Troonrede 1993

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Troonrede van 1993

Auteur Minister-president Ruud Lubbers en ministers
Genre(s) Troonrede
Brontaal Nederlands
Datering 21 september 1993
Bron Wikipedia-nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Troonrede van 1993 op Wikipedia

Op dinsdag 21 september, Prinsjesdag 1993, sprak Koningin Beatrix de onderstaande troonrede uit.

Troonrede[bewerken]

Leden van de Staten-Generaal,

Verbondenheid tussen mensen en aandacht voor het kwetsbare; in dit teken stond het leven van Koning Boudewijn, van wie wij dit jaar afscheid hebben moeten nemen. Zijn boodschap was er een van bemoediging en hoop, en zijn oproep was voor het kwetsbare op te komen. Dat sprak ons allen bijzonder aan. In de wereld om ons heen is de verbondenheid tussen mensen vaak moeilijk terug te vinden.

Binnen de landen, maar ook tussen de landen, zien wij overal het gevaar van een neerwaartse spiraal van steeds minder samenwerking, en de dreiging van 'eigen volk eerst' in al haar verschijningsvormen. Wij hebben de plicht daartegen stelling te nemen, ieder naar eigen vermogen. Verbondenheid en inzet beginnen dicht bij huis.

Voor het eerst sinds heel lang stijgt nu ook in Nederland de werkloosheid weer. De situatie is alarmerend. Werk staat dan ook centraal in de voorstellen die de regering vandaag aan U, volksvertegenwoordigers, en aan de samenleving voorlegt.

Voor meer werk is een stevig economisch fundament nodig. De investeringen in spoorverbindingen, in wegen en vaarwegen zullen sterk opgevoerd worden. Dat zal de goede positie van Nederland als vestigingsplaats versterken. Onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technieken zullen fiscaal gestimuleerd worden; dat bevordert groei en werk.

Investeren in eigen land wordt bevorderd door een grotere ondernemingsvrijstelling in de vermogensbelasting. Maar alleen met investeren in infrastructuur en bedrijven komen wij er niet.

Er moet ook meer gebeuren aan scholing, vooral voor diegenen die moeilijk aan de slag komen. Het leerlingstelsel wordt fors uitgebreid en datzelfde geldt voor werkervaringsplaatsen en banenpools voor met name oudere langdurig werklozen. Met het Jeugdwerkgarantieplan wordt ook voortgegaan. Het zal nu eveneens openstaan voor alle allochtone jongeren. Het is immers beter te werken dan een uitkering te ontvangen. Voor alle burgers staat tegenover het recht op voorzieningen de plicht zich voor werk te scholen.

Investeren is nodig, scholing is nodig; maar er is meer te doen. Overheid en sociale partners mogen er niet in berusten dat zoveel mensen met weinig opleiding en werkervaring of met beperkte mogelijkheden niet aan de slag komen. Ieder moet zich inspannen, maar dan moet er ook wèl een kans op werk zijn. Voor velen is die kans er niet, zolang in tal van bedrijven en instellingen de laagste loonschaal aanzienlijk hoger ligt dan het wettelijk minimumloon. Aan de Sociaal-Economische Raad zal daarom advies gevraagd worden over de mogelijkheid te allen tijde - ongeacht het in cao's bepaalde - ook een aantal werknemers tegen het wettelijk minimumloon in dienst te nemen. Het is belangrijk dat eenvoudig werk afgesplitst wordt en dat mensen de mogelijkheid krijgen tegen het minimumloon werkervaring op te doen. Het doorbreken van de starheid van de arbeidsmarkt vraagt voorts om meer deeltijdbanen en verlenging van bedrijfstijd. Daarom is het nodig de regels voor de arbeidstijden te versoepelen. Herziening van het ontslagrecht en meer mogelijkheden voor uitzendbureaus kunnen voor ondernemingen de drempel verlagen om personeel in dienst te nemen. Het algemeen verbindend verklaren van CAO's schiet zijn doel voorbij voor zover dat het deelnemen aan betaalde arbeid schaadt. Een nadere afweging is dus geboden.

