Album der Natuur/1859/Kometen

Uit Wikisource
Hoe men in het jaar 1618 over kometen dacht en schreef, naar aanleiding van een werkje, getiteld: Hemelsche Trompet en Morgenwecker, ofte Comeet met een Langebaert, verschenen Anno 1618 , in Novembri ende Decembri, ghestelt door Nicolaum Mulerium, Doct. et Profess. in de Medicynen ende Mathematische consten in Groeninghen" (1859) door Anne Tjittes Reitsma
'Hoe men in het jaar 1618 over kometen dacht en schreef, naar aanleiding van een werkje, getiteld: Hemelsche Trompet en Morgenwecker, ofte Comeet met een Langebaert, verschenen Anno 1618 , in Novembri ende Decembri, ghestelt door Nicolaum Mulerium, Doct. et Profess. in de Medicynen ende Mathematische consten in Groeninghen",' werd gepubliceerd in Album der Natuur (achtste jaargang (1859), pp. 161-184. Dit werk is in het publieke domein.
[ 161 ]
 

HOE MEN IN HET JAAR 1618 OVER KOMETEN DACHT EN SCHREEF,

NAAR AANLEIDING VAN EEN WERKJE, GETITELD:

Hemelsche Trompet Morgenwecker, ofte Comeet met een Langebaert, erschenen Anno 1618, in Novembri ende Decembri, ghestelt door nicolaum mulerium, Doct. et Profess. in de Medicijnen, ende Mathematische consten in Groeninghen.

DOOR

A.T. REITSMA

 

 

Er is zeker in langen tijd geen verschijnsel aan den sterrenhemel waargenomen, hetwelk zoozeer de algemeene aandacht heeft getrokken, als de komeet, die zich in het vorige jaar met zooveel luister gedurende geruimen tijd aan den hemel heeft vertoond. Die zoo overgelukkig geweest is haar waar te nemen op het oogenblik, dat de schitterende ster Arcturus slechts weinig boven hare kern door haar lichtenden staart ging, zal wel zeker nimmer den indruk vergeten, welken dit zoo zeldzaam schouwspel op hem maakte.

De sterrekundigen hebben haar in de dagen harer verschijning tot het naauwgezet onderwerp hunner studiën gemaakt. Zij hebben met eene tot op minuut en seconde bepaalde juistheid den boog afgeteekend, dien zij heeft doorgeloopen van den oogenblik, dat zij het eerst aan een sterrekundige onder het oog viel, totdat zij eindelijk geheel buiten het bereik van de verst doordringende teleskopen verdween in de onmetelijke ruimte des heelals. Zij hebben uit dien boog, welken [ 162 ]zij in het gezigt der aarde heeft doorgeloopen, de rigting en ligging van hare baan berekend, ja zelfs gepoogd den afstand te gissen, tot welken zij zich van de zon zal verwijderen, en den tijd, dien zij noodig zal hebben om haren geheelen omloop te volbrengen.

Ook in het jaar 1618 verscheen er eene groote en, zooals men zich toen uitdrukte, eene "schrikkelyke" komeet, die door haar langen staart de algemeene aandacht tot zich trok, ja die alom eene bange vrees verspreidde. Ook toen was het niet alleen de onkundige menigte, die met angstige verbazing dat hemelteeken aanschouwde; maar zij werd ook door de beroemdste sterrekundigen van dien tijd, door eenen keppler te Linz, door eenen longomontanus te Kopenhagen, door eenen snellius te Leyden en door vele andere beoefenaars der sterrekundige wetenschap waargenomen.

Het ligt geheel niet in mijn plan de resultaten dier waarnemingen op te geven en de berekeningen mede te deelen, die men aangaande de komeet van 1618 met mindere of meerdere waarschijnlijkheid gemaakt heeft. Ik wenschte in dit opstel mij daartoe te bepalen, dat ik in een sprekend voorbeeld aantoon, hoe men in 1618 over kometen dacht en schreef. De vergelijking van de wijze, waarop men toen en nu over zulke verschijnselen aan den hemel sprak en schreef, zal ons den verbazenden vooruitgang doen kennen, die ten opzigte van de beschouwing der hemelverschijnselen, zoowel bij het volk als bij de sterrekundigen, heeft plaats gehad.

