De nieuwe beweging in de schilderkunst/XVI

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De nieuwe beweging in de schilderkunst
I - II - III - IV - V - VI - VII - VIII - IX - X - XI - XII - XIII - XIV - XV - XVI - XVII - XVIII - [afbeeldingenkatern]


XVI

Wij zouden ten opzichte van het beschouwen van een kunstwerk, als eerste en voornaamste eisch over de aesthetische aandacht moeten spreken. Deze aesthetische aandacht is: het zich ontvankelijk stellen. Gebeurt dit, dan kan er van aanschouwen, hooren of begrijpen gesproken worden. Een werk van kunst — om ’t even in welken vorm —

[...]


[p. 41]

kan slechts worden ondergaan, wanneer de beschouwer (bij aanschouwelijke kunst) medewerkt in den besten zin, d. i. in betrekking tot een werk van beeldende kunst: zijn aesthetische aandacht op het werk concentreert, het min of meer scheppend of beeldend beschouwt. Op deze wijze, — die ik voor het geheel der Kunst het innerlijk luisteren zou willen noemen voegt de beschouwer iets aan het werk toe, zoodat het kunstwerk in hem ontstaat en hij het dus in zichzelf opnieuw voortbrengt.
Elke andere beschouwingswijze is de practische of de naturalistische, maar de aesthetische niet.

De kunst eischt deze aandacht en zooals wij gewend zijn een literair werk mede te beleven, dus weder voort te brengen in ons zelve, zoo als wij gewend zijn bij muziek door muziek omringd te zijn, zoo zullen wij eraan moeten wennen door beeldende kunst omgeven te zijn. Dit beteekent, dat wij ons niet slechts vóór de schilderij moeten plaatsen, maar dat de schilderij in ons moet plaats hebben.
Kunst is aesthetische zelfbepaling. Dit geldt zoowel ten opzichte van den maker, als van den toeschouwer. Het verschil is slechts dat tusschen voortbrengen en aanschouwen. Wanneer een kunstenaar een natuurlijk gegeven op z’n atelier deformeert of om-bouwt, van afbeelden overgaat tot beelden en zoodoende tot het aesthetisch-beeldendekomt, dan doet hij niets anders dan bizondere waarden in universeele omzetten.
Iets dergelijks doet de beschouwer zonder materiaal eveneens.
Wanneer de beschouwer bij een aesthetisch product passief blijft, dus zonder beeldende aandacht, dan zal ook het kunstwerk passief blijven zonder beeldende uitwerking en den beschouwer dus onontroerd laten. Zoodra de beschouwer echter actief wordt (d. i. zoodra zijn naturalistische of practische aandacht in aesthetische aandacht overgaat) zal het kunstwerk ook actief worden, d. i. den beschouwer ontstaan.

Wanneer wij zonder muzikale aandacht een concert van Van Beethoven of Debussy bijwonen, zal alles wat wij hooren zonder zin zijn, een chaotische vermenging van klanken. Doch zoodra wij van geestes-stand veranderen en van passief, actief worden, dus onze muzi-


[p. 42]

kale aandacht — het „innerlijk luisteren” — concentreeren, zullen de geluiden beteekenis (inhoud) krijgen en als muziek in ons ontstaan.
Een werk van beeldende kunst in de zuiversten vorm, die daarvan in onzen tijd voorhanden is (van Kandinsky of Mondriaan b.v.) eischt volkomen onze aesthetische aandacht. Nu wil het geval, dat de moderne kunstenaars het ons gemakkelijk maakt door het element, dat ons voorheen belemmerde het Algemeene of Aesthetische direct voor oogen te hebben (de uiterlijke natuur) aan onze aandacht te onttrekken, zoodat de beschouwer zich zonder belemmering aan het werk kan overgeven.