Naar inhoud springen

De verkiezing in Amsterdam IX, Frank van der Goes 1939

Uit Wikisource
[ 139 ]
 

DE VERKIEZING IN AMSTERDAM IX.[1]

 

Voor de derde maal binnen den tijd van nauwelijks een jaar heeft de politieke woordvoerder onzer partij met ongunstig resultaat een ernstige Kamerkandidatuur aangenomen, die hij tot twee keer toe naar het algemeen gevoelen aanvankelijk zoo goed als gewonnen had. De einduitslag van Veendam en die van Amsterdam IX kwamen zeer onverwacht, de laatste nog erger dan de eerste, terwijl 't ergst van al was, dat men hier op een vergoeding had gehoopt voor wat daar verloren was gegaan.

Te verbergen is bovendien niet, dat, ten nadeele van de partij, de oorzaak welke Troelstra buiten de Kamer heeft gehouden, nu en vroeger, steeds voor herhaling vatbaar is. Het was toevallig, dat thans de radikalen meededen; het was onder hunne aanvoering, dat de vorige maal de geheele burgerlijke reaktie zich tegen ons keerde. Iedere eenigszins aannemelijke liberaal is aan de groote massa van de gewone demokraten liever dan de sociaaldemokraat. Ware de heer Pierson in herstemming gekomen, hij zou zeker hebben kunnen rekenen op den steun, we zeggen niet van Mr. Treub en zijn onmiddellijken aanhang, maar van zeer vele geavanceerden in het distrikt, die nu hun beter-ik op een stem voor den arbeiderskandidaat konden trakteeren. Hoe gaarne ieder voorwendsel wordt aangegrepen om den drang des harten te volgen, die de stem is van het maatschappelijk zelfbehoud, heeft, tusschen Veendam en Negen, de Amsterdamsche gemeenteraadsverkiezing van dit jaar bewezen met hare volledige kapitalistische koalitie. Niet overal heeft een Treub de overhand, wiens wetenschappelijke richting en persoonlijke voorkeur de verschillen met het socialisme doen verkleinen. Andere woordvoerders, als de heeren Gerritsen en Van den Bergh, doen voor het Handelsblad weinig onder in het opstoken van de gemeente tegen de socialisten, die geen hervorming en enkel omverwerping willen. Het was geen groote politiek, die den gevallen kandidaat, den heer Gerritsen, [ 140 ]weerhield, om bij de herstemming persoonlijk voor zijn vroegeren tegenstander op te komen.

Zullen wij daarom in de toekomst steeds op ongunstige strijdkansen moeten rekenen, zij zullen nooit zoo weinig gunstig zijn als waar onzerzijds de kandidatuur wordt gesteld van Troelstra. Van de gezamenlijke reaktie is hij, zooals het Handelsblad zeide, de gevaarlijkste en felste vijand. Voor hem en zijne verkiezing spreken geen verzachtende omstandigheden. Hij is geen algemeen enthousiast, als Van Kol; noch een "selfmade man" als Schaper; noch een achtenswaardig arbeiderstype als Helsdingen; noch ook een kleinburgerlijke praatvaâr als Van der Zwaag, zelfs is hij niet eenmaal predikant geweest. Uitmuntende sociaaldemokraten als onze afgevaardigden zijn, hebben de meesten buitendien eene aanbeveling, welke Troelstra mist. Hij is enkel de sociaaldemokraat, die de parlementairen eenmaal slaat met de wapenen van de balie waar men pleit, en nogmaals met de wapenen van de tribune waar men agiteert. Er is een publieke opinie, die aan Troelstra het recht toekent op een Kamerzetel, maar er is geen partij, die niet allermeest zich inspant om juist hem te weren. Het is te vreezen, dat de onze nog eenigen tijd zal moeten voortgaan met aan de onzekere kansen van den verkiezingsstrijd den man bloot te stellen, die scherper dan iemand anders de tegenstelling van het socialisme met de kapitalistische frakties van alle schakeering in zijn persoon uitdrukt.

