestaande, uit negen Leden, door het Wetgevend Ligchaam te benoemen en wel hij vacature uit eene nominatie van vijf Personen door de Rekenkamer geformeerd en door het Staatsbewind op drie verminderd ten einde Jaarlijks de Rekeningen der verschillende Departementen van Staat optenemen, en te liquideren; mitsgaders behoorlijke rekening en verantwoording te vorderen van alle bijzondere comptablen, welker rekeningen onmiddelijk aan dezelve zullen worden gebracht achtervolgens zoodanige Instructie, als door het Staats-bewind aan het Wetgevend Ligchaam ter bekrachtiging zal worden voorgedragen ; zullende Jaarlijksch één der Leden afgaan volgens den rang, welke door het Lot zal wordenbepaald.

47. Er zullen twee afzonderlijke Raden van Bestuur zijn over den Oost en West-Indischen Handel en Bezitingen der Republiek, waar van de eerste uit negen, en de laatste uit vijf Leden zal bestaan : beide zullen onmiddelijk ondergeschikt zijn aan het Staats-bewind. Zij hebben ten behoeve der gemelde bezittingen de afzonderlijke administratie hunner Inkomsten, ingevalle dezelve niet toereikende zijn, worden zij uit de Nationale Kas gesubsidieerd, in welke aan den anderen kant ook het overschot zal worden gestort.

Zij dragen zorg voor de administratie der Politie en Jus[ 78 ]titie in de gemelde Bezittingen ; alsmede voor derzelver verdeediging, voor zoo verre daaromtrent door het Staatsbewind niet onmiddelijk word beschikt; zij zijn wegens hun gehouden Bestuur aan het Staats-bewind verandwoordelijk, en doen van hunne ontvangsten en uitgaven jaarlijks rekening en verandwoording.

48. Het inwendig Bestuur en de Wetten voor de Colonien worden bij de respective Chartres voor dezelve vastgesteld, dezelve blijven vereenigd onder een en het zelfde algemeen Bestuur hier te Lande; wordende alle afzonderlijke Octroijen dienaangaande gehouden voor vernietigd.


Van de Wetgeving.


49. Het Wetgevend Ligchaam bestaat uit vijf en dertig Persoonen, welke voor de eerstemaal dadelijk worden be noemd door het Staatsbewind, gedurende de eerste acht dagen na deszelfs installatie.

50. Twaalf uit dezelven discutiëeren de voorgedragen Wetten en worden hier toe hij meerderheid van stemmen voor den tijd van elke gewone of buitengewone bijeenkomst verkozen. De discusien over alle voorstellen, welke in de eerste week van elke gewone bijeenkomst zijn ingekomen, moeten zijn afgelopen en de zaken tot conclusie gebracht uiterlijk op den laatsten dag van elke bijeenkomst, dat is den 30 Meij of den 15 December respectivelijk. In buitengewone bijeenkomsten moeten de voorstellen, waarom die zijn zamengeroepen, voor het scheiden van dezelve en uiterlijk binnen den tijd van eene maand worden afgedaan.

Tot de stemming overgegaan zijnde, brengen alle vijf en dertig Leden hunne stem uit bij ja of neen. Het voorstel kan altoos gedurende de discuscien terug genomen worden.

51. Een voorstel verworpen zijnde, zendt het Staatsbewind, zulks noodzakelijk vindende, drie Leden uit deszelfs midden in het Wetgevend Ligchaam om hetzelve nader te adstrueeren: nogmaals verworpen zijnde, vervalt het geheel.

52. Het Wetgevend Ligchaam maakt de redenen van dezelfs weigering aan het Staatsbewind bekend, het welk diensvolgens het recht heeft, eene nadere voordragt aan het Wetgevend Ligchaam te doen.

53. Het Wetgevend Ligchaam verleent bij uitsluiting dispensatie van Wetten als mede, na ingenomen te hebben het advis van hetNationaal Gerechtshof, abolitie en remissie van straffen bij Rechterlijke Sententien opgelegd.