Naast al deze structurele verbeteringen met het oog op meer werk, is het dringend noodzakelijk het loonkostenpeil beter in de hand te houden. Ruim een jaar geleden adviseerde de Sociaal-Economische Raad dat voortaan de lonen niet verhoogd, maar de lasten beheerst moeten worden. Dat advies is door de regering gevolgd. Nadat vervolgens onze concurrentiepositie daarenboven schade ondervond van muntontwaarding in andere Europese landen, is in 1993 in goed overleg tussen regering en sociale partners gekozen voor loonkostenmatiging. Deze kwam echter te traag op gang en bovendien nam de internationale concurrentie - ook uit Azië - verder toe. Algemene salarisverhogingen zijn daarom - na wat er in 1993 gebeurd is - volgend jaar niet verantwoord. De regering spreekt de hoop uit dat de sociale partners voor werk zullen kiezen en de noodzaak van een èchte pas op de plaats zullen onderschrijven. Zonodig zal dit bij wet geregeld moeten worden. Dit betekent niet dat salarisverbeteringen zoals periodieken en hogere betaling bij betere geschooldheid geen doorgang mogen vinden. Voor het goed functioneren van de arbeidsmarkt zijn deze juist wèl nodig. In het verlengde van de algemene inkomensmatiging zal volgend jaar de zogenaamde inflatiecorrectie niet worden toegepast, overigens op een wijze dat dit slechts effect heeft op het inkomen boven de eerste schijf. Voorgesteld wordt het arbeidskostenforfait aanzienlijk te verhogen. Zo zal voor werkenden in plaats van een algemene loonsverhoging het grotere arbeidskostenforfait ervoor zorgen dat werken meer loont. Alles bijeen is er dan sprake van enige verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Een deel van de hogere inkomsten uit benzine- en dieselaccijns zal hiervoor worden gebruikt. Daarnaast worden ook andere lastenverlichtende maatregelen met het oog op investeren en groei in ons land hieruit betaald. Bij dit geheel is bijzondere aandacht gegeven aan het midden- en kleinbedrijf.

De benzine- en dieselaccijns zullen na de voorgenomen verhogingen in Duitsland en Nederland op ongeveer hetzelfde niveau liggen.

In de afgelopen jaren is met wisselend succes begonnen aan het herijken van ons stelsel van sociale zekerheid en sociale voorzieningen. Kernpunt is steeds weer dat het beter is mensen te activeren tot werk dan hun tekort aan inkomen aan te vullen; juist om de voorzieningen in stand te houden voor hen die erop aangewezen zijn.

Als vervolg op eerdere voorstellen tot wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheid, de Ziektewet en de Nabestaandenwet worden nu Voorstellen gedaan voor de Werkloosheidswet en de Algemene Bijstandswet. Bij de uitvoering van de bijstand zullen de gemeenten een grotere beleidsverantwoordelijkheid krijgen, opdat uitkeringen meer op maat zullen zijn. Bovendien zullen de gemeenten fraude en oneigenlijk gebruik veel actiever gaan bestrijden. Koppeling van bestanden om gegevens te kunnen vergelijken en de toepassing van administratieve sancties zullen hieraan dienstbaar zijn.

