Apocriefe boeken/1 Makkabeën 14

Uit Wikisource

1 Makkabeën 14

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 124-126. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 124.jpg, Bestand:De apocriefe boeken p 125.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 126.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het eerste boek der Makkaneën
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16


[124]

[...]

HOOFDSTUK 14.

Vrede in Israël onder de regeering van Simon als hoogepriester.

  IN het honderdtweeënzeventigste jaar rustte koning Demetrius zich toe en
2 trok naar Medië om hulp tegen Tryfon. Maar, toen Arsaces, de koning
  van Perzië en Medië, vernam, dat Demetrius in zijn koninkrijk getrokken
  was, zond hij een hoofdman uit tegen hem en beval, dat hij hem ge-
3 vangen nemen en levend tot hem brengen zou. Deze hoofdman sloeg
  het volk van Demetrius en nam hem gevangen en bracht hem tot zijnen
  koning Arsaces. Toen hield Arsaces hem gevangen en liet hem bewaren.
4       Toen kwam het land Juda tot rust en er bleef goede vrede, zoolang
  Simon leefde; en Simon regeerde zeer wèl, en deed het land veel goed,
5 zoodat zij hem gaarne tot heer hadden, zijn leven lang. Behalve andere
  eervolle daden veroverde hij de stad Joppe en de haven daarbij, en
6 maakte een toegang voor de schepen van de eilanden der zee. En hij
  won voor zijn volk meer land en breidde de grenzen uit en verloste
7 velen, die tevoren verdrukt en gevangen waren. Hij had Gazara in
  bezit en Beth-Zur en den burg te Jeruzalem a en heeft dien weder a 1 Makk. 13 : 50.
8 gereinigd; en niemand durfde zich tegen hem stellen. Iedereen bouwde
  zijn veld in goede vrede; en het land was vruchtbaar en de boomen
9 droegen wèl. De oudsten zaten in de regeering onverhinderd en hielden
  goede orde; en de burgers verbeterden zeer in hunne nering en bestelden
10 wapenen en voorraad tot den oorlog. Simon bestelde ook in de steden
  voorraad van koren, en rustte ze toe met bolwerken; en hij was ver-
11 maard in alle landen. Hij hield vrede in het land, zoodat er enkel vreugd
12 in Israël was; en b een iegelijk bezat zijnen wijnberg en zijnen hof met b Micha 4 : 4.
  vrede en behoefde niets te vreezen; want niemand durfde tegen hen
13 optrekken. En de koningen van Syrië konden hun in dien tijd geen
14 schade meer doen. En hij hield de wet in het land en beschermde de
  armen onder zijn volk voor geweld, en strafte al het onrecht en verdelgde
15 de goddeloozen. Het heiligdom richtte hij ook weder luisterrijk in en
  liet meer heilig gereedschap daarin maken.
16       En toen men te Rome en te Sparta hoorde, c hoe Jonathan omge- c 1 Makk. 13 : 23.
17 komen was, was het iedereen leed. Maar toen de Romeinen hoorden,
  dat Simon zijn broeder, hoogepriester was, en het land in bezit had, en
18 dat hij de vijanden verjaagd had, vernieuwden zij het d verbond, hetwelk d 1 Makk. 8 : 22.
  zij tevoren met Judas en Jonathan, zijne broeders, gemaakt hadden, en               12 : 1.
19 schreven het op koperen tafelen en zonden het hem. Dit geschrift las
  men te Jeruzalem voor het volk.
20       Ook schreven die van Sparta aan Simon aldus: De raad en burgers
  te e Sparta bieden den hoogepriester Simon en den oudsten en den pries- e 1 Makk. 12 : 2.
21 ters en het Joodsche volk, hunnen broeders, hunne groetenis aan. Uwe
  gezanten zijn tot ons gekomen en hebben ons aangesproken en verhaald,
  dat gij uwe vijanden tenondergebracht hebt met groote eer en nu goeden
22 vrede hebt: dat is ons eene groote vreugde. Wij hebben ook in onze
  openbare volksbesluiten laten schrijven wat zij verzocht hadden, aldus:
  De gezanten der Joden, f Numenius, de zoon van Antiochus, en Anti- f 1 Makk. 12 : 16.
  pater, de zoon van Jason, zijn tot ons gekomen om de vriendschap
23 tusschen de Joden en ons te vernieuwen. En wij hebben besloten, dat
  men deze gezanten met eer ontvangen zou en hunne redenen in onze
  volksbesluiten laten inschrijven tot eene eeuwige gedachtenis. Dit antwoord
  schreven zij aan den hoogepriester Simon.