54. Het Wetgevend ligchaam vergadert gewoonlijk tweemaal in het jaar, en wel bepaaldelijk van den 15 April tot den 1 Junij, en van den 15 October tot den 15 December; en buitengewoon zoo dikwijls hetzelve zulks noodig oordeelt of door het Staatsbewind wordt zamengeroepen. Het zelve houdt zijne zittingen in de residentie van het Staatsbewind. Jaarlijks op den 1 Junij gaat een derde gedeelte van deszelfs Leden af, te beginnen met den jaare 1800. De Leden [ 79 ]van het Wetgevend Ligchaam genieten eene Jaarwedde van f 4000: 0 : 0 zonder meer; moeten den ouderdom van dertig jaren bereikt hebben, en voords alle vereischten bezitten, welke bij Art. 29 voor de Leden van het Staatsbewind zijn vastgesteld.

55. De wijze van derzelver aftreding en verkiezing zal door de Wet worden bepaald.


Van de Finantiën.


56. De schulden en verbindtenissen, gemaakt en aangegaan niet alleen door of van wegen de Generaliteit en de Bataafsche Republiek, maar ook van wegen de onderscheiden Provintien de drie quartieren van Gelderland, het Landschap Drenthe en Bataafsch Braband, mitsgaders de Oost-Indische Maatschappij worden verklaard te blijven Nationale Schulden en Verbindtenissen van het Bataafsche Volk. De verwisseling der daar voor afgegevene Rentebrieven, Obligatien, Recepissen of andere Acten van Verbindtenissen, in Nationale Schuldbrieven, wordt zoo veel mogelijk bespoedigd er zal geen vermindering plaats hebben, noch van de Hoofdsommen der Schuldbrieven zelve, noch der Interessen en Jaarlijksche Renten.

57. De tegenwoordige Belastingen zullen blijven op den voet zoo alsdezelve thans in ieder der voormalige gewesten plaats hebben; zijnde echter alle Wetten en Ordonnantien dienaangaande aan herziening onderworpen, en kunnen dezelve Belastingen bij het opleggen van zoortgelijke algemeene worden afgeschaft of veranderd of voor zo verre die tot bestrijding der Departementale Uitgaven zijn aangewezen, naar gelang van derzelver vermeerdering of vermindering, door de Departementale Besturen, worden verhoogd of verlaagd.

58. De Wet bepaalt, welke der invoege voorsz. plaats- hebbende Belastingen in de Nationale Kas tot goedmaking der kosten van het Nationaal Bestuur, en welke in de respective Departementale Kassen tot goedmaking der huishoudelijke lasten van ieder Departement gestort zullen worden zoo dikwijls de laatstgemelde niet toereikende bevonden mogten worden, zal ieder Departement het recht hebben, om tot stijving van deszelfs Kas, zodanige Departementale Belasting te heffen, als het zelve Departement voor het belang van de Ingezetenen meest raadzaam zal oordeelen. Doch alvorens zodanige belasting zal kunnen worden ingevoerd, zal het Departementaal Bestuur gehouden zijn, dezelve aan het Staats-Bewind voortedragen, ten einde die door het Wetgevend Ligchaam te doen bekrachtigen welke bekrachtiging niet geweigerd zal mogen worden, dan om redenen dat de belasting of wijze van Heffing voor de algemeene Belasting schadelijk zouden zijn, of strijdig bevonden worden met de bepalingen in Art. 66 vervat. De inkomsten der Nationale Kas niet genoegzaam zijnde tot goedmaking der gewoone Jaarlijksche [ 80 ]Uitgaven, legt de Wet, achtervolgens Art. 40 nieuwe Belastingen op, welke gelijklijk door alle de Ingezetenen der Republiek naar gelang van derzelver inkomsten gedragen zullen worden.

