Apocriefe boeken/2 Makkabeën 8

Uit Wikisource

2 Makkabeën 8

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 140-142. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 140.jpg, Bestand:De apocriefe boeken p 141.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 142.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het tweede boek der Makkaneën
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15


[140]

[...]

HOOFDSTUK 8.

Judas overwint Nicanor.

  MAAR Judas Makkabeüs en zijne metgezellen gingen heimelijk hier en
  daar in de vlekken en riepen hunne vrienden, en wat er meer bij het
  geloof der Joden gebleven was, te zamen, zoodat hij omtrent zesduizend
2 man bijéénbracht. En zij riepen God aan, dat hij het arme volk, dat
  door iedereen geplaagd werd, wilde aanzien, en zich ontfermen over den
3 tempel, dien de goddelooze menschen ontheiligd hadden, en over de
  geteisterde stad, die geheel woest was; en dat hij toch het onschuldige
bloed, dat tot hem riep, wilde hooren, en gedenken aan de onnoozele
  kinderkens, die tegen alle recht doorstoken werden, en de lasteringen
5 zijns naams wreken. a En Makkabeüs met zijnen hoop plaagde de heidenen a 1 Makk. 3 : 1-26.
  zeer; want de Heer hield op met zijnen toorn en werd hun weder ge-
6 nadig. Hij overviel onvoorziens de steden en vlekken en stak ze in brand
  en nam de geschiktste plaatsen in en deed den vijanden groote schade.
7 Maar meest voerde hij dat uit bij nacht, zoodat men wijd en zijd van
  zijne daden sprak.
8       Toen nu Filippus zag, dat hij hoe langer hoe sterker werd, dewijl
  het hem gelukte, schreef hij aan Ptolemeüs, den hoofdman in Neder-
  Syrië en Fenicië, om hulp; want den koning was veel daaraan gelegen.
9 Toen zond Ptolemeüs zijnen besten vriend, b Nicanor, den zoon van b 1 Makk. 3 : 38-41.


[141]