Het devies moet steeds zijn: meer werk, en bestrijding van fraude en oneigenlijk gebruik. Dat is ook de rode draad in het recent verschenen rapport van de parlementaire enquêtecommissie inzake de sociale zekerheid. Nu niet omzien met verwijten, maar aan de slag met veranderingen; die boodschap verdient waardering en vraagt om actie ter bescherming van diegenen die het echt nodig hebben. Het economisch klimaat is nog steeds guur. Toch zijn er ook bemoedigende ontwikkelingen. Ondanks de scherpe daling van de groei en van de belastingopbrengst is het tekort van de overheid teruggebracht, zij het nog niet tot het niveau dat in het regeerakkoord voor 1994 ten doel gesteld werd. De norm van 3% van het nationaal produkt die wij onszelf daarna in het Verdrag van Maastricht opgelegd hebben, moet echter over enige jaren bereikt kunnen worden. De rente, zo belangrijk voor bedrijven en voor investeringen, is sterk gedaald. Door een jarenlang volgehouden beleid van ombuigingen is Nederland financieel meer solide, al noopt de hoge staatsschuld tot voortgaande soberheid in de overheidsuitgaven. Bij de volkshuisvesting zullen overheveling van verantwoordelijkheden naar gemeenten en woningbouwcorporaties, alsmede de verbetering van financiële verhoudingen het mogelijk maken om na 1994 een punt te zetten achter algemene objectsubsidies in de sociale woningbouw. De stadsvernieuwing zal wèl worden voortgezet en er kunnen nu ook middelen worden aangewend voor het benutten van duurdere locaties, die uit een oogpunt van ruimtelijke ordening en milieubeleid de voorkeur verdienen.

Ook bij het openbaar vervoer gaan meer investeringen gepaard met minder subsidies. Met decentralisatie naar de vervoerregio's en met meer zelfstandige bedrijfsvoering door de spoorwegen wordt goede voortgang gemaakt.

De kwaliteit van ons land is nauw verbonden met een actief voortzetten van het milieubeleid. Veel is de afgelopen jaren bereikt: schonere produktie op geschikte plaatsen met betere verwerking van het afval. Het gaat om betrokkenheid en om nieuwe technieken. Milieubeleid is succesvoller naarmate het beter begrepen en breder gedragen wordt. Zo krijgt het in de praktijk gestalte. Heffingen en herschikking van ons fiscaal stelsel zijn daarbij instrumenten om het beleid te ondersteunen.

De evaluatie van het eerste Nationaal Milieubeleidsplan zal laten zien hoeveel er bereikt is en wat ons in het tweede nog te doen staat. Ons land is te mooi om te bederven; daarom streven we naar behoud en ontwikkeling van natuur en landschap, en zorgvuldigheid bij produktie en consumptie. Op dat punt is met bedrijfstakken en doelgroepen een goede samenwerking tot stand gekomen. Op die weg zal worden voortgegaan bij het investeren in duurzame ontwikkeling. Bemoedigend is ook dat verbetering van de verkeersveiligheid mogelijk blijkt. Het menselijk verdriet als gevolg van verkeersongevallen motiveert om door te gaan met de aanscherping van het beleid.

In deze kabinetsperiode is aanzienlijke voortgang gemaakt met de decentralisatie, allereerst naar provincies en gemeenten. Dat proces in de regio's is nu zo ver voortgeschreden dat het moet komen tot verbetering van de 'Wet gemeenschappelijke regelingen' en tot ordening van de gebiedsindeling. Daarnaast wordt aan zeven grootstedelijke gebieden de mogelijkheid geboden een stap verder te gaan. Te beginnen met Rotterdam en omstreken kan gekozen worden voor een eigen grootstedelijke provincie, die dan afgesplitst wordt van Zuid-Holland. Elk van de grootstedelijke gebieden zal op termijn een keus doen of men inderdaad zo ver wil gaan, dan wel er de voorkeur aan geeft tot een andere vorm van toereikende samenwerking te komen.

Behalve aan territoriale decentralisatie is er de laatste jaren veel gebeurd aan functionale decentralisatie om burgers en organisaties meer ruimte te geven voor eigen verantwoordelijkheid. Zo zullen het komende jaar decentralisatie en deregulering van het onderwijs nader gestalte krijgen. Scholen zullen hun werk daardoor beter en meer zelf kunnen doen. Goed onderwijs moet het hebben van gemotiveerde onderwijsgevenden. Daarom komen er dan ook meer financiële middelen en krijgen schoolbesturen en schoolleiding meer beleidsverantwoordelijkheid.