59. Uiterlijk op den ecrsten November van ieder Jaar, draagt het Staats-Bewind volgens Art. 40 de Begrooting der benodigde Uitgaven en de middelen tot goedmaking der zelve voor het volgende Jaar aan het Wetgevend Ligchaam voor op deze Begrooting wordt echter niet gebragt zodanige Somme, als het Wetgevend Ligchaam Jaarlijksch tot geheime Uitgaven aan het Staatshewind zal toestaan, deze voordragt wordt door het zelve in besloten Vergadering den tijd van vier weken, in overweging genomen gedurende welke tijd hetzelve de nodige conferentien deswegens houdt met het Staats-bewind. De publieke discussiën vervolgens begonnen zijnde, moeten uiterlijk binnen veertien dagen geëindigt en de voordragt vóór of op den 15 December finaal ter Conclusie worden gebragt.

60. Ingeval eener buitengewoone Petitie kan het Wetgevend Ligchaam de voordragt van het Staats-Bewind op dezelfde wijze gedurende veertien dagen in overweging nemen. discussiën deswegens begonnen zijnde, worden binnen agt dagen ten einde gebragt.

61. Bij het overgeven der Begrooting Art. 59. vermeld, wordt tevens een algemeene Staat van alle ontfangsten en uitgaven der Nationale Kas gedurende het afgeloopen voorgaande jaar door het Staatsbewind aan het Wetgevend Ligchaam overgelegd, met bijvoeging eener schriftelijke verklaring, door alle de Leden onderteekend, dat van de Penningen tot geheime Uitgaven aan het Staatsbewind toegestaan geen ander gebruik gemaakt is dan ten algemeenen nut der Republiek.


Van de Departementale Besturen.


62. leder Departementaal Bestuur bestaat naar gelang der talrijkheid van deszelfs Ingezetenen, uit niet minder dan zeven en niet meer dan vijftien Personen. binnen hetzelve woonachtig en voords alle de vereischten bezittende, welke bij Art. 54 in de Leden van het Wetgevend Ligchaam vereischt worden, dezelve treden op eene regelmatige wijze jaarlijks af, en worden verkozen op zoodanige wijze als de Wet, overeenkomstig Art. 22 nader zal bepalen, tot welken tijd toe en tot dat de keuze der nieuwe Leden diensvolgens zal zijn geschied, het thands plaats hebbend Bestuur der tegenwoordige Departementen zal blijven voortduren.

63. Het Staatsbewind zal voor ieder Departement eene Commissie uit deszelfs ingezetenenbenoemen, om den voet en inrichting van het Bestuur voor ieder Departement achtervolgens het bepaalde in het voorgaande Art. te ontwerpen. Deze ontwerpen zullen door de gemelde Commissiën binnen den tijd van acht wekenna derzelver benoeming, aan [ 81 ]het Staatsbewind worden toegezonden, hetwelk bepaaldelijk za onderzoeken, of in de gemelde ontwerpen ook iets gevonden wordt strijdig met de Acte van Staatsregeling of met het belang der Departementen onderling, waarna hetzelve ter goedkeuring aan de Stemgerechtigden der respective Departementen zal worden aangeboden.

64. Het Staatsbewind beslist alle geschillen, zoo tusschen de onderscheidene Departementen als tusschen derzelver Leden, en Gemeenten onderling over en omtrent alle zaken derzelver bestuur betreffende.

65. Ieder Departement regelt de kosten vandeszelfs eigen huishoudelijk Bestuur, zoo tot administratie van Politie en Justitie, voor zoo verre dezelve niet uit de Kas van bijzondere Gemeenten of Districten moeten worden betaald, als tot het onderhoud der Departementale Gebouwen, Dijken, Waterwerken en dergelijke. Bij buitengewone rampen geven zij daarvan onmiddelijk kennis aan het Staats-bewind, verzoeken den nodigen onderstand uit de Nationale Kas.

