Apocriefe boeken/1 Makkabeën 16

Uit Wikisource

1 Makkabeën 16

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 127-128. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 127.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 128.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
Het eerste boek der Makkaneën
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16


[127]

[...]

HOOFDSTUK 16.

De Syriërs worden verslagen door de zonen van Simon. — Deze wordt met twee zonen door zijn schoonzoon Ptolemeüs vermoord.

  DAAROM trok a Johannes van Gaza op tot zijnen vader Simon en berichtte a 1 Makk. 13 : 54.
  hem, dat Cendebeüs in hun land gevallen was en schade gedaan had.
2 Toen ontbood Simon zijne twee oudste zonen voor zich, Judas en Johannes,
  en sprak tot hen: Ik en mijne broeders en mijns vaders huis hebben
  van jongs af tot dezen tijd toe oorlogen gevoerd tegen de vijanden van
  het volk Israël, en God heeft ons geluk gegeven, dat Israël dikwijls door
3 onze handen verlost is. Maar, dewijl ik nu oud en zwak ben, en gij
  door goddelijke genade in de rechte jaren zijt, zult gij in mijne en mijner
  broeders plaats treden en zult uittrekken en voor uw volk strijden; God
4 moge van den hemel ulieden helpen en bij u zijn. En hij liet in het


[128]

  land verkiezen twintigduizend man en eenige ruiters. Met dezen hoop
  trokken Johannes en Judas Cendebeüs op en lagen dien nacht over te
5 Modin. Maar des morgens, toen zij van Modin in het vlakke veld kwamen,
  trok een groot heir te paard en te voet tegen hen op. Nu was er eene
6 beek tusschen beide heiren. Toen trok Johannes naar de beek en legerde
  zich tegenover de vijanden. Maar toen hij zag, dat het volk vreesde
  zich in het water te begeven, waagde hij zich het eerst daarin en kwam
7 over het water. Toen de hoop dat zag, volgden zij hem na. Daarna
  maakte Johannes zijne slagorde en stelde de ruiters bij het voetvolk;
8 maar de vijanden hadden een veel machtiger ruiterij. Maar, toen Johannes
  b liet blazen op de bazuinen der priesters en de vijanden aantastte, nam b Num. 10 : 9.
  Cendebeüs de vlucht, te zamen met zijn heir; en er werden velen gewond
9 en doorstoken, maar de overigen vloden in een versterkte plaats. In
  dezen slag werd Judas, Johannes broeder, ook gewond; maar Johannes
10 joeg de vijanden na tot aan de vesting Cedron; en de vijanden vluchtten
  in de vestingen, op het land bij Asdod. Toen verbrandde Johannes deze
  vestingen, zoodat er van de vijanden bij de tweeduizend man omkwamen.
  Daarna trok Johannes weder naar huis in het land Juda.
11       Maar er was een hoofdman over het land van Jericho, genaamd
12 Prolemeüs, de zoon van Abbús, die zeer rijk was; en de hoogepriester
13 Simon had hem eene dochter ten huwelijk gegeven. Daarom verhief hij
  zich en trachtte heer in het land te worden en maakte een aanslag om
14 Simon en zijne zonen met list om te brengen. Toen nu Simon rondtrok
  door de steden van het land Juda, om hare behoeften en belangen te
  bezorgen, en te Jericho kwam met twee zonen, Mattathías en Judas, in
  het honderdzevenenzeventigste jaar, in de elfde maand, die Sebath
15 genaamd is, ontving de zoon van Abúbus hen op zijnen burg, genaamd
  Doc, en richtte hun een heerlijken maaltijd aan; maar het was enkel
16 bedrog, want heimelijk verstak bij er krijgsvolk; en toen Simon en zijne
  zonen vroolijk waren en wèl gedronken hadden, maakte Ptolemeüs zich
  op met zijne knechten, en zij namen hunne wapenen en vielen onder
  den maaltijd op Simon aan en sloegen hem, benevens de twee zonen
17 en de knechten, dood. Deze schandelijke trouweloosheid deed Ptolemeüs
18 in Israël, en bewees hem zulk eene boosheid voor zijne weldaad. Daarna
  schreef hij dat aan den koning Antiochus en verzocht, dat hij hem
  krijgsvolk ter hulpe wilde zenden, om het land en de steden met alwat
19 er toe behoorde in te nemen. Ook zond hij een hoop naar Gaza om
  Johannes om te brengen, en schreef aan de hoofdlieden, dat zij tot hem
  komen zouden, zoo wilde hij hun groote soldij en geschenken geven.
20 Ook zond hij krijgsvolk om Jeruzalem en het heiligdom in te nemen.
21 Maar een bode kwam vóór hen te Gaza; die zeide aan Johannes, dat
  zijn vader en zijne broeders omgekomen waren, en dat het bepaald was,
22 dat men hem óók ombrengen zou. Toen Johannes dat hoorde, ontroerde
  hij zeer, en liet de liedenb gevangen nemen, die gezonden waren om
  hem om te brengen; en toen hij bevond, dat zij hem zouden vermoord
  hebben, liet hij hen dooden.
23       Maar wat Johannes daarna verder gedaan heeft en de oorlogen, welke
24 hij gevoerd heeft, en hoe hij geregeerd en gebouwd heeft, dat is alles
  beschreven in een bijzonder boek, van den tijd zijner regeering, zoolang
  hij na zijnen vader hoogepriester geweest is.