Doelmatigheid in het onderwijs vereist een betere verwijzing na de basisvorming, en in het hoger onderwijs de juiste student op de juiste plaats. Dat is te meer van belang daar de komende jaren hogere eisen zullen worden gesteld aan de studievoortgang.

Bij het herijken van onze verzorgingsstaat staan steeds centraal het activeren van burgers en het zorgvuldig beheren van de middelen die de overheid zijn toevertrouwd. Tegelijk wil en moet de overheid schild voor de zwakken zijn en is een verantwoordelijke samenleving nodig om te voorkomen dat mensen van de weg raken of blijvend in een isolement terechtkomen. Het gaat immers om verbondenheid tussen mensen en om opkomen voor het kwetsbare. Daarom moeten behouden blijven: de oudedagsvoorziening voor allen, een bijstand die de armoede weert, een gezondheidszorg die voor ieder betaalbaar blijft. Daarom ook moet voorzien worden in veel meer kansen op werk voor lagergeschoolden. Op de arbeidsmarkt mag het immers niet alleen om de sterken, maar moet het ook om de zwakken gaan. Zelfs dan zullen er in onze samenleving altijd mensen zijn die nooit hebben kunnen werken of uitgeschakeld zullen blijven. Zij hebben er evenzeer recht op in onze verbondenheid te delen.

Een overheid die zuinig moet zijn en dan ter wille van de kwaliteit van de samenleving toch nog veel belastingen en premies van de burgers moet vragen, is gehouden de strijd aan te binden met fraude en oneigenlijk gebruik van voorzieningen. Dat heeft in deze kabinetsperiode dan ook steeds meer gestalte gekregen. Met het terugdringen van veelvoorkomende misdrijven werd reeds eerder een aanvang gemaakt. De betere preventie en de nieuwe vormen van het zogenaamde lik-op-stuk-beleid blijken succes te hebben. De invoering van de identificatieplicht zal tot verdere verbetering leiden.

Na vele jaren van discussie wordt in deze kabinetsperiode door de inspanningen van velen één politie tot stand gebracht. Geloofwaardig en effectief optreden vroeg en vraagt om uitbreiding van de celcapaciteit. Deze komt er dan ook. Maar dit kan niet het enige antwoord zijn op crimineel gedrag. De zorgelijke ontwikkeling van de misdaad onder jongeren eist een bredere aanpak. Nog dit jaar zal met een experiment worden begonnen waarin jeugdige delinquenten door een strak regime en intensieve begeleiding worden voorbereid op terugkeer in de samenleving.

De afgelopen jaren zijn op het terrein van de wetgeving en de versterking van de gehele justitiële keten belangrijke inspanningen verricht en veranderingen in gang gezet. Al met al is er bij de bestrijding van fraude en criminaliteit een omslag in denken en handelen. Er is echter nog veel te doen.

Bestuur en wetgever kunnen met al deze inspanningen ten bate van de burger alleen geloofwaardig blijven als zij voldoende aandacht geven aan de integriteit van het bestuur. Nederland is gelukkig nog geen land van corruptie en gebruik van publiek geld ten eigen bate, en dat moet zo blijven.

Dit najaar zal de Tweede Kamer de balans opmaken van de bestuurlijke en staatkundige vernieuwing, opdat er daadwerkelijke verbetering bereikt wordt. De regering ziet daarnaar uit en heeft haar zienswijze en alle aan haar gevraagde opvattingen daarom tijdig en concreet gegeven.

Bestuurlijke en staatkundige vernieuwing staan ook centraal bij de Toekomstconferentie die thans in en tussen de verschillende delen van het Koninkrijk plaatsvindt. Het Statuut is toe aan renovatie. De jaren negentig stellen ons voor andere problemen dan die van een generatie geleden. Samen antwoord vinden op vragen van goed en verantwoordelijk bestuur, dat is wat er in het belang van alle burgers van het Koninkrijk moet gebeuren.