66. Tot goedmaking der bovengemelde gewone kosten zal ten spoedigsten door ieder Departementaal Bestuur eene begrooting derzelve aan het Staats-bewind worden voorgegedragen, alsmede welke Artikelen der thans in het zelve Departement geheven wordende belastingen voordaan tot stijving van dezelve kosten in de Kas van het zelve zouden behoren te worden gestort, en in het vervolg als Departementale belastingen aangemerkt. Ingevalle deze in vervolg van tijd niet toereikende bevonden mogten worden, draagt bet Departement, achtervolgens Art. 58, nieuwe Departementale Belastingen voor, welke echter niet zullen mogen gelegd worden op den doorvoer door den uitvoer naar of den invoer uit eenig Departement. Zullende mede de voordbrengzelen van den grond of de nijverheid van andere Departementen nimmer mogen worden bezwaard, boven die van het Departement zelve, alwaar de belasting geheven wordt.

67. Het Departement raadzaam oordeelende tot goedmaking van buitengewoone kosten, zekere Penningen te negotieren, zal gehouden zijn het beloop derzelve, als mede een afzonderlijk fonds tot aflossing en betaling der Interessen van dezelve, het zij uit reeds bestaande, hetzij uit nieuwe Belastingen aan het Staatsbewind voor te dragen om door het Wetgevend Ligchaam te worden goedgekeurd.

68. De Departementale Besturen hebben de aanstelling der Leden van derzeler Gerechtshoven, en voords van alle Ambtenaren en Bedienden tot de huishoudelijke Administratie der Departementen benodigd ; zij hebben mede het toeverzigt over het behoorlijk onderhoud van alle Dijken, Waterwerken, Wegen, Bruggen en dergelijken, welke door onderscheidene Gemeenten, Collegien of Particulieren onderhouden ofbekostigd moeten worden.

69. Dezelve zorgen dat de aan te leggen Werken, noch het bevaren der Rivieren of Zeegaten, noch ook de belangen der Ingezetenen van eenig ander Departement benadeelen [ 82 ]of hinderlijk zijn, en gedragen zich daaromtrend naar de bevelen van het Staats-bewind. Zij zenden dadelijk na het arresteeren van eenig werk, de opgave van het zelve aan het Staats-Bewind, en zorgen. dat zulks mede geschiele door alle Collegien, opzicht hebbende over eenige Zee-, Rivier- of Dijk-Werken.

70. De Departementale Bestuuren dragen zorg voor de naauwkeurige uitvoering van alle bevelen door of van wegen het Staats-Bewind uitgevaardigd, en zijn deswegens aan hetzelve verantwoordelijk.

71. Dezelvehebben de beschikking over alles, wat tot de gewone Inwendige Politie, Oeconomie en Finantie van het Departement behoort, en vermogen daaromtrent Statuten, Keuren, Reglementen en Ordonnantiën te arresteeren, mits dezelve niet strijdig zijn met de algemeene Wetten. De zelve verleenen ook naar bevind van zaken aan minderjarigen brieven Venia Ætatis

72. Dezelve dragen zorg dat de natemelden Gemeente-Besturen zoo spoedig mogelijk behoorlijk en op eenen vasten voet worden geregeld.


Van de Gemeente-Besturen.


73. Er zal geene nieuwe verdeeling der Departementen of Ringen in Gemeenten plaats hebben, dan op onderlinge toestemming en daartoe gedaan verzoek der belanghebbende. Iedere Stad, District of Dorp heeft zijn eigen Gemeente-Bestuur ingerigt op zoodanigen voet, als door iedere Gemeente ter goed- of afkeuring aan het Departementaal Bestuur zal worden voorgedragen; mits gegrond zijnde op het beginzel van Volkskeuze en eene geregelde afwisseling.

74. ledere Gemeente heeft de vrije beschikking over deszelfs huishoudelijke belangen en bestuur en maakt daaromtrent alle de vereischte Plaatselijke bepalingen.