  Patroclus, met twintigduizend man, opdat hij de Joden geheel uitroeien zou
  zou en voegde hem een hoofdman toe, genaamd Gorgias, een ervaren
10 krijgsman. Maar Nicánor dacht, dat hij van de gevangen Joden het geld
  krijgen zou, hetwelk de koning den Romeinen jaarlijks geven moest,
11 namelijk tweeduizend talenten. Daarom zond hij terstond in de zee-
  steden hier en daar en liet uitroepen, dat hij de Joden verkoopen wilde,
  negentig vor een talent; want hij dacht niet, dat de straf van God hem
  zoo nabij was.
12       Toen nu Judas hoorde van den tocht, dien Nicánor voorhad, hield hij
  het den Joden voor, die bij hem waren, dat er een heir komen zou.
13 c Wie nu versaagd waren en het vertrouwen op God niet hadden, dat c 1 Makk. 3 : 56.
14 hij straffen zou, liepen weg en vloden. Maar de andere verkochten alwat
  zij hadden en baden den Heer, dat hij hen toch verlossen wilde, welke
15 Nicánor al verkocht had, eer hij hen gevangen had; en, indien hij het
  niet om hunnentwil doen wilde, dat hij het toch doen zou om het ver-
  bond, hetwelk hij met hunne vaderen gemaakt had, en om zijnen
  heerlijken naam, naar welken zij genoemd zijn.
16       Toen nu Makkabeüs zijne lieden te zamen gebracht had, bij de zes-
  duizend man, vermaande hij hen ten zeerste, dat zij niet zouden ontstellen
  voor de vijanden, noch vreezen voor de groote menigte der heidenen,
17 die hen tegen recht en billijkheid plaagden, maar zich dapper verweren
  en denken aan de smaadheid, welke zij der heilige plaats aangedaan,
  en hoe zij de stad gehoond en geplaagd en de vaderlijke wet afgeschaft
18 hadden. d Zij verlaten zich (sprak hij) op hun harnas en zijn vol trotsch- d Ps. 20 : 8.
  heid; maar wij verlaten ons op den almachtigen God, die in één oogen-
  blik niet alleen degenen die nu tegen ons optrekken, maar de geheele
19 wereld terneder kan slaan. En hij verhaalde hun ook alle geschiedenissen,
  hoe God zoo dikwijls hunne vaderen genadig geholpen had; e hoe Sanherib e 2 Kon. 19 : 35.
  met honderdvijfentachtigduizend man in één nacht omgekomen was;
20 hoe het in den veldslag te Babylon tegen de Galatiërs gegaan was; hoe
  zij allen in grooten nood gekomen waren, achtduizend Joden en vier-
  duizend Macedoniërs; hoe de Macedoniërs den moed verloren en die
  achtduizend Joden alleen met Gods hulp honderdtwintigduizend man
  verslagen en grooten buit daardoor verkregen hadden.
21       Toen hij hen met zulke woorden kloekmoedig gemaakt had, dat zij
22 voor de wet en hun vaderland gaarne sterven wilden, maakte hij vier
  hoopen en stelden zijne broeders vooraan in de slagorden, dat zij ze
  aanvoeren zouden, namelijk Simon, Jozef en Jonathan, en voegde aan
23 elk vijftienhonderd man toe. Daarna liet hij Eleazer het heilige boek
  lezen en gaf hun een krijgsteeken: dat God hen zou helpen, en
  trok alzoo vooraan in de slagorde voor de anderen uit en tastte Nicánor
24 aan. En de almachtige God stond hen bij, dat zij het geheele heir op
  de vlucht sloegen en vele wonden toebrachten, en bij de negenduizend
25 versloegen; en zij joegen degenen na, f die gekomen waren om de Joden f 1 Makk. 3 : 41.
26 te koopen, en ontnamen hun het geld. En nadat zij de vijanden achterna
  gejaagd hadden, moesten zij weder omkeeren, want het was de avond
  vóór den sabbat; dit was de oorzaak, dat zij ophielden hen te vervolgen
27 Daarna plunderden zij en namen het harnas en het wapentuig, en hielden
  den sabbat en loofden en prezen God, die hen op dien dag behouden,
28 en weder begonnen had zijne genade te betoonen. Na de sabbat deelden
  zij den buit uit onder de armen, weduwen en weezen; en het overige
29 behielden zij voor zichzelf en voor hunne kinderen. En zij hielden een
  algemeen gebed, dat de barmhartige God zijnen toorn geheel van hen
30 wilde afwenden. Daarna leverden zij vele veldslagen met g Timotheüs g 1 Makk. 5 : 6, 34.
  en h Bacchides, en versloegen over de twintigduizend man en veroverden h 1 Makk. 9 : 1.


[142]

  de sterkten en deelden den buit gelijkelijk onder zich, en onder de ver-
31 dreven weezen, weduwen en ouden. En, nadat zij de wapenen verzameld
  hadden, brachten zij de wapenen op de sterkten en voerden ook grooten
32 buit naar Jeruzalem. En zij doodden een hoofdman van Timotheüs, een
  goddeloozen man, die de Joden zeer geplaagd had.
33       Zij vierden echter de overwinning te huis, in Jeruzalem, en verbrandden
  Kallisthenes en eenige anderen, die de heilige poorten aangestoken
  hadden en in een klein huis gevlucht waren, zoodat zij het verdiende
  loon voor hun goddeloos gedrag ontvingen.
34       De aartsbooswicht Nicánor echter, die de duizend kooplieden had
35 medegebracht, om de Joden te koopen, werd door de hulp des Heeren
  verootmoedigd door hen, die hij voor de allergeringsten had gehouden.
  En, nadat hij zijn prachtig gewaad had afgelegd, kwam hij geheel alleen,
  als een weggeloopen knecht, midden door het land naar Antiochië, en
36 was bovenmate bedroefd, dat zijn leger vernietigd was. En hij, die
  zich wilde onderwinden om van de gevangenen van Jeruzalem het geld
  te ontvangen, dat aan de Romeinen jaarlijks moest betaald worden,
  moest verkondigen, dat God voor de Joden streed en dat de Joden daarom
  onoverwinnelijk waren, wijl zij wandelden in de geboden, die God hun
  gegeven had.