 

Een Amsterdamsch arbeidersdistrikt te winnen, heeft voor de partij een buitengewoon groote beteekenis. Immers de oneenigheid onder de arbeiders, als oorzaak van de inwendige zwakte hunner klasse, is de oorzaak van de eenige zwakte, die te duchten is. Bij velen vindt het revolutionnaire instinkt, nog niet tot revolutionnair inzicht verhelderd en verscherpt, nog altijd voldoening in het anarchisme, dat practisch niet verder komt dan de gewoonste vakvereenigingsaktie. In de Kamer vertegenwoordigd te zijn door een eigen afgevaardigde, zou bij den vorm van klassenstrijd om hoogere en meer alge[ 141 ]meene dan zuiver-ekonomische of direkt-stoffelijke belangen, de massa van de kiezers in het distrikt eindelijk onweerstaanbaar betrekken. Op deze manier den stoot gegeven aan onverschilligen, weifelmoedigen en wantrouwenden in welk distrikt ook van de negen, zou in de acht andere, die er politiek één mee zijn, krachtig hebben gewerkt. Ware Troelstra gekozen, de Amsterdamsche arbeiders, niet enkele duizenden, maar vele tienduizenden, kiezers en niet-kiezers, waren voor het eerst in de beweging van hun klasse opgenomen. Door den sociaaldemokraat te kiezen zouden velen van hen eigenlijk eerst kiezer zijn geworden.—Dit te hebben gemist, is de winstderving welke de uitslag in Negen voor ons meebrengt. Wat de winst had kunnen zijn bij een volkomen succes is te berekenen uit het nu reeds behaalde. Indien het voor de politieke ontwikkeling van de massa wenschelijk ware geweest, in dezen klassenstrijd te hebben overwonnen—geslagen te zijn mag men beschouwen als nauwelijks minder nuttig. Is er een politieke partij ooit geweest, die anders dan door nederlagen de kunst van zegepralen heeft geleerd? Wat men thans bijna heeft behaald, is voor een volgende of dan volgende keer niet verloren. Behalve het direkt verkregene, uitkomst van den verkiezingsstrijd, die zooals men weet voor ons vóór alle dingen propaganda bedoelt en opwekking van de groote menigte tot staatkundig leven; is de omstandigheid dat duizenden werklieden, velen waarschijnlijk voor de eerste maal, een kandidatuur als die van Troelstra hebben gesteund, van een blijvende waarde en beteekenis. Ook de negatieve uitkomst is een ding dat hun aangaat. De regeering van de reaktionnaire kamermeerderheid, voor velen te voren misschien een onverschillige zaak, zal meer de aandacht trekken en grooter aanstoot geven nu zij te vergeefs hebben gepoogd den strijdvaardigsten tegenstander af te vaardigen. Reeds de vergelijking van wat Troelstra zou hebben gedaan en wat de Heer Bijleveld zal nalaten te doen, zal een opmerkzaamheid kunnen teweeg brengen, waarop in 1905 onzerzijds te rekenen is. Overwegingen als deze, [ 142 ]immers, en geen theoretische partijgeest zullen het zijn, die ten slotte in de arbeidersklasse een storm van ongeduld en toorn wekken, waartegen geen verbond van burgerlijke reaktie bestand is. Het is de vraag of de ontevredenheid dat Troelstra niet is gekozen, niet als een sterkere macht zal werken dan de voldoening wegens zijn verkiezing ooit had kunnen zijn. Dit is de praktisch-voordeelige kant van elke scherpe kandidatuur: zij slaagt minder gemakkelijk, maar heeft ook bij ongunstigen afloop de groote macht ten goede, dat zij hare voorstanders woedend maakt.