75. Hetzelve legt geene Plaatselijke Belastingen op, dan met overleg van de Gecommitteerden uit de Gemeenten, gekozen volgens een Reglement, goed te keuren door het Departementaal Bestuur, aan het welke mede alle Plaatselijke Belastingen ter goed-of afkeuring zullen moeten gezonden worden, ten aanzien deezer Belastingen moet worden in acht genomen, dat noch de doorvoer noch de uit- of de invoer, naar of van andere Steden of Plaatsen worde helast, noch ook de voortbrengzelen van den grond of nijverheid van andere Steden of Plaatsen bezwaard boren die van de Plaats zelve, waar de belasting gelegd wordt.

76. Leden van het Gemeente-Bestuur kunnen onder geen voorwendzel immer in Persoon door de Departementale Besturen tot verandwoording worden opgeroepen, veel min gesuspendeerd of afgezet. Zij kunnen alleen wegens verzuim in hunne plaatselijke bediening te recht gesteld worden voor het Departementaal Gerechtshof. [ 83 ]

77. De Rechterlijke Magt wordt alleen uitgeoeffend door Rechters, welke bij of ingevolge de Staatsregeling vastgesteld zijn ofzullen worden.

78. In geene Rechtbanken zullen de Leden bij derzelver amstelling elkander onderling of ook den publieken Aanklager bij dezelve bestaan tot in den derden graad van Bloedverwantschap of Zwagerschap. Niemand kan de functie van Rechter waarnemen, die niet is stemgerechtigd Burger en den vollen ouderdom van vijf en twintig jaren niet heeft bereikt.

79. Alle Rechters zijn gehouden, des verzogt, de Sententien en Vonnissen van elkander, welke in kragt van gewijsde gaan, ter executie te helpen stellen, mitsgaders over en weder de zoogenaamde Letters Requisitoriaal te respecteren. Ingeval van geschil dienaangaande, staat de beslissing deswegens, gelijk mede van alle Jurisdictiquestien wanneer partijen onder hetzelfde Departementaal Gerechtshof behooren, aan het laatstgemelde en anders aan het Nationaal Gerechtshof.

80. In Criminele Zaken wordt bij definitive Sententien en Vonnissen ten nadeele van eenen Beschuldigden, het gepleegde misdrijf uitgedrukt, op poene van nulliteit. Alle Sententien en Vonnissen moeten met open deuren worden gepronuncieerd. Nimmer heeft eenige verbeurdverklaring van goederen plaats. Er wordt overal recht gedaan in naam en van wegen het Betaafsche Volk.

81. De Gerechtshoven der voormalige Gewesten blijven derzelver plaatshebbende Jurisdiction behouden. Zodanige Departementen, alwaar geen Gerechtshof aanwezig is, kunnen hetzelve aanstellen, op zodanigen voet, als door hun aan het Staatsbewind zal worden voorgedragen, om door het Wetgevend Ligchaam bekrachtigd te worden.

82. De voet en wijze van de inrichting der Rechtbanken in de onderscheidene Gemeenten zal door derzelver Besturen aan het Departementaal Bestuur worden voorgedragen het welk zorg zal dragen, dat dezelve zoo veel mogelijk op eenen gelijken voet worden ingericht en geregeld.

83. De wijze van procederen zoo voor het Nationaal Gerechtshof, de natemeldene Hooge Militaire Vierschaar den Zeeraad, de Departementale Gerechtshoven, als alle mindere Rechtbanken wordt door de Wet bepaald. 84. Het Staatsbewind zorgt, dat een algemeen Civiel en Crimineel Wetboek, na dat op de daar van gemaakte ontwerpen de consideratien van het Nationaal Gerechtshof zullen zijn ingenomen, ten spoedigsten aan het Wetgevend Ligchaam ter bekrachtiging worde aangeboden.

85. Indien bij de invoering van hetzelve eene andere organisatie der Rechterlijke Magt mogt worden vereischt zal het Staatsbewind, na ingekomene consideratiën der [ 84 ]respective Departementale Besturen deswegens de nodige voordragt aan het Wetgevend Ligchaam inzenden.

86. Het Krijgsvolk te Water en te Lande blijft, met betrekking tot alle Civile Zaken en commune delicten, onderworpen aan den Burgerlijken Rechter.

