Apocriefe boeken/2 Makkabeën 2
2 Makkabeën 2 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 130-131. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 130.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 131.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 2. Jeremia verbergt de ark des verbonds. — Aanhaling van oude geschriften. | ||
MEN vindt ook in de geschriften, dat de profeet Jeremia aan degenen, die | ||
weggevoerd waren, bevolen heeft, dat zij het a vuur zouden medenemen, | a 2 Makk. 1 : 19. | |
2 | gelijk boven verhaald is, en dat hij hun de wet medegegeven en bevolen | |
heeft, dat zij vooral de geboden des Heeren niet vergeten zouden en | ||
zich niet laten verleiden, wanneer zij de gouden en zilveren afgoden en | ||
3 | hun sieraad zagen; en hun van dergelijke dingen veel meer bevolen | |
4 | heeft, dat zij de wet niet uit hunne harten zouden laten varen. Ook | |
stond dit in hetzelfde geschrift, dat de profeet naar goddelijk bevel hun | ||
bevolen heeft, dat zij de hut der getuigenis en de ark zouden mede- | ||
5 | nemen. Toen zij nu aan den berg kwamen, op welken b Mozes geweest | b Deut. 34 : 1. |
was en het erfland des Heeren gezien had, vond Jeremia een kuil; | ||
daarin verstak hij de hut en de ark en het altaar des reukoffers en | ||
6 | sloot de opening toe. Maar sommigen, die ook medegingen, wilden dien | |
7 | kuil merken en teekenen; maar zij konden hem niet vinden. Toen | |
Jeremia dit vernam, bestrafte hij hen en sprak: Deze plaats zal geen | ||
mensch vinden noch weten, totdat de Heer zijn volk weder te zamen | ||
brengen en hun genadig zijn zal; dan zal de Heer het hun wel open- | ||
8 | baren; en men zal dan de heerlijkheid des Heeren zien in eene wolk | |
| ||
gelijk hij in Mozes tijden verscheen, en gelijk Salomo bad, dat hij de | ||
9 | plaats wilde heiligen. Want het wijsheid begaafd, heeft hij de wijsheid | |
zeer verheerlijkt, en heeft c een offer gebracht tot reiniging en inwijding | c 1 Kon. 8 : 5, 63. | |
10 | van den tempel. Want, gelijk Mozes den Heer gebeden, en d het vuur | d Lev. 9 : 24. |
van den hemel het offer verteerd had, alzoo bad Salomo, e en het vuur | e 2 Kron. 7 : 1. | |
11 | verteerde ook het brandoffer. f Mozes zeide, dat het zondoffer door het | f Lev. 10 : 16. |
12 | vuur was verteerd, omdat men het niet gegeten had, alzoo heeft | |
13 | g Salomo ook acht dagen geofferd. Dat alles vindt men in de schriften, | g 1 Kon. 8 : 65. |
die in Nehemia’s tijden geschreven zijn; en gelijk hij de boeken van de | ||
koningen, profeten, en David, en de brieven der koningen aangaande | ||
de offers weder te zamen gezocht en eene boekerij opgericht heeft, | ||
14 | alzoo heeft Judas ook gedaan en de boeken, die tijdens de oorloogen in | |
15 | het land verstrooid waren, weder te zamen gebracht; en wij hebben ze | |
16 | hier. Wilt gij ze nu lezen, zoo laat ze bij ons halen. Dewijl wij nu dat | |
feest houden willen, hebben wij het u willen schrijven; want het betaamt | ||
17 | u, dat hij het ook houdt. Maar wij hopen op God, dat de Heer, die | |
zijn volk helpt, en het erfdeel ons wedergeeft, namelijk het rijk en het | ||
18 | priesterdom, gelijk hij in h de wet beloofd heeft, zich weldra over ons | h Deut. 30 : 3. |
ontfermen zal, en ons uit de wijde wereld aan de heilige plaats weder | ||
19 | te zamen zal brengen; gelijk hij ons nu alreeds uit groot ongeluk verlost | |
en deze plaats gereinigd heeft. | ||
20 | De historiën nu van Judas, den Makkabeër, en zijne broeders, en van | |
de reiniging des hoogepriesters, en hoe men het altaar gewijd heeft, | ||
21 | en van den oorlog tegen Antiochus Epifanes en zijnen zoon Eupator, | |
22 | en van de teekenen van den hemel, die dengenen, die het Jodendom | |
dapper beschermd hebben, geopenbaard zijn, dat zulk een kleine hoop | ||
van hen het geheele land geplunderd en eene groote menigte der heidenen | ||
23 | op de vlucht geslagen en hen nagejaagd heeft; en voorts van den | |
tempel die in de geheele wereld beroemd is; hoe men hem herbouwd | ||
heeft, en de stad hare vrijheid weder verkregen heeft; dat de wetten, | ||
die men wilde opheffen, weder ingesteld zijn, daar de Heer hun toege- | ||
24 | negen en genadig was: dit, en andere dingen meer, welke Jason in | |
vijf boeken verklaard heeft, denken wij alhier beknopt bijéén te brengen; | ||
25 | want wij zien hoe uitgebreid het werk is, zoodat het zwaar zal zijn de | |
26 | historiën, dewijl zij zoo uitvoerig zijn, goed te leeren kennen. Daarom | |
hebben wij er ons op toegelegd, dat men het gaarne lezen en lichter | ||
27 | onthouden kan, en het voor iedereen nuttig zij. En wij merken wel, | |
dat het ons zwaar zal vallen, dat wij deze moeite op ons genomen | ||
28 | hebben; want er behoort veel arbeid en groote naarstigheid toe; gelijk | |
het ook niet zonder moeite toegaat, als iemand een maaltijd bereiden | ||
en zijne gasten goed onthalen wil. Nochtans willen wij dit niet tellen | ||
en deze moeite, om anderen daarmede te dienen, gaarne op ons nemen. | ||
29 | In het geschiedverhaal op zichzelf zullen wij niets veranderen, maar het | |
laten blijven, gelijk het tevoren geschreven is, behalve dat wij het | ||
30 | beknopter zullen samenvatten. En gelijk een timmerman, als hij een | |
nieuw huis bouwt, niet verder zorgt dan dat hij het zóó maakt, dat | ||
het hecht en sterk is; maar een ander laat zorgen hoe men het schil- | ||
31 | deren en versieren zal: alzóó zullen wij ook doen, en dengeen, die de | |
historiën eerst geschreven heeft, laten zorgen hoe hij tot de kennis der | ||
zaken gekomen is, het opstel gemaakt en alle gedeelten met naarstigheid | ||
32 | onderzocht heeft; maar wij zullen niet meer doen dan den inhoud | |
33 | beknopt samenvatten, en zullen nu de geschiedenis beginnen, en dit | |
alzoo tot eene inleiding gezegd hebben, opdat de voorrede niet grooter | ||
worde dan de geheele geschiedenis. |