 

De geschiedenis van deze verkiezing is de geschiedenis van den verderen teruggang der liberale bourgeoisie. Socialisme en liberalisme kunnen niet tegelijk sterk zijn; het socialisme gaat vooruit, het liberalisme achteruit. De opkomst van het socialisme is niet de oorzaak van zijn verval: het zijn beiden verschijnselen als gevolg van de oorzaak, die de bourgeoisie als leidende klasse doet plaats maken voor het proletariaat. Doch deze oorzaak, evenmin als eenige andere maatschappelijke kracht, werkt niet mechanisch: de ekonomische verandering brengt bij de menschen gedachten, gevoelens en gezindheden teweeg waarvan de botsing den politieken strijd oplevert waaronder de noodig geworden maatschappelijke veranderingen zich voltrekken.

De voor de hand liggende maatstaf voor de snelheid der beweging is het getal stemmen, in dit geval echter niet de eenige of zelfs de meest interessante. Zonder twijfel moet er heel wat in de hoofden zijn omgegaan eer het mogelijk kon worden, dat van 5500 personen die in een Amsterdamsche wijk naar de stembus gingen, er ruim 2000 stemden op den sociaaldemokraat, dat is 225 meer dan op de twee liberale kandidaten tezamen. Niet iedere stem op den socialistischen kandidaat is de stem van een socialistischen kiezer, doch zij is voor het minst de stem van iemand door eigen levenservaring of door overtuiging van buiten, uit onverschilligheid opgewekt, aan den invloed van dom vooroordeel of geestelijken [ 143 ]leugen onttrokken. Zijn staatkundig ideaal elders te zoeken dan in wat de kerkelijke adviseurs, en al de diverse vertegenwoordigers van de hoogere maatschappelijke klassen voorhouden als betamelijk en heilzaam—integendeel bij een partij, weerstaan en aangevallen, publiek of vertrouwelijk, door alle lieden van aanzien en invloed: het is een teeken van toenemende onafhankelijkheid van denken die in zeer korten tijd is bereikt. Nog voor weinige jaren, immers, werden de afgevaardigden van Amsterdam gekozen uit een kleinen kring van liberale persoonlijkheden door een klub van politieke specialisten, in wier handen de stemgerechtigde bourgeoisie haar belangen veilig wist. Socialistische kandidaturen, gelijk er in die dagen soms een enkele werd gesteld, maakten den indruk van jongensstreken. Thans moet de toen almachtige fraktie met hare historische mededingster zich verbinden om den arbeidersvertegenwoordiger te weren. Deze verandering is in 10 of 12 jaar tot stand gekomen. Ze is niet te danken aan de kiesrechtuitbreiding, omgekeerd is de kiesrechtuitbreiding haar politiek gevolg.

 

Het wapenbroederschap van liberalen en klerikalen is niet bij deze gelegenheid voor het eerst aangegaan. B.v. reeds in Veendam is Troelstra door deze alliantie overstemd, toen nog vollediger en typischer optredende, wijl geleid door de meest geavanceerde liberale groep. Doch, te oordeelen naar den indruk dien de gebeurtenis van het samengaan in liberale kringen heeft gemaakt (en men hoort natuurlijk de helft niet van wat er wordt gezegd), heeft ditmaal de bijzondere aandacht getrokken dat het advies tot vereenigde aktie tegen de arbeiderspartij van de liberalen is uitgegaan. De ergernis, de ontroering hier en daar vernomen, is een rest van burgerlijk idealisme, dat zich door de houding van het Amsterdamsche hoofdorgaan wel een weinig onzacht geraakt vindt.