87. Er zal eene hooge Militaire Vierschaar zijn, voor welke het Krijgsvolk te Water en te Lande, op aanklagt van twee afzonderlijke Fiscaals zal worden te regt gesteld. Dezelve zal bestaan uit een gelijk getal Zee-Officieren, Land-Officieren en Rechtsgeleerden, waaromtrent zoo wel, als omtrent de geheele te rechtstelling van het Oorlogsvolk de Wet nadere bepalingen en verordeningen vaststelt. De Leden dezer Vierschaar benevens, de Fiscaals worden door het Staatsbewind benoemd.

88. De Wet bepaalt de Judicature in cas van fraude of contraventie der Gemeene Middelen en Belastingen.


Van het Nationaal Gerechtshof.


89. Hetzelve zal bestaan uit negen Leden, welke dadelijk na de benoeming van het Wetgevend Ligchaam, door vijf Leden uit deszelfs midden te committeeren, als mede door vijf Leden van het Staatsbewind insgelijks uit deszelfs midden te committeeren, mitsgaders deszelfs President, bij volstrekte meerderheid zullen worden benoemd en aangesteld.

90. Dezelve zitten gedurende hun leven, en alle de vereischten bezitten, welke in de Leden van het Staatsbewind Art. 29. gevorderd worden. In cas van vacature formeren dezelve een dubbeltal, bij het welk door het Staatsbewind insgelijks twee Persoonen gevoegd worden, uit welk viertal de electie geschiedt door het Wetgevend Ligchaam.

91. Het zelve neemt cognitie van, en oordeelt over alle misdrijven door de Leden van het Wetgevend Ligchaam, van het Staatsbewind en alle hooge Nationale Ambtenaren, begaan in de waarneming hunner bedieningen, zelfs na het eindigen derzelve ; en voords van alle andere misdaden, door dezelve gedurende den tijd hunner bediening bedreven wordende.

92. Het zelve oordeelt over alle actien, waarin het Gemeenehest als gedaagde wordt aangesproken.

93. Hetzelve heeft het speciaal toezigt over de Gerechtshoven en Rechtbanken in de Bataafsche Republiek: Het kan derzelver Vonnissen en handelingen voor zo verre deze met de Wetten aangaande de administratie van Justitie en deform van rechtspleging strijdig zijn, schorssen en vernietigen; en reden tot aanklagt vindende, den publieken Aanklager gelasten, het recht van het Bataafsche Volk waar te nemen: hetzelve zal echter nimmer bevoegd zijn, zich in de beoordeeling der zaak zelve in te laten.

94. Aan hetzelve valt hooger beroep van alle gewijsden in zaken, welke ter eerster instantie gediend hebben voor [ 85 ]de Departementale Gerechtshoven en zulks achtervolgens hetgeen de Wet bij de algemeene wijze van Procederen dien aangaande zal hebben vastgesteld.

95. Hetzelve velt geene definitive Vonnissen, ten zij er ten minsten zeven Leden tegenwoordig zijn.

96. Hetzelve alleen verleent surcheance van betaling Brieven van Sureté du Corps, en voords zodanige dispen- satien als door het Wetgevend Ligchaam aan hetzelve zullen worden gedemandeerd, uitgezonderd het verleenen van Brieven van Venia Ætatis, welke, achtervolgens Art. 71. aan de Departementale Besturen is verbleven.

97. Er zal herziening of revisie der Vonnissen bij hetzelve gewezen, kunnen plaats hebben, uitgezonderd in Criminele Zaken, wanneer aan den Aanklager zijn eisch is ontzegd.

De Adjuncten Reviseurs zullen genomen worden uit de Departementale Gerechtshoven in welke gevallen al of niet herziening zal plaats hebben, benevens het getal der Adjunct Reviseurs en de generale orde op dit stuk wordt door de Wet bepaald.

98. De Publieke Aanklager of Procureur-Generaal bij het Nationale Gerechtshof, alsmede de Procureurs-Generaal bij de Departementale Gerechtshoven, worden door het Staats-bewind aangesteld, uit eene nominatie van drie Personen, te formeeren door het Nationaal Gerechtshof en de Departementale Besturen respectivelijk.