De stroom van asielzoekers naar ons land is recentelijk toegenomen. Wie recht heeft op asiel moet hier kunnen blijven. Wie dat niet heeft, moet - juist om de werkelijk vervolgden te beschermen - de toegang worden geweigerd. Te lange onduidelijkheid daarover is in strijd met zorgvuldigheid, niet in de laatste plaats tegenover de betrokkenen zelf. Een nieuwe Vreemdelingenwet is daarom nodig gebleken. De criteria voor gezinshereniging werden al eerder dit jaar verduidelijkt.

Is men echter tot ons land toegelaten, dan moet het komen tot spoedige inburgering. Daarom zullen nieuwkomers opgevangen worden en wegwijs gemaakt, waardoor zij snel op eigen benen kunnen staan. Het gaat om elementaire vaardigheden: het leren van Nederlands en van de in onze samenleving geldende regels, waarden, normen en omgangsvormen. Dat vraagt allereerst om inspanningen van de betrokkenen zelf. Het vraagt echter ook om inspanningen van allen in onze samenleving. Daarbij gaat het om méér dan tolerantie, om de ander werkelijk te waarderen. Onze maatschappij moet als kenmerk hebben: vervulling van eigen plichten en respect voor anderen. Wij moeten werken aan een samenleving die talenten benut en daarmee verrijkt wordt.

De belangrijke stroom mensen uit het buitenland, volwassenen en kinderen, eerste en tweede generatie, heeft hoe dan ook een aantal veranderingen in onze samenleving tot gevolg. Meer woningen zijn nodig en zullen gebouwd worden. Er zijn steeds meer jongeren, van wie vele beginnen met een achterstand. Dat vergt veel van het onderwijs en vereist scholing gericht op arbeid. Er zijn meer banen nodig voor laaggeschoolde nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Op de gezondheidszorg zal vaker een beroep gedaan worden, maar tegelijk zullen daar ook vele nieuwe medeburgers aan de slag kunnen.

Bij de gezondheidszorg staat de inhoud van de zorg en van het werk voorop. Een voor ieder toegankelijk en betaalbaar stelsel van gezondheidszorg vraagt om vele gemotiveerde werkers. Zorgvuldig omgaan met medische consumptie en voorzieningen is geboden. Beroepsbeoefenaren en verzekeringsmaatschappijen hebben de plicht daaraan alles te doen, en van de burgers mogen meer eigen bijdragen en hogere eigen risico's gevraagd worden.

Een Nederland dat zichzelf sterk en geloofwaardig toont, dat blijft onze gemeenschappelijke opgave; vorig jaar was dit het thema van de Troonrede. Alleen zo kunnen wij onze opdracht om samen te werken met andere landen en volkeren waarmaken. Er is geen alternatief. In Europa ligt onze toekomst, en ons Europa zal op zijn beurt moeten samenwerken met andere continenten. Dat is niet altijd eenvoudig.

Onze boeren en tuinders ondervinden binnen en buiten Europa scherpe concurrentie. Toch is een open Europa en een internationaal handelsakkoord geboden. De regering wil met allen die werkzaam zijn in landbouw en visserij zorgvuldig naar oplossingen zoeken, of het nu de milieu- of de internationale problematiek betreft.

Datzelfde geldt voor al die bedrijven en werkers die bij verkeer en vervoer op de weg en op het water betrokken zijn. Ook voor hen is het economisch klimaat moeilijk. Dat vraagt om een beleidsaanpak te zamen met de regering, maar dan wel zó dat de gekozen oplossingen ook in het Europa van morgen houdbaar zijn. Na het verdwijnen van de militaire dreiging van het communisme zijn de verhoudingen op het Europese continent gewijzigd. Onze krijgsmacht is dan ook definitief op weg naar een nieuwe bijdrage aan vrede en veiligheid. Aan U, leden van de Staten-Generaal, zal worden gevraagd in te stemmen met een herziening van de Grondwet, die het mogelijk maakt dat de Nederlandse strijdkrachten over een aantal jaren zullen bestaan uit mannen en vrouwen die op grond van een eigen keuze daar een functie vervullen. Een deel van het huidige defensiepersoneel zal in onze samenleving ander werk moeten gaan doen. Een aantal van hen zal elders bij de overheid aan de slag kunnen, bijvoorbeeld bij de bestrijding van de criminaliteit of in het gevangeniswezen.