Dat, omgekeerd, klerikale groepen in verschillende distrikten de liberalen tegen de socialisten hebben gesteund, kon er mee door en moest ten slotte door de kle[ 144 ]rikalen worden verantwoord. Het kon er mee door omdat de klerikalen geen traditie van hervormingsgezindheid, van gaarne den tijdgeest te volgen hebben op te houden, historisch hier te lande de reaktie van de kleine burgerij tegen het kapitalisme representeeren, en in één woord volkomen in hun rol bleven door aan liberalen of wien ook de voorkeur te geven boven de socialisten. De vrijzinnige partij daarentegen heeft een schoone reputatie op te houden van de deugd waarvan zij den naam in top voert als een vlag. Het idealisme van de kerkelijken, de godsdienst, is sedert jaren te zeer als een vod door alle goten van klasse-egoïsme en heerschzucht gesleept, om in de politiek iemand ontzag in te boezemen. Reeds het beperkte kiesrecht dat de meerderheid van hunne aanhangers buiten den strijd hield, zou aan de socialisten het recht geven op minstens één kamerzetel voor de hoofdstad. De staatsinstellingen naar de eischen van den tijd te hervormen, tegen partikuliere belangen in de maatschappelijke ontwikkeling bevorderen, is de taak van de vooruitstrevenden. Aan wie dan aan de liberalen heeft men begrippen als deze te danken? In de plaats van geweld en voorrecht, recht en rede te hebben gesteld als maatschappelijke machten, is van oudsher de roem van de liberale bourgeoisie. Er is bij velen nog het besef dat in deze lijn het steunen van het socialisme tegen de kerkelijken ligt: het einddoel van de liberale en van de socialistische partijen moge reeds verschillend zijn, voorloopig hebben beider streven gemeen de stoffelijke verbetering en de geestelijke vrijmaking dat haar tegen alle klerikalisme vereenigt....

Zoo hebben in 1897 de liberalen in het distrikt Tietjerksteradeel gedacht en zoo in 1901 de liberalen in het distrikt Lochem. Zoo dachten niet meer in 1902 de liberalen in Amsterdam IX. Het gaf bij sommigen een ontstemming, die de wezenlijkheid van de verandering te scherper doet uitkomen. Voor de socialisten is het voorloopig een kwaad ding, want zij zijn waarschijnlijk nergens nog opgewassen tegen de verbonden kapitalistische partijen. Aan den steun van liberalen bij herstem[ 145 ]ming hun mandaat verplicht te zijn, heeft voor de arbeidersafgevaardigden niets vernederends. In het begin van elke revolutionnaire beweging vindt zij instemming bij de betere karakters van de klasse tegen welke zij is gericht, omdat zij onmiskenbaar de teekenen draagt van het belang voor te staan der groote meerderheid en daarom van den maatschappelijken vooruitgang. De Fransche, burgerlijke Revolutie is niet denkbaar zonder de medewerking van een aantal leden der eerste standen, wier medewerking aan de revolutie niets van haar burgerlijk wezen heeft ontnomen.

 

Het pijnlijke oogenblik voor de idealisten der behoudende partij is gekomen, wanneer blijkt dat hunne genooten de beweging van de revolutionnaire klasse niet meer kunnen en willen volgen—gelijk het in onze politieke omstandigheden is aangebroken, zoodra het liberalisme met katholieken en anti-revolutionnairen zich verbindt. Opmerkelijk is, dat de organisaties zich nog stil hielden, dat de stoot is uitgegaan van een redakteur, dien niemand ter verantwoording kan roepen—en dat de massa der liberale kiezers is gevolgd. De zaak in openbaar debat brengen, zich er publiek voor uitspreken, heeft nog geen vereeniging gewaagd of gewild. Men heeft beter gedaan, men heeft gehandeld zonder spreken. En onder de beschaamde partijgenooten was er niet één die zijn stem verhief toen het nog tijd was.

