Apocriefe boeken/1 Makkabeën 9
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
1 Makkabeën 9 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 111-113. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 111.jpg, Bestand:De apocriefe boeken p 112.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 113.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 9. Judas sneuvelt in den strijd tegen de Syriërs. — Zijn broeder Jonathan volgt hem op. — Alcimus sterft. — Mislukte veldtocht van Bacchides. | ||
ONDERTUSSCHEN, toen Demetrius vernam, dat a Nicánor met zijn heir | a 1 Makk. 7 : 43. | |
geslagen en omgekomen was, zond hij weder in Judéa deze twee, | ||
b Bacchides en Alcimus, en met hen zijn beste krijgsvolk, dat in de | b 1 Makk. 7 : 5, 8. | |
2 | veldslagen op de rechterzijde placht te staan. Dezen trokken naar Gilgal | |
en belegerden en veroverden Masloth in Arbéla en doodden daar velen. | ||
3 | Daarna in het honderdtweeënvijftigste jaar, in de eerste maand, | |
4 | trokken zij naar Jeruzalem en vandaar naar Beréa met twintigduizend | |
5 | man te voet en tweeduizend te paard. En Judas legerde zich bij Laïsa | |
6 | met drieduizend man. Maar, toen zijn volk zag, dat de vijanden zulk | |
eene groote macht hadden, verschrikten zij en vluchtten, zoodat er niet | ||
7 | meer bij Judas bleven dan achthonderd man. Toen nu Judas zag, dat | |
zijn heir niet bij elkander bleef en nochtans de vijanden op hen aan- | ||
drongen, werd hij bang; en toen hij zag, dat hij geen tijd had om zijn | ||
8 | volk te bemoedigen en verder bijéén te brengen, sprak hij in dezen | |
angst tot de overgeblevenen: Staat op en laat ons beproeven of wij de | ||
9 | vijanden kunnen aantasten en slaan. Maar zij wilden niet en kantten | |
zich tegen hem, zeggende: Het is niet mogelijk, dat wij iets uitvoeren; | ||
maar laat ons voor ditmaal wijker en weder aftrekken en onze broeders, | ||
die ván ons geloopen zijn, weder bijéénbrengen; dan willen wij weder | ||
tot de vijanden trekken en hen aantasten: nu zijn wij veel te weinig. | ||
10 | Maar Judas sprak: Dat zij verre, dat wij vluchten zouden! Is onze tijd | |
gekomen, zoo willen wij dapper sterven om onzer broeders wil en onze | ||
11 | eer niet te schande laten worden. En de vijanden stonden op en | |
maakten hunne slagorde aldus: in de voorhoede waren de schutters, en | ||
de beste krijgslieden stonden vóóraan de spits; de ruiterij was gedeeld in | ||
12 | twee hoopen, aan elke zijde een; de hoofdman Bacchides was op de rechter- | |
zijde; en met deze slagorde trokken zij voort met groot geschreeuw en | ||
13 | bliezen de trompetten. Toen liet Judas óók de c trompetten blazenen | c 1 Makk. 4 : 14. |
streed met hen van den morgen tot den avond, dat de aarde dreunde | ||
14 | van het groote gedruisch. Toen nu Judas zag, dat aan de rechterzijde | |
Bacchides zelf en tevens de groote macht was, viel hij aldaar aan, hij | ||
15 | en de anderen, die hun leven waagden, en zij verschrikten ze en sloegen | |
dien hoop aan de rechterzijde op de vlucht en joegen hen na tot aan den | ||
16 | berg Asdod. Maar, toen die aan de linkerzijde dit zagen, dat Judas de | |
17 | anderen najoeg, volgden zij Judas ook schielijk na. Toen moest Judas | |
dezen tekeergaan en verweerde zich lang; en er had een harde strijd | ||
plaats, zoodat er velen gewond werden en omkwamen aan weerszijden, | ||
18 | totdat Judas eindelijk óók omkwam; toen vluchtten de overigen. 19 En | |
Jonathan en Simon namen het doode lichaam van hunnen broeder Judas | ||
20 | en begroeven het in het graf zijner vaderen. En al het volk Israël droeg | |
rouw over Judas, een langen tijd, en zij beklaagden hem zeer en zeiden: | ||
21 | Ach, dat de held omgekomen is, die Israël beschermd en verlost heeft! | |
