Naar inhoud springen

Reize door de majorij van 's Hertogenbosch/Dertiende Brief

Uit Wikisource
Twaalfde Brief Reize door de majorij van 's Hertogenbosch (1799) door Anoniem (toegeschreven aan Stephanus Hanewinkel).

Dertiende Brief

Veertiende Brief
Uitgegeven in Amsterdam door Saakes, Anthony Bernard.
[ 93 ]

DERTIENDE BRIEF.

Waarde Vriend!

Nu iets van Gemert, alhoewel het in den eigenlijken zin niet tot de Majorij behoort. – Gemert is eigenlijk eene vrije Rijks-heerlijkheid, waar voorheen (thands is het in de magt der Franschen) een Landcommandeur van de Duitsche Order het hoogst bewind bezat. – In het jaar 1662 wierd dit Dorp door Hun Hoog Mog. verkocht voor de som van 40,000, mits dat de Landcommandeur den Hervormden eene Kerk enz. zou bezorgen, dat hij 'er een Predikant en Schoolmeester aan zou stellen, doch dat dezelve door de Hoog Mog. zouden worden goedgekeurd; dat de Hervormden aldaar volle vrijheid van Godsdienst zouden hebben; dat 'er geene Kloosters mogten weezen, en dat de Inwooners het recht van Appèl in 's Bosch hadden, zoo dat Gemert wel niet eigenlijk tot de Majorij hoort, doch de Hoog Mog. hadden 'er evenwel veel te zeggen. Wegens deeze overéénkomst hadden Roomschen en Hervormden hier de volle vrijheid, om elk in het zijne zijnen Godsdienst vrij en onverhinderd, zoo als hij goedvond, uit te oeffenen. Nergens plagt de Roomsche Godsdienst met meer pracht en bijgeloovigheid uitgeöeffend te worden dan hier, doch thands is dit wegens de Franschen geheel veranderd, geen Godsdienst mag 'er meer [ 94 ]op straat worden uitgeöeffend, of eenige plechtigheid vertoond, die daaröp betrekking heeft. – Laat ik U hier eens eene schets geeven hoe het hier met den Roomschen Godsdienst gelegen was: Overäl zag men langs de straaten een beeld van eenen zoogenoemden Heiligen of een Kruis staan. De Priesters gingen hier altijd in hunne Miskleederen over straat, als zij naar de Kerk of naar eenen zieken gingen, met het Venerabile in de hand, alles knielde voor dezelve. Op zommige dagen geschieden herwaards, of eigenlijk naar de Lieve Vrouw van Haandel (Haandel is eene Buurtschap van Gemert, en het Maria-beeld aldaar weinig minder beroemd dan dat van Kevelaar of Scherpenheuvel) Bedevaarten uit alle Dorpen van de Majorij, het Land van Ravenstein, Opper-Gelderland, Kleefsland enz. 