Den redakteur van het Handelsblad, bij al hetgeen hij dezer dagen heeft moeten hooren en waarvan wij niet gaarne zouden zeggen dat een woord te veel was, kan niet worden verweten uitsluitend een persoonlijke antipathie te hebben gevolgd. Dat de kleingeestigste en meest perfide tegenstander van het liberalisme, hij, wiens karakter zich het beste laat gebruiken voor het verloochenen van geestelijke voor stoffelijke belangen, het eerst dezen door de betere naturen onder zijn medestanders zoo jammerlijken afval openlijk predikte, is natuurlijk geen toevalligheid. Evenwel zou men den Heer Boissevain onrecht doen door alleen of hoofdzakelijk te denken aan [ 146 ]het motief van haat. Wat hij deed heeft onloochenbaar een algemeenen politieken grond. Inderdaad staat zijn partij oneindig veel dichter bij die van Dr. Kuyper dan bij de onze. Dezelfde oorzaak, die het socialisme voortbrengt, drijft de burgerlijke groepen naar elkaar toe, in elkaars armen. Het zou niet billijk zijn van de redaktie dezer ultra-kapitalistische courant te vorderen, dat zij zich beter zal voordoen dan zij is. Met een misschien te fijne onderscheiding noemde Het Volk het Handelsblad het "veilste beursorgaan." Lieden als Boissevain behoeven niet eens te worden verkocht, verknocht aan de geldmachten zijn ze van huis uit en door een loopbaan van tientallen jaren; hij niet meer en niet minder dan eenige redakteur die van en voor den mammon leeft, kan verwacht worden anders dan met den mond de religie te verloochenen van den rijksdaalder. Deze religie is het, welke alle soorten van Christenen in de staatkunde tot broeders maakt. Wij vergen te veel indien wij vergen dat deze broederschap, wanneer het tot daden komt, zal worden verloochend. Boissevain behoeft niet met Kuyper, voor welke gelegenheid ook, te gaan "heulen." Van schending van beginselen is bij hem geen sprake, die levenslang ijverig en getrouw is geweest in den dienst van de groote sommen.

Zoo is dan welbeschouwd het eenige misdrijf van den heer Boissevain met het burgerlijk idealisme te hebben gebroken op een wijze en op een oogenblik, welke menigeen verraste en onaangenaam trof. Hij heeft zijn partijgenooten doen zien, eenigszins hardhandig misschien, hoe laat het was. En inderdaad is het geen tijd meer, tradities van vrijzinnigheid voort te zetten, wanneer de maatschappelijke belangen in gevaar komen. Andere tijden, andere zeden. Eenmaal was de liberale bourgeoisie de leidende, de revolutionnaire klasse, en stond zij aan het hoofd van den vooruitgang. Het moge een schoone illusie zijn, dat zij nog thans die positie inneemt, en een heldhaftige vergissing te verlangen, dat zij er zich naar zal gedragen: een Handelsblad, in welke mate veil dan ook, heeft de werkelijkheid in het oog te houden. Redak[ 147 ]teuren, direkteuren van beursbladen hebben niet het recht hunne lezers gewaagde, laat staan verkeerde spekulatiën aan te raden. Voor hun goed geld hebben de lezers recht op goede adviezen, overeenkomstig het beste weten van de redaktie. En zooveel weet natuurlijk de heer Boissevain wel van de wereld waarin hij verkeert, dat het helpen van socialisten in geen geval als een verstandige finantieele operatie zou worden opgevat.—Algemeener uitgedrukt: het mag van de liberalen in 1902 niet worden geëischt dat zij zich zouden gedragen alsof zij leefden een halve eeuw terug. Tegenover het klerikalisme den vooruitgang te vertegenwoordigen was eenmaal hunne historische roeping: niet minder noodzakelijk is het thans hun historisch noodlot met het klerikalisme den vooruitgang te bestrijden. Het ongelijk is aan den kant van hen die zich liberalen blijven noemen en dit niet willen inzien. Hunne goede bedoelingen loopen vooruit op hunne kennis van de geschiedenis, op hunne kennis van hun eigen politieke positie. De massa van de bourgeoisie, liberaal of niet, mag blijde zijn praktische journalisten als den heer Boissevain te bezitten, wiens instinkt van business, hetzij dan als redakteur of direkteur van zijn courant, hem waarschuwt tegen het meedoen aan edelmoedige avonturen. Edelmoedigheid, weet hij al te goed, is een artikel voor export. Thuis heeft men op zijn zaken te passen, en, als direkteur-redakteur, tevens op de zaken van anderen, van abonnenten en adverteerders. De heer Boissevain weet, op de wijze der oude Hollanders, al biddende een oog in 't zeil te houden. Eenmaal ontvangt hij daarvoor den dank van al zijn afnemers. Veroordeeld door sommige tijdgenooten, zal de geschiedenis hem recht doen. Zijne belagers hebben vijgen willen lezen in het Handelsblad.