[125]

24       Daarna zond Simon Numenius weder naar Rome, om een groot gouden
  schild daarheen te brengen, duizend ponden zwaar, en het verbond te
25 vernieuwen. Toen nu de Romeinen deze boodschap hoorden, spraken
  zij: Wij behooren billijk aan Simon en zijne kinderen een eerebewijs
26 te geven; want hij en zijne broeders en zijns vaders huis hebben zich
  dapper gehouden en Israëls vijanden verdreven en hun de vrijheid ver-
  schaft. En dit lieten zij op koperen tafelen schrijven, opdat men ze
  aan de pilaren, op den berg Zion, zoude aanhechten.
27       Dit volgende geschrift heeft men gesteld: Op den achttienden dag der
  maans Elul, in het honderdtweeënzeventigste jaar, in het derde jaar
28 van den hoogepriester Simon, 28 te Saramel, in de groote vergadering
  der oudsten, der priesters en des volks uit het geheele land Juda.
29 Iedereen zij bekend en openbaar, dat in de groote, zware oorloogen, die
  in ons land geweest zijn, Simon, de zoon van Mattathïas, uit het ge-
  slacht van Jarib, en zijne broeders hun leven gewaagd hebben en den
  vijanden huns volks wederstand geboden, opdat het heiligdom en Gods
  wet niet verdelgd werd; en dat zij voor hun volk groote eer verkregen
30 hebben. Want Jonathan bracht het volk weder te zamen en aanvaardde
31 de regeering en werd hoogepriester. Maar, toen hij daarna stierf,
  kwamen de vijanden weder, en wilden het land verderven en het heilig-
32 dom verwoesten. Toen maakte Simon zich op en voerde oorlog tegen
  onze vijanden en bestelde wapenen voor ons leger en gaf hun soldij van
33 zijn eigen geld en goed 38 en bevestigde de steden in het land Juda, en
  Beth-Zur aan de grenzen, in welke de vijanden tevoren hunne wapenen
  en krijgstoerusting hadden, en legde Joden daarin tot eene bezetting.
34 Hij bevestigde ook Joppe, naar den kant der zee, en Gaza, naar den
  kant van Asdod; g want Gazara was tevoren de vesting der vijanden g 1 Makk. 13 : 43-48.
  geweest, maar Simon veroverde ze en zette Joden daarin en maakte
35 eene goede regeering aldaar. Dewijl nu het volk de groote getrouwheid
  van Simon ondervonden had en de weldaden wist, welke hij het volk
  bewees, koos het hem tot zijnen vorst en hoogepriester, vanwege zijne
  vroomheid en trouw, welke hij het geheele volk bewees, zich bevlijtigende
36 om zijn volk goed te doen. Want in zijnen tijd gaf God geluk door
  zijne handen, dat de heidenen uit ons land en van Jeruzalem en h uit h 1 Makk. 13 : 50, 51.
  den burg verdreven werden, op welke zij zich onthielden en uitvielen
  en het heiligdom verwoestten en den reinen godsdienst verstoorden.
37 Maar Simon veroverde den burg en legde Joden daarin, om de stad
  Jeruzalem en het land te beschermen, en bouwde de muren te Jeruzalem
38 hooger. i En koning Demetrius bevestigde hem in het hoogepriesterschap i 1 Makk. 13 : 36.
39 en hield vriendschap met hem en deed hem groote eer aan; 40 want hij
  vernam, dat de Romeinen de gezanten der Joden met eer gehoord
  hadden en een verbond met hen gemaakt en ze in hunne bescherming
41 genomen hadden, en dat het Joodsche volk en hunne priesters bewilligd
  hadden, dat Simon hun vorst en hoogepriester zijn zou voor altoos,
42 zoolang tot God hun den rechten profeet verwekken zou; dat hij ook
  hoofdman zou zijn en het heiligdom zou bewaren en ambtlieden stellen
  in het land en alle krijgstoerusting en vestingen in zijne macht hebben.
43 En iedereen zal hem gehoorzaam zijn, en alle bevelen zullen in zijnen
  naam uitgaan; en hij zal een purpurkleed dragen, met goud geborduurd.
44 Dit alles zal trouw en vast gehouden worden door het geheele volk en
  door alle priesters, en niemand zal zich daartegen stellen; ook zal niemand
  macht hebben het volk bijéén te ontbieden in het land, of een purper-
45 kleed en j een gouden gordel te dragen, dan hij alleen. Maar, wie daar j 1 Makk. 13 : 58.
  tegen doen, of zich onderstaan zal dit bevel te verbreken of af te
46 schaffen, zal in den ban zijn. Alzoo beloofde het geheele volk aan Simon


[126]

47 gehoorzaam te zijn. En Simon bewilligde daarin en werd hoogepriester
  en hoofdman en vorst der Joden.
48       En het volk beval, dat men dit geschrift op koperen tafelen zou
  schrijven en deze ophangen aan den buitenmuur van den tempel, op
49 eene openbare plaats, en een afschrift in de schatkist leggen, opdat
  Simon en al zijne nakomelingen het altijd zouden weten te vinden.