'er vloeiden dan eenige duizende menschen naar toe, zelfs heb ik 'er, toen ik voor eenige jaaren een gedeelte der Majorij en ook Gemert zag, eene geheele Bedevaart van Rotterdammers en ook andere Hollanders gevonden. Men hield 'er dan plegtige Omgangen of Processien, doch die allergodlasterlijk en aklig om te zien waren. Zie hier mijn Vriend! de wijze, hoe zich dezelve toedroegen. – Een man, die een Kruis in de hand droeg ging vooräf, onder het roepen van eenige woorden, die ik niet verstond, doch denklijk om de komst der Processie aantekondigen, de klokken wierden geluid, en ieder die in huis was, begaf zich op de straat; dan volgde den geheelen trein, bestaande uit eene groote menigte van mannen, vrouwen en kinderen, welke alle zongen of baden ter eere van Maria. Eenige [ 95 ]meisjens droegen eene mand met bloemen, strooiënde dezelve over de straat voor de Processe heen. Hieröp kwam een man bekleed met een Purper Kleed en eene Doorne Kroon, wiens gezigt, handen en beenen (hij ging barrevoets) met eene roode verw, als bloed, bestreeken waren; hij had een groot rood houten Kruis op zijnen schouder, en sleepte hetzelve in eene houding van iemand, die zeer krom gaat en geduurig onder den last dreigt te bezwijken, van Haandel tot naar Gemert in de Kerk, hij verbeelde den persoon van Jesus; eenige anderen, gewapend met snaphaanen en sabels, waren de Krijgsknechten, en hadden hem aan een touw, om zijn midden gebonden, vast, trokken hem dan hier dan daar over de straat, sloegen met sabels op het houten Kruis, het geen een' doffen doch akligen klank, wijl het hol is, veröorzaakte, en schreeuwden geduurig: voord! voord!! op sommige plaatzen viel hij neder, als of hij bezweek, en men liep dan uit een nabuurig huis met eenigen drank, om onzen Heer (dus drukte men zich uit) te laaven; als hij nederviel knielden duizenden van menschen voor hem neder. Achter den Kruissleeper volgde de Priester in zijn Misgewaad met de Ciborie of gewijde Ouwel, gaande onder een verhemelte, dat door vier persoonen gedraagen word, en dan volgden andere Geestlijken ook in hunne Staatsie-kleederen. – Nooit heb ik eenen Omgang met meer afgrijzen beschouwt dan hier te Gemert, doch het was 'er dan zeer levendig en vrolijk, want op eene Bedevaart word alles gekocht en verkocht, het is [ 96 ]dan als eene kermis; de huizen zijn alle versierd met groene takken, de herbergen zijn opgepropt met volk, men danst en springt 'er lustig, men zuipt om te scheuren, en ook pleegt men 'er veele slechtigheden. Welk een samenmengsel onder elkanderen! Bijgeloof, eerbied, Godsdienst, danzen, zuipen enz. De man, die het Kruis sleepte, moest, schoon het een moeilijk werk is, dit voorrecht nog wel van den Priester koopen, en geen wonder, want het geeft eene bijzondere eer, heiligheid en vergeeving van zonden. Bij het herdenken deezer bijgeloovige plegtigheden mag men wel met den Heidenschen Dichter Persius uitroepen:

O curvæ in terras animæ, et coelestium inanes!

welken regel van Persius ik ergens dus zeer schoon omschreeven vinde:

"Verblinde zielen! die u laag naar de aarde kromt,
"En ledig zijt van 't goed, dat uit den hemel komt!!"

Thands hebben deeze schandelijke Omgangen geene plaats meer, wijl zij door de Franschen verbooden zijn, echter gaan nog veele Majorijënaars in stilte aldaar Bedevaart houden, dit, dunkt mij, moest verhinderd worden, wijl hierdoor veel gelds uit het land word gebragt, veel tijds verkwist en het dom bijgeloof en haat 'er door word aangestookt.

Gemert is een zeer groot en schoon Dorp, doch het heeft voor weinige jaaren zeer veel geleeden [ 97 ]door een' zwaaren brand, alle huizen zijn nog niet weêr opgebouwd. – 'Er ligt in het midden van het Dorp een zeer schoon Kasteel, zijnde een prachtig gebouw. De groote Kerk behoort aan de Roomschen, en de Hervormden, welke maar uit weinig zielen bestaan, bezitten slechts een klein Kerkjen, de Kapel genoemd, zijnde in voorige tijden een Klooster geweest. Ook hier heeft het haatlijk bijgeloof getoond, hoe het gezind is; want de Roomschen hebben alle de glazen in deeze Kapel ingesmeeten, en veröorzaaken dikwerf onder den Godsdienst der Hervormden (deeze word 'er stipt alle Zondagen in uitgeöeffend) een verschriklijk leven. Zoo onverdraagzaam als hier de Roomschen zijn, zoo verdraagzaam zijn de Hervormden. Laat mij U hiervan een slaaltjen, het geen waardig is, dat het der vergeetenheid ontrukt word, verhaalen: Een koopman uit Amsteldam, zijnde een Doopsgezinde van belijdenis, houd zich hier thands wegens onpaslijkheid op, om zijne gezondheid wat te herstellen; hij woont altijd vlijtig den Godsdienst der Hervormden bij: toen het Avondmaal bij dezelve gehouden wierd, wierd hij ook van een nabuurig Predikant, die hier den Predikdienst waarneemt (Gemert heeft thands zelf geen Hervormd Leeräar) aan de tafel genoodigd, en ontvong van denzelven, als een broeder en medechristen, het brood en wijn. – Wat dunkt U hiervan? Mag deeze daad, mijn Vriend! zoowel niet verëeuwigd [ 98 ]worden, als de handelwijze der Hervormden en Doopsgezinden te Holwerd in Friesland, welke door ons, onder den titel van: Bijdrage tot de geschiedenis der verdraagzaamheid in ons Vaderland, geleezen is in de Algem. Vaderl. Letteroeff. voor 1794. De Hervormden in de Majorij bezitten zeer veel verdraagzaamheid jegens andere Protestanten, zij beschomven dezelve als broeders, die, schoon zij in eenige stukken verschillen, nogthands in die groote zaak het eens zijn, om naamlijk God in geest en waarheid te dienen. – Onder de Inwooners van Gemert zijn veele armen, en men treft 'er zeer veele bedelaars aan, die elken vreemdling, onder het bidden van hun Pater-noster en Ave-Maria, om een aalmoes aanspreeken, geeft men hun wat, dan is hunne dankzegging deeze: God loont! – Ik zal wel voor u bidden, doch zoodra men hun den rug toegekeerd heeft, zijn zij hunne belofte vergeeten; geeft men aan eenen, schielijk steekt een andere ook de hand uit, om wat te hebben. – Op dit Dorp zijn veele Linnen-weeverijën. De Inwooners zijn over het algemeen groote liefhebbers van jenever en bier; 's avonds vind men veele Herbergen altijd vol Volks, die hier hun kannetjen bier ledigen; dit heeft overäl in de Majorij plaats, waar veele Ambachtsluiden woonen. – In voorige tijden waren de Roomschen hier veel verdraagzaamer omtrent de Geuzen, dan tegenwoordig, en dit komt, omdat zij merken, dat de Hervormden hier nog zoo vrij als van te [ 99 ]vooren leeven, en dit had men niet gedacht, daarënboven moogen zij thands niets meer buiten hunne Kerk, even zoo min als de Geuzen, verrichten, dit stoot hun, want zij zijn niet gaarne met Ketters gelijk gesteld; ja het is opmerklijk, gelijk ik reeds meer dan eens heb opgemerkt, dat de Roomschen niet kunnen dulden, dat iemand dáár vrijheid van Godsdienst geniet, waar zij denzelven oeffenen, doch als men met hun spreekt, schijnen zij vrij verdraagzaam, alhoewel hun hart geheel anders is, dit kan een oplettend toehoorer hunner redeneeringen zeer gemaklijk opmaaken. – – Voor het overige is Gemert geen onäangenaam Dorp voor eenen vreemdeling, om 'er zich eenigen tijd optehouden, want hij kan 'er zich nog al wel vermaaken, wijl men 'er aangenaame wandelwegen vind; hij 'er veele nieuwspapieren kan leezen, en 'er altijd, zo hij zich met luidruchtige en weinig beduidende gesprekken kan vermaaken, gezelschappen kan aantreffen – Ik heb U vergeeten te melden, dat hier ook eene Fransche en Latijnsche School is, op welke laatste de jongelingen, die tot Priester studeeren, in het Monnikenlatijn onderweezen worden; thands is dezelve geheel in verval. – Daar hebt Gij alles, wat ik U over dit Dorp kan zeggen, morgen vroeg verlaat ik hetzelve, en begeef mij naar.... ja! ik weet het zelf nog niet, doch zoodra ik ergens kom, waar ik eenen dag uitrust, zult Gij wederom eenen brief, het zij groot of klein, van mij ontvangen, intusschen verzeker ik U, dat ik niet [ 100 ]ophoude aan U en de Uwen geduurig te denken, en derhalven dat ik met alle recht mij noeme, geheel de

Uwe.