99. Behalven den gewonen Publieken Aanklager worden bij dit Gerechtshof aangesteld drie Nationale Procureurs of Syndici, voor de eerstemaal te benoemen op dezelfde wijze als omtrend de verkiezing der Leden van het Gerechtshof by Art. 89 is bepaald, dezelve zullen moeten zijn Meesters in de Rechten, en voords de vereischten bezitten bij Art. 29 voorgeschreven.

Deze drie Personen zullen te zamen uitmaken het Nationaal Syndicaat. — Ingeval van vacature zal door het Nationaal Gerechtshof eene nominatie worden gemaakt van drie Persoonen, uit welk de keuze van een nieuw Lid door het Wetgevend Ligchaam zal geschieden.

Het Nationaal Syndicaat surveilleert alle Collegien en Magistraten, Nationale en Departementale of mindere Geconstitueerde Autoriteiten. Rechtbanken of Ambtenaren, en ziet toe of dezelve ook iets verrigten, strijdig met de Constitutie ofvastgestelde Wetten, en neemt alle klagten deswegens aan om op dezelve te inquireeren. Zo er reden van beschuldiging door hetzelve wordt geoordeeld te zijn, institueert hetzelve zijne aanklagt, bepleit dezelve voor het Nationaal Gerechtshof, hetwelk uitspraak doet zonder hooger beroep, ingeval van vrijspraak ; doch bij condemnatie wordt op begeerte van den Aangeklaagden, het Vonnis gerevideerd door het Nationaal Gerechtshof met adjunctie van vier Leden uit de Gerechtshoven door den Gecondemneerden zelf te benoemen. De Aangeklaagden kunnen hunne zaak laten verdeedigen, zo ter eer[ 86 ]ste instantie als in revisie door zodanige Pleit-bezorgeren als zij zelven verkiezen. Alle magt en gezag van den Aangeklaagden word door de aanklagt dadelijk gesuspendeerd uitgezonderd der Vergadering van het Wetgevend Ligchaam of van het Staats-bewind.

100. Die de bevelen van een aangeklaagden, het zij Magistraat, Collegie of Ambtenaar met uitzondering alleen der beide bovengenoemde Vergaderingen gehoorzaamt, is schuldig aan misdaad van hoog verraad.

101. Het Syndicaat oeffent geen magt uit hoegenaamd en vermag niemand te laten arresteren, dan na verleende autorisatie van het Gerechtshof, uitgezondert alleen in het enkel geval, dat eenige autoriteit of ambtenaar, of ook particuliere Personen ontdekt wierden, dadelijk iets te ondernemen, tegen de veiligheid van den Staat en deszelfs Constitutie of onmiddelijk gereed te zijn, om zulks te doen ; doch in dit geval moet de reden van het arrest onmiddelijk aan het Nationaal Gerechtshof worden bekend gemaakt, hetwelk dezelve beoordeelt en de arrestatie dienvolgens bekragtigt of annulleert.

Van zodanig arrest zijn echter uitgezonderd de Vergaderingen van het Wetgevend Ligchaam en van het Staatsbewind.

102. Het Syndicaat kan zijn eigen Leden aanklagen.

103. Het Nationaal Gerechtshof surveilleert het Syndicaat en deszelfs Leden, en ingevalvan eenig misdrijf, het zij van concussie of van andere delicten in Officio, het produceeren van valsche bewijzen, omkooping van getuigen, verdonkeringen of verwaarlozing van gefundeerde aanklagten of middelen van verdeediging enz. kiest het Nationaal Gerechtshof een Rechtbank van negen Leden uit de onderscheidene Departementale Gerechtshoven, voor welke hetzelve zijne aanklagten door bij hetzelve hiertoe benoemde Pleitbezorgers doet instituceren.