 

Vooraf dien ik te verhalen, wat mij aanleiding gaf om bij dit onderwerp de aandacht te bepalen. In de Groninger courant van den 20sten October 1858 kwam eene mededeeling voor van den heer w. eekhof, waarin hij onder anderen berigtte, dat er in het stedelijk archief van Leeuwarden een oorspronkelijke brief aanwezig was van nicolaus mulerius, hoogleeraar te Groningen, vroeger rector aan de latijnsche school te Leeuwarden, van den navolgenden inhoud:

"An die Ernphesten, Wysen Heeren, Mynheeren de Borgemeesteren ende Raadt der stadt Leeuwerde.

"Ernphesten, Wysen, seer Voorsienige Heeren.

"Also ick dit clein tractaetke van die groote en ongewoon comeet [ 163 ]hebbe laten uitgaan, door 't begeer ende anporringe van eenige goede vrinden: So heeft het my gedocht betaemlic voor my te weesen van die eersten exemplaria an u. v. ee. te senden, ende dat tot gheen andere meeninghe als tot een clein bewys van danckbaerheid voor die weldaeden, hiervoren van u. v. ee. mildelick ontfangen; God biddende voor 't geluck ende goede voorspoet van u. v. ee. Christelicke regieringe. In Groninge den 28 Decembris 1618.

 u. v. ee. ootmoedich dienaar
 nicolaus mulerius."

Daar dit "tractaetke" niet in de stedelijke bibliotheek aanwezig was, nam de heer eekhoff deze gelegenheid te baat, het onderzoek naar dit geschrift den geleerden aan te bevelen. Nu werd hem eenigen tijd later het gevraagde werkje uit de koninklijke bibliotheek te 's Gravenhage toegezonden. Het draagt tot titel: Hemelsche Trompet Morgenwecker, ofte Comeet met een Langebaert. Erschenen Anno 1618 in Novembri ende Decembri ghestelt door nicolaum mulerium, Doct. et Profess. in de Medicynen ende Mathematischen consten in Groeninghen. Tot Groningen, Gedrucht Bij hans sas, Boeck.drucker ordinaris 1618. De heer eekhoff zond het mij toe met de vraag: "of dit werkje eenig licht zou kunnen verspreiden over den loop der komeet van dat jaar en omtrent de toenmalige denkbeelden van zulk een geleerd man over deze hemelligchamen? "

Voordat wij nu beproeven een antwoord op deze vraag te geven, willen wij eerst het een en ander betreffende den man zelven mededeelen.

Nicolaus mulerius was de zoon van petrus mulerius, een vroom godgeleerde te Brugge, afkomstig uit het Fransche geslacht der mulier's, en van claudia le vettre. Toen de hervorming tot Brugge doordrong, sloten beiden zich met vurigen ijver aan de hervormden aan. De inquisitie liet hun echter geen rustig verblijf te Brugge toe. Ter naauwernood ontkwam hij met achterlating van al zijne bezittingen hare woedende vervolging en nam de vlugt naar Menin. Maar ook daar door den Inquisiteur titelmans vervolgd, moest hij wederom met drie zijner kinderen de vlugt nemen. Doch zijne vrouw werd met haar kleinste kind gevangen genomen, toen zij haren man wilde vol[ 164 ]gen, en stierf na een jaar van wreede gevangenschap onder den bloeddorstigen Hertog van Alba in 1568 met onwrikbaren heldenmoed den marteldood.

Naderhand keerde zijn vader voor eenigen tijd naar Brugge terug, maar moest weldra weder de wijk nemen, toen in de zuidelijke provinciën de magt van Spanje triomfeerde. Hij zette zich toen te Leiden neder, waar zijn zoon nicolaus, geboren in 1564, zich met bijzondere voorliefde op de studie der wis- en geneeskunde toelegde. Na zijne promotie in het jaar 1589 werd hij het volgende jaar te Harlingen als geneesheer beroepen. In 1603 vestigde hij zich te Amsterdam en kort daarop vertrok hij als medicus provincialis naar Groningen. In 1608 werd hij op raad van johannes bogerman en goswinus gelsdorpius benoemd tot rector van het gymnasium te Leeuwarden. Maar toen de Hoogeschool te Groningen werd gesticht, werd hem daar het professoraat in de "Medicynen ende Mathematischen consten" opgedragen, hetwelk hij tot zijnen dood heeft waargenomen.