 

Wat wij hier het burgerlijk idealisme noemden, de neiging om te vergeten, dat liberalen en klerikalen klassegenooten zijn, is niet altijd een vergissing of een illusie geweest. Vóór de arbeidersbeweging zich deed gelden en de klerikalen (nl. anti-revolutionnairen) vijandig waren [ 148 ]aan het grootkapitaal en aan de wereldlijke staatsmacht van de kapitalisten, was er inderdaad een sterke tegenstelling tusschen hen en de liberalen. Zoo was de toestand, die den strijd tusschen liberalen en anti-revolutionnairen deed ontstaan. Later bleef er nog eenig verschil van ekonomisch belang tusschen klein- en grootkapitaal, maar het voornaamste verschilpunt werd spoedig het bezit van de staatsmacht, dus van een strijd hoofdzakelijk beperkt tot politieke kringen. Om de bekende en onbekende voordeelen van dit bezit streden de Haagsche heeren en de massa liet hen begaan, want er was geen groot belang, dat niet evengoed en op ongeveer dezelfde wijze door beide "partijen" kon worden behandeld. Daarentegen waren er sterke ideëele verschillen, onderwerpen van akademische debatten, kwesties van theologie, filosofie, staatsrecht, later van ekonomie; en de theoretische twisten bedekten door hun rumoer de diepere eenheid van belang in de burgerlijke orde. Eene burgerlijke levensbeschouwing, trouwens, die de grondslagen van deze orde niet aantastte, hadden alle partijen gemeen.

De liberalen, die de monarchie en de aristokratie hadden overwonnen, waren in dezen strijd de aangewezen voorstanders van de demokratie. Zij hadden de kerkelijke helpers van de oude machten tegen zich en waren daarom anti-klerikaal, modern in het geloof, vóór de vrijheid van denken. Er werd veel minder gebeden en gepreekt en met het Oranjehuis gedweept in het Handelsblad van 1840 en '50 dan in de courant van nu. Zoodanige journalistieke bidstonden en royalistische psalmen zouden de liberalen van dien tijd voor smakeloos gehuichel en onmannelijke vleierij hebben gehouden. Zelfs de meer gematigde organen als de Amsterdamsche Courant hadden zich geschaamd voor een hoofdredakteur die beurtelings den blikken dominee en den hofrekel uithangt. Men verbeelde zich S. Vissering, den lateren Leidschen professor en vroegeren Amsterdamschen journalist, schrijvende in den tegelijk insinueerenden en vromen trant van Charles Boissevain! En ook was het een [ 149 ]ander man, de redakteur, Mr. J.H.G. Boissevain van de Arnhemsche Courant, die met het Handelsblad de radikale oppositie leidde tegen de regeering van Willem II... Doch met de opkomst van de arbeidersbeweging en het socialisme zijn de liberale leuzen verzwakt en de liberale idealen verbleekt. De oude verschillen en veeten met de klerikalen worden niet slechts vergeten, maar houden grootendeels op te bestaan. Daarmee echter vervalt het traditioneele vrijzinnige karakter en blijft het liberalisme bestaan als een kapitalistische fraktie zonder meer. En van dit verval is niet het minst opmerkelijk, dat de heer Boissevain van het Handelsblad bestemd was er ruchtbaarheid aan te geven. Het is eenigermate een symbolische voorstelling van het gebeurde: de schrijver, die geene menschelijke deugd onbezongen laat in zijn kolommen en niet bij machte is het beetje fatsoen, dat eigen geestverwanten van hem verwachten, ongerept te bewaren.

 

  1. Voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe Tijd (1902).