22 | Dit is de historie van Judas; maar hij heeft behalve dat nog veel meer | |
groote daden gedaan, die wegens de menigte niet alle beschreven zijn. | ||
23 | Na den dood van Judas werden de goddelooze en afvallige lieden weder | |
24 | machtig in het geheele land Israël. En in dezen tijd was er een groote | |
25 | hongersnood in het land, zoodat al het volk zich aan Bacchides overgaf. | |
Toen verkoos Bacchides goddelooze mannen, die hij tot ambtlieden | ||
26 | maakte. En hij liet overal den aanhang en de vrienden van Judas | |
opzoeken en vóór zich brengen, om zich aan hem te wreken en zijnen | ||
27 | moedwil aan hen te oefenen. En er was in Israël zulk een droefnis | |
| ||
en jammer, als er niet geweest is, sedert men geen profeten gehad | ||
28 | heeft. Daarom kwam de aanhang van Judas te zamen en zij spraken | |
29 | tot Jonathan: Na den dood van uwen broeder Judas hebben wij niemand | |
meer hem gelijk, die ons beschermen kan tegen onze vijanden en | ||
30 | Bacchides, die ons vervolgen; daarom verkiezen wij u in zijne plaats | |
31 | tot vorst en hoofdman om dezen oorlog te voeren. Alzoo werd Jonathan | |
hun vorst en regeerde in zijns broeders plaats. | ||
32 | Toen Bacchides dat gewaarwerd, liet hij hem zoeken, opdat hij hem | |
33 | ombracht. Maar toen Jonathan en Simon, zijn broeder, dat merkten, | |
vluchtten zij en allen, die bij hen waren, in de woestijn Tekóa, en | ||
34 | sloegen een leger op aan het meer Aspar. Dit vernam Bacchides en | |
35 | maakte zich op en trok hun tegemoet. Nu had Jonathan zijn broeder | |
Johannes, een hoofdman, naar zijne vrienden, de Nabatheërs, gezonden, | ||
om hen te bidden, dat zij hunne have en goederen in hunne stad nemen | ||
36 | en bewaren wilden. Maar de kinderen van Jambres trokken uit Medeba | |
en overvielen Johannes en grepen hem en namen alwat hij met zich | ||
37 | voerde en brachten het in hunne stad. Daarna werd aan Jonathan en | |
Simon, zijnen broeder, geboodschapt, dat de kinderen van Jambres eene | ||
groote bruiloft aanrichtten en dat zij de bruid zouden halen van Nada- | ||
bath met groote pracht; want zij was de dochter van een vorst uit | ||
38 | Kanaän. Nu gedachten Jonathan en Simon, dat deze hunnen broeder | |
Johannes gedood hadden; daarom trokken zij op en verborgen zich aan | ||
39 | den berg en loerden op de kinderen van Jambres. Toen nu de brui- | |
degom aankwam met zijne vrienden en met veel volk en goederen, met | ||
40 | trommels en fluiten en kostelijk sieraad, vielen Jonathan en Simon uit | |
het gebergte en tastten hen aan en sloegen er velen dood, zoodat de | ||
overigen in het gebergte ontloopen moesten; en zij roofden al hunne | ||
41 | goederen. Toen veranderde de bruiloft in hartzeer en het fluitgespeel | |
42 | in gejammer. Alzoo wreekten dezen den moord, aan hunnen broeder | |
begaan, en keerden weder en trokken naar den Jordaan. | ||
43 | Nu kwam Bacchides óók aan den Jordaan, met een groot heir, op | |
44 | den sabbat. Toen sprak Jonathan tot zijn volk: Staat op en rust u toe | |
45 | tot den slag, want nu kunt gij hier niet stilliggen gelijk tevoren; want | |
de vijanden zijn nabij en wij moeten ons weren, dewijl wij toch niet | ||
ontkomen kunnen, want wij hebben vijanden vóór ons en achter ons, | ||
ook is de Jordaan aan de ééne zijde en aan de andere zijn moerassen | ||
46 | en gebergten. Daarom moet gij tot den tempel roepen, dat gij van de | |
47 | vijanden moogt verlost worden. En zij vielen aan: en Jonathan sloeg | |
48 | naar Bacchides, maar Bacchides week terug. Toen sprong Jonathan en | |
zijn volk in den Jordaan en zij kwamen over de rivier; en het volk van | ||
49 | Bacchides was zoo moedig niet, dat zij zich in het water begaven. En | |