Met ijver legde hij zich op de beoefening der wetenschap toe, waaraan hij zijn leven had toegewijd, gelijk uit zijne in dien tijd zeer belangrijke astronomische geschriften kan blijken, waaronder vooral zijne uitgave van copernicus sterrekunde[1] eene eerste plaats bekleedt. Hij stierf in het jaar 1630 op vijfenzestigjarigen ouderdom[2] .

Het kan ons dus niet verwonderen, dat een man als mulerius met de hoogste belangstelling de verschijnselen gadesloeg, die zich in dat jaar 1618 aan den hemel vertoonden. En dat jaar was een jaar rijk in kometen. Men noemde er zelfs zes, die echter volgens nicolaas struick[3] gevoegelijk tot drie kunnen worden teruggebragt. Maar die van November en December schitterde vooral door haren langen breeden staart. Zij zoude reeds den 7 November in Oostindië bij Jacatra ge[ 165 ]zien zijn, gelijk men meende uit het reisverhaal van pieter van den broek te kunnen opmaken. Zij werd in ons vaderland reeds den 16 November opgemerkt. Haar glans nam in de eerste dagen van December gedurig toe. Den 10 December begrootte longomontanus haar staart op 104 graden lengte, zoodat het einde van dien staart nog niet uit de kim was, als het hoofd reeds op het hoogste aan het uitspansel stond. Hare gedaante maakte nog des te meer indruk, omdat zij zich als een waaijer over een groot gedeelte des hemels verspreidde. Het was die komeet, van welke der Capuziner in Wallensteins Lager zegt:


"Am Himmel geschehen Zeichen und Wunder,
Und aus den Wolken, blutigroth,
Hangt der Herr Gott den Kriegsmantel herunter.
Den Kometen steekt er wie eine Ruthe,
Drohend am Himmelsfenster aus."

Het kan dan wel niemand vreemd voorkomen, dat een man als mulerius ook een woord in populairen vorm medesprak om zijne landgenooten aangaande dit treffend hemelverschijnsel eenige inlichting te geven. Het doel van zijn traktaatje blijkt genoegzaam uit de voorrede aan den Christen Lezer: »Wy worden dagelycx gheleert ende vermaent, dat Godt niet alleenlyck Rechtvaerdich is, maer ook Barmhertich. Syn rechtvaerdicheyt siet op onsen verdiensten, die niet cleyn en syn. Want door het stadich toenemen van onzen sonden, als van suypen, brassen, proncken ende hovaerdich pralen, mitsgagaders lieghen ende bedrieghen, ende 'tghene wy nu verswyghen verwecken wy Gods torn om syn straffe te laten gaen over landen ende luyden: Maer syn barmherticheyt is so groot dat hy ons laet waerschouwen door syn extra-ordinaris boden, als nu door dese Hemels Trompet ende Morgenwecker, opdat wy met die van Ninivé ons tot God keerende met vasten ende bidden, met schreyen ende wenen, die wel verdiende straffe moghen ontgaen. Dat gonne ons Godt door syn grote barmherticheyt."

