Apocriefe boeken/1 Makkabeën 4

Uit Wikisource

1 Makkabeën 4

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 100-102. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 100.jpg, Bestand:De apocriefe boeken p 101.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 102.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het eerste boek der Makkaneën
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16


[100]

[...]

HOOFDSTUK 4.

Judas verslaat Gorgias en Lysias, reinigt den tempel en stelt het feest der Tempelwijding in.

  EN Gorgias nam vijfduizend man te voet en duizend uitgelezen ruiters
2 en hij rukte bij nacht heimelijk op het leger der Joden aan om hen


[101]

  onverwacht te overvallen; en sommigen, die op den burg tot bezetting
3 gelegen hadden, geleidden den hoop. Maar Judas was vroeger opge-
  broken met den besten hoop, zoodat hij eerder kwam en de vijanden
4 overviel en sloeg, terwijl zij nog hier en daar verstrooid lagen. Toen
  nu Gorgias des nachts aan Judas lager kwam en er niemand vond,
5 trok hij hem achterna in het gebergte en meende, dat zij voor hem
6 gevlucht waren. Maar Judas haastte zich, dat hij des morgens vroeg
  in het vlakke veld kwam met drieduizend man, die echter geen harnas
7 hadden, maar alleen hunne kleederen en zwaarden. Toen zij nu zagen,
  dat de vijanden weltoegerust waren met harnassen, en eene sterke ruiterij
8 hadden, en dat zij echte krijgslieden waren, sprak Judas tot zijn volk:
  Vreest niet voor deze groote menigte en verschrikt niet voor hunne
9 macht. Gedenkt hoe onze a vaderen in de Roode zee verlost zijn, toen a Ex. 14 : 22.
10 Farno met een groot heir hen vervolgde. Laat ons ten hemel roepen,
  zoo zal de Heer ons ook genadig zijn en aan het verbond gedenken,
  hetwelk hij met onze vaderen gemaakt heeft, en zal onze vijanden voor
11 onze oogen verdelgen; en alle heidenen zullen gewaarworden, dat God
  het is, die voor Israël zorgt, hen helpt en verlost.
12       Toen nu de heidenen zagen dat Judas opkwam, 13 trokken zij ook uit
14 hun leger, om Judas aan te tasten: maar Judas liet b de trompetten b Num. 10 : 9.
  blazen en tastte de vijanden aan; en de heidenen werden op de vlucht
  geslagen, dat zij over het vlakke veld vloden, en de laatsten doorstoken
15 werden. Want Judas joeg hen na tot Assaremoth toe en tot het veld van
  Edom toe, tegen Asdod en Jamnia, en er bleven bij de drieduizend dooden.
16 Maar, toen Judas weder omkeerde, gebood hij zijn volk 17 en sprak: Gij
18 zult niet plunderen, want wij moeten nog een slag doen. Gorgias en zijn
  hoop is vóór ons in het gebergte, daarom blijft in orde en weert u;
  daarna, als gij de vijanden geslagen hebt, kunt gij zéker en zonder
19 gevaar plunderen. Toen Judas alzoo sprak, kwam er een hoop op het
20 gebergte tevoorschijn. En Gorgias zag, dat zijne lieden geslagen waren
  en de legerplaats brandde, want hij zag den rook; daaraan kon hij
21 merken wat er geschied was. Ook zagen zij Judas en zijn krijgsvolk in
22 het vlakke veld, gereedstaande tot den slag. Daarom verschrikte Gordias
23 zeer en vlood in het land der heidenen. Alzoo keerde Judas weder
  terug om het leger te plunderen en maakte een grooten buit, veel goud,
24 zilver, zijde, purper en veel goed. Daarna trokken zij naar huis, dankten
  en loofden God met gezang en spraken: e Dankt den Heer, want hij c Ps. 118 : 1.
25 is vriendelijk en zijne goedheid duurt eeuwig. Op dezen dag heeft Israël    Ps. 136 : 1.
  eene heerlijke overwinning gehad.
26       Maar de heidenen, die ontkomen waren, kwamen tot Lysias en zeiden
27 hem hoe het hun gegaan was. Toen Lysias dat hoorde, werd hij zeer
  bedroefd, dat het niet gelukt was gelijk de koning het bevolen had.
28 Daarom bracht Lysias in het volgende jaar wederom veel krijgsvolk te
  zamen, zestigduizend man te voet en vijfduizend ruiters, om de Joden
29 te verdelgen. d Dit heir trok in Iduméa en legerde zich bij Beth-Zur; daar- d 2 Makk. 11 : 5.
30 heen kwam Judas ook met tienduizend man. Maar toen hij zag, dat de
  vijanden zooveel volk hadden, bad hij en sprak: Geloofd zijt gij, o Israëls
  Heiland, gij, die door de hand van uwen knecht David den grooten e reus e 1 Sam. 17 : 49.
  verslagen hebt en een geheel heir der heidenen gegeven hebt in de
31 hand van f Jonathan, Sauls zoon, en van zijnen knecht. Ik bid u, wil f 1 Sam. 14 : 13.
  deze onze vijanden ook in de hand van uw volk Israël geven, opdat zij
32 met hunne macht en ruiterij te schande worden. Geef hun een ver-
33 schrikt en versaagd hart; sla hen terneder door het zwaard dergenen,
  die u liefhebben, opdat u loven en prijzen allen, die uwen naam
34 kennen. Daarna tastte hij hen aan en Lysias verloor bij de vijfduizend