op dezen dag zijn van het heir van Bacchides omgekomen duizend man. | ||
50 | Daarom trok Bacchides weder af en kwam te Jeruzalem en begon de | |
steden in het land te versterken; hij liet poorten en hooge muren | ||
bouwen om Jericho, Emmaüs, Beth-Horon, Beth-El, d Timnath, Faraton | d Richt. 14 : 1. | |
51 | Thefon, en legde er krijgsvolk in tot eene bezetting, om Israël te kwellen. | |
52 | Desgelijks liet hij versterken Beth-Zur, Gaza en den berg te Jeruzalem, | |
en legde er ook krijgsvolk in en verzorgde hen met levensmiddelen. | ||
53 | En hij nam de kinderen der voornaamste lieden tot gijzelaars en hield | |
hen op den burg te Jeruzalem. | ||
54 | In het honderddrieënvijfstigste jaar, in de tweede maand, gebood | |
Alcimus ook de binnenste muren des voorhofs, de naaste bij den tempel, | ||
e welke de heilige profeten hadden laten bouwen, omver te werpen. | e Ezra 6 : 14. | |
55 | En toen men dat begon, strafte God Alcimus, zoodat het begonnen | |
werk weder verhinderd werd; want hem overviel eene beroerte, zoodat | ||
| ||
hij niet meer spreken noch iets bevelen en bestellen kon aangaande | ||
56 | zijne zaken, en hij stierf alzoo met groote smarten. 57 Maar toen | |
Bacchides zag, dat Alcimus dood was, trok hij weder weg tot den | ||
koning; toen kwam er vrede en rust in het land twee jaren. | ||
58 | Maar de afvalligen in het land hielden raad en spraken: Jonathan en | |
zijn aanhang zitten stil en hebben vrede en zijn in rust: laat ons Bacchides | ||
weder ontbieden, die kon hen nu in één nacht allen gevangen nemen. | ||
59 | Alzoo trokken zij tot Bacchides en zeiden hem hunnen raadslag. 60 Toen | |
maakte Bacchides zich op met een groot heir en zond heimelijk brieven | ||
aan zijnen aanhang in het land Juda, dat zij Jonathan en allen, die bij | ||
hem waren, zouden vangen; maar deze aanslag werd Jonathan gebood- | ||
61 | schapt, daarom voerden zij niets uit. Maar Jonathan ving er bij de | |
vijftig, de voornaamsten van de afvallige en goddelooze menigte, en liet | ||
62 | hen dooden. Daarna weken Jonathan en Simon en hun volk in de | |
woestijn, in een verwoest vlek, Bethbesen; dat herbouwde hij en maakte | ||
het sterk. | ||
63 | Toen nu Bacchides dat vernam, was hij opgestaan met zijne geheele | |
64 | heir en liet de Joden ook ontbieden en trok voor Bethbesen en belegerde | |
het lang en bestormde het en maakte geschut en krijgsgereedschap | ||
65 | daarvoor. Maar Jonathan beval de stad aan zijnen broeder Simon aan, | |
66 | en hij trok er met een hoop uit en sloeg Odares en zijne broeders, en | |
de kinderen van Faseron, in hunne hutten. Dewijl het hem nu zoo | ||
67 | gelukte, liepen er meer lieden tot hem, zoodat hij sterker werd. Onder- | |
tusschen deed Simon ook een uitval uit de stad in het leger der vijanden | ||
en verbrandde het krijgsgereedschap en sloeg Bacchides op de vlucht. | ||
68 | En het bedroefde Bacchides zeer, dat zijn aanslag en tocht te vergeefs | |
69 | was. En hij vertoornde zich zeer over de afvallige Joden, die hem | |
geraden hadden weder in het land te komen, en liet velen van hen | ||
dooden en maakte zich gereed om weder weg te trekken naar zijn land, | ||
70 | Toen Jonathan dat vernam, zond hij boden tot hem, om vrede met | |
hem te maken, en bad hem, dat hij den roof en de gevangenen weder | ||
71 | vrijgeven zou. Dat bewilligde Bacchides gaarne en deed dat, gelijk | |
Jonathan begeerde; en hij bezwoer hem een eed, dat hij hem zijn leven | ||
72 | lang geen leed meer doen zou en gaf hem den buit en de gevangenen | |
uit Juda weder vrij en keerde weder en trok naar zijn land en kwam | ||
73 | niet weder in het land Juda. Alzoo werd het weder vrede in Israël; | |
en Jonathan woonde te Michmas en regeerde daar over het volk en | ||
verdelgde de afvalligen uit Israël. |