104. Het Nationaal Gerechtshof houdt zijn verblijf in de Residentie van het Staatsbewind.

105. Ingeval van twijffeling of verschil omtrend het recht verstand van eenig Artikel der Acte van Staatsregeling, zal hetzelve door het daarbij belanghebbend Collegie ter kennis gebragt worden van het Nationaal Gerechtshof, hetwelk den Letter der Staatsregeling niet volkomen duidelijk oordeelende, hier van aanschrijving zal doen aan het Wetgevend Ligchaam, als mede aan het Staatsbewind, ten einde ieder uit den hunnen te benoemen negen Leden, welke gezamentlijk met de Leden van het Gerechtshof zelve, eene Vergadering zullen uitmaken van zeven- en-twintig Persoonen, welke Zitting zullen nemen naar den rang van derzelver ouderdom, onder het Praesidium van den Praesident van het Hof, die den staat van het geschil duidelijk zal voordragen, en bij meerderheid doen beslissen. En indien dezelve bevindt dat die duisterheid niet opgehelderd kan worden, zonder authentique interpretatie, zal het voorstel door het Staats Bewind ter beslissing van de Stemgerechtigde Burgers worden gebracht. [ 87 ]

108. Zodra deze Staatsregeling door het Bataafsche Volk is aangenomen en geproclameerd, benoemt het Uitvoerend Bewind de zeven Leden van het Staats-Bewind, en roept dezelven binnen veertien dagen, tegen een bepaalden dag binnen de Residentie ; dezen verkiezen dadelijk hunne Medeleden, en geven daarvan kennis aan het Uitvoerend Rewind, om dezelven insgelijks binnen den kortsmogelijken tijd opteroepen ; ten einde alsdan het Staats Bewind te installeeren.

Het Staats-Bewind geconstituëerd zijnde, geeft hiervan kennis aan het Vertegenwoordigend Ligchaam en het Uitvoerend Bewind, welke beide Collegiën zich daarop onmiddelijk dissolveeren.

Belofte voor de Leden van het Wetgevend Ligchaam.

« Ik belove plechtiglijk dat ik als Lid van het Wetgevend Ligchaam, achtervolgens de Staatsregeling, het belang des Bataafschen Volks met al mijn vermogen zal helpen bevorderen deszelfs rechten zal helpen handhaven mij oprechtelijk en naarstiglijk zal kwijten van alle plichten, mij, in mijne betrekking, opgelegd ; zonder mij daar van immer te laten wederhouden, om lief en leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch eenige andere zaken, en dat ik, op geenerlei wijze, zal medewerken of helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende ter invoering van erffelijke waardigheden, of afwijkende van de gronden eener Volksregeering bij Vertegenwoordiging."

Belofte voor de Leden van het Staatsbewind.

« Ik belove plechtiglijk, dat ik als Lid van het Staatsbewind, achtervolgens de Staatsregeling, en de macht mij bij dezelve opgedragen, de belangen des Bataafschen Volks met al myn vermogen zal helpen bevorderen; deszelfs Rechten, Hoogheid en Waardigheid zal helpen voorstaan; de Onafhangelijkheid van het Gemeenebest, en de Vrijheid der Ingezetenen, door alle gepaste middelen en wegen, zal helpen bevestigen, handhaven en verzekeren; dat ik mij oprechtelijk en naarstiglijk zal kwijten van alle de plichten, mij in mijne betrekking opgelegd, zonder mij daarvan immer te laaten wederhouden, om lief of leed. gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch door eenige andere zaaken, en dat ik op geenerleie wijze, zal helpen beramen of besluiten, noch gedogen, dat beraamd of besloten worde eenig ontwerp, afwijkende van de Staatsregeling ofstrekkende ter invoering van Erflijke Waardigheden, ofstrijdende met eene Volksregeering bij Vertegenwoordiging; maar integendeel, dat ik wanneer eenige dergelyke onderneming ter myner kennis mogt komen, dezelve, met alle de macht, welke mij is aanvertrouwd, zal tegengaan en trachten te verhinderen.