Op eene aardige en naieve wijze geeft hij in het eerste kapittel de reden op, waarom de menschen met zulk eene verbazing de komeet aanstaren. "Wy worden daghelycx door de ervarentheyt gewaer," [ 166 ]zegt hij, "dat de menschen huydendaeghs noch van ghelycke aert ende natuyr syn, als sy by oudts syn gheweest. Want seneca claegt over d' onverstant van syn tyden, dat de luyden sich verschricten ende verwonderen, so wanneer yet nieuws in de lucht ofte in den Hemel ghesien wordt, namentlyck een vuyrighe balck; ofte een vuyrighe sweerdt, een groot gat in de lucht, als oft de Hemelen gheopent waren, een lantern, ofte een comeet, hebbende die gelyckenisse van een ster met lang hayr, oft met een lange baert, ofte een vuyrighe hellebaert: Dan comt elck een (segt seneca) gaerne uyt die matte om nae den Hemel te sien, daer sy anders niet eens de pyne waert achten te bedencken waerop dat de aertbodem rust, en hoe de son alle dagen eens omgaet sonder ophouden, en dat so snel dat sy in een uyr tydts over de derdehalf honderd duysent mylen gaet. Waer an alleen men meer wonders can mercken in eenen dach, alsmen al syn Leven sal connen sien in de boven verhaelde dinghen. Dan der menschen aert is sodanich dat men 't gewoon niet en acht hoe groot dat het is, maer een gheringe saecke dat nieuw is, can ons beweghen en buyten huys trecken: even als diegene die bij 's Conincx Hof wonen, ofte by 's Paus Paleys, die sullen wel sitten blyven, wanneer de Coninck ofte Paus voor by rijt, maer isser een nieuw batementspeler uyt vreemde landen ghecomen, dan moet men mede uitlopen; een cleyn seer in de voet sal hun niet binnen 's huys doen blyven. So bevinden wy oock huydens daegs aen deze Comeet, die wy im willen beschryven, al ist schoon dat een Comeet tegen de Son te rekenen noch minder te achten is als een Comedienspeler by een Coninck, nochtans hier is onghelijck meer sprakes ende vragens nae die Comeet als nae de Sonne. Maer wij behoren onse sinnen meer te setten op 't gene dat meer te achten is."

Wat nu betreft de vraag, of dit boekje ook eenig nader licht zal kunnen verspreiden over den loop van de komeet van 1618, ik geloof niet, dat het eenige belangrijke bijdrage zal kunnen leveren tot de nadere kennis van dat hemelligchaam. Daar deze komeet toch door de beroemdste sterrekundigen van dien tijd is waargenomen, zoo ontbreekt het niet aan een aantal opgaven, die ons ook buiten het[ 167 ]geen mulerius zegt, in staat stellen om een vrij naauwkeurig denkbeeld te maken van den loop dezer komeet[4].

Om de eigenaardige manier, waarop dergelijke opgaven destijds gedaan werden, nader te doen kennen, willen wij de beschrijving, die mulerius in het vierde kapittel van de verschijning dezer komeet geeft, aan onze lezers mededeelen:

"Het gebeurt selden", zegt hij, "dat men meer als een Comeet siet binnen een jaer. Ende wanneer sulcx gheschiet, so beduyt dat, na aristoteles seggen, stercke winden, aertbevinghen ende droochten. Voorleden somer tusschen S. Jan ende S. Jacob isser een Comeet op middernacht erschenen, staande in 't Noordoost, omtrent des beers cop, wiens steert ongevaerlyk so lang ende so briet was, als een staf ijsers, nae het segghen van diegene, diese gesien hebben: sij heeft niet veel langer geduyrt als een weke. Men heeft oock van een Comeet gedonderd in Augusto ende Septembri, doch angesien ick daervan geen vaste wissicheyt hebbe connen becomen, soo connen wij daer niet veel van seggen: Daeromme comen wij tot den laetste Comeet, die seer groot is ende van ons niet alleen ghesien, maer oock door instrumenten naerstich geobserveert. Deze grote Comeet hebben wy voor de eerste mael gesien den 19 Novembris oude styls, 's morgens te ses uijren staende int Suydoosten dicht bij de Sterren van de Waechschael, in Signo Scorpii, hebbende een grote lange voorschynsel streckende meest Noordwest an tegen de Son. Die hoochgheleerde Man joannes vossius Doctor in de Medicynen binnen Coevorden, schryft dat de wacht aldaer dese Comeet gesien heeft den 16 Novembris, ende eer niet. Int opgaen was se root ende glandich als een vuyr, also dat de wacht meende datter ergens brant ware. Maar naderhant als die Comeet hoger stont boven den horizont, was de