[102]

35 man. Maar toen Lysias zag, dat de zijnen vloden en de Joden onver-
  schrokken waren, en dat zij gereed waren om met eere te leven of
  roemrijk te sterven, trok hij af naar Antiochië om wederom krijgsvolk
  op te brengen en nog sterker tegen de Joden op te trekken.
36       Maar Judas en zijne broeders spraken: Dewijl onze vijanden verjaagd
37 zijn, zoo laat ons optrekken en het heiligdom weder reinigen. Daarom
  kwam het krijgsvolk allen te zamen, en zij trokken met elkander op den
38 berg Zion. En toen zij zagen, hoe het heiligdom verwoest was, het
  altaar ontheiligd, de poorten verbrand, en dat de plaats rondom met
  gras begroeid was gelijk een woud of gebergte, en de woningen der
39 priesters vervallen waren, verscheurden zij hunne kleederen, en maakten
40 eene groote rouwklacht, strooiden asch op hunne hoofden, vielen neder
  op hun aangezicht en bliezen de g trompetten en riepen tot den hemel. g Num. 10 : 9.
41 En Judas koos eene krijgsbende uit, om de vijanden in den burg te
42 weren, dat zij niet uitvlieden, terwijl hij het heiligdom liet reinigen. En
  hij nam daartoe priesters, die zich niet verontreinigd hadden, maar in
43 de wet volstandig gebleven waren. Deze reinigden het heiligdom en
  droegen den gruwel en de onreine steenen weg naar onreine plaatsen.
44 Dewijl ook het altaar des brandoffers ontheiligd was, hielden zij raad
45 hoe zij daarmede doen zouden en vonden een goeden raad, namelijk
  dat men het geheel terneder zou werpen, opdat er geen ergernis van
  kwame, dewijl de heidenen het ontheiligd hadden; daarom werd het
46 geheel ternedergeworpen. En zij bewaarden den steenen op den berg,
  bij het huis, aan eene bijzondere plaats, totdat er een profeet zou
47 komen, die aanwees wat men daarmede doen zou. Maar zij namen
  andere nieuwe, ongehouwen steenen, gelijk de h wet leert, en bouwden h Ex. 20 : 25.
48 een nieuw altaar, gelijk het vorige geweest was, en herbouwden het
  heiligdom en het inwendige van het huis, en wijdden de voorhoven,
49 en lieten nieuwe heilige vaten maken, den gouden kandelaar, het
50 reukaltaar en de tafel; en zij brachten ze weder in den tempel, en
  stelden het reukwerk op het altaar en ontstaken de lampen op den
51 kandelaar, opdat zij in den tempel lichten zouden. Op de tafel legden
  zij de brooden en hingen de voorhangsels op en herstelden den tempel
  wederom volkomen.
52       En op den vijfentwintigsten dag der negende maand, Kislev genaamd,
53 in het honderdachtenveertigste jaar, stonden zij vroeg op en offerden
54 naar de wet weder op het altaar des brandoffers. Dit is het eerste offer
  geweest na den tijd, dat de heidenen het heiligdom verontreinigd
  hebben; en dit offer werd volbracht met gezangen, fluiten,
55 harpen en cymbalen. En al het volk viel neder op het aangezicht en
  zij aanbaden en loofden den Heer in den tempel, die hun geluk en
56 overwinning gegeven had. En zij hielden het feest des nieuwen altaars,
  acht dagen lang, en offerden daarop brandoffers en drankoffers met
57 vreugde en versierden de voorzijde van den tempel met gouden kransen
58 en schilden, en maakten nieuwe poorten en woningen. En er was een
  zeer groote vreugde onder het volk, dat de schande van hen genomen
59 was, welke de heidenen hun hadden aangedaan. En Judas en zijne
  broeders en al het volk Israël besloten, dat men jaarlijks van den vijf-
  entwintigsten dag der maand Kislev af, acht dagen lang, i het feest des i Joh. 10 : 22.
  nieuwen altaars met vreugde en dankzegging houden zou.
60       En zij bouwden vaste muren en torens rondom het heiligdom op den berg
  Zion, opdat de heidenen het heiligdom niet innemen en verwoesten konden,
61 gelijk te voeren. En Judas legde er krijgsvolk in, om het heiligdom te
  bewaren, hij bevestigde ook Beth-Zur, opdat het volk eene sterkte zou
  hebben tegen Iduméa, waarin zij zich onthouden en verweren konden.