Het belang van de vredesoperaties van de Verenigde Naties is sterk toegenomen. Onze militairen, zowel dienstplichtigen als beroeps, doen - van Cambodja tot Bosnië - veel belangrijk werk, dikwijls onder zeer moeilijke omstandigheden. Een woord van waardering en dank aan allen die zich hiervoor inzetten, is op zijn plaats.

Ondanks die inzet is het pijnlijk dat Europa zich zo machteloos toont waar het veiligheid en vrede in ons werelddeel betreft. Ook daarom is het goed dat de strijdkrachten in Europa steeds meer samenwerken. Dit kan de voorwaarden scheppen voor doeltreffend en geloofwaardig optreden in de toekomst. Het Verdrag van Maastricht opent het perspectief voor een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid: een sterk en besluitvaardig Europa dat de vrede daadwerkelijk dient en daarmee wezenlijk bijdraagt aan het Atlantisch Bondgenootschap.

Het Verdrag van Maastricht is nu door de parlementen van alle lidstaten aanvaard, maar het echte werk moet nog beginnen. Eén Europa, met behoud van eigen identiteit van de lidstaten bij alle verscheidenheid van cultuur en tradities. Eén Europa, dat economisch herstel stimuleert, met veel investeringen, maar tegelijk met een zorgvuldig uitgavenbeheer. Eén Europa, dat samenwerkt in de internationale organisaties en consequent zijn bijdrage levert aan de mondiale milieu- en ontwikkelingsinspanning.

Ook Nederland ziet toekomst in Europa, maar dan wel een Europa dat zich niet tot een fort ontwikkelt. Integendeel, ons land wil handel en samenwerking met andere continenten, en wij willen dat in het bijzonder met Midden- en Oost-Europa. Voor succesvolle internationale samenwerking kan culturele uitwisseling niet gemist worden. Een bloeiend kunstleven in ons eigen land is daartoe de beste voorwaarde.

Leden van de Staten-Generaal,

De beleidsnota die U ter zake van ontwikkelingssamenwerking enkele jaren geleden werd aangeboden, droeg de titel 'Een wereld van verschil'. De nota die U thans wordt aangeboden heet 'Een wereld in geschil'. Dat is veelzeggend. Internationale samenwerking is geboden. Dat vraagt niet alleen om een bredere norm voor internationale samenwerking, het vraagt ook om een hernieuwde en vergrote inspanning om conflicten op te lossen en te voorkomen, opdat deze eeuw niet eindigt zoals ze begon, namelijk in verdeeldheid.

Bij alle zorgen past respect en dankbaarheid voor de doorbraak naar vrede in het Midden-Oosten, een teken van hoop en bemoediging.

Verbondenheid tussen mensen en voor het kwetsbare opkomen, daar gaat het om. De regering is dankbaar voor de medewerking die zij deze kabinetsperiode van U, volksvertegenwoordigers, kreeg. Het was niet altijd gemakkelijk, maar het was wel altijd de moeite waard. De regering hoopt en vertrouwt ook dit jaar op Uw medewerking. Er is nog veel werk te doen en er is geen tijd te verliezen. Van harte wens ik U toe dat Gods zegen op Uw werk rust.

Bronnen[bewerken]

  • Leden van de Staten-Generaal,. Eindhovens Dagblad, 22 september 1993, p. 23-24 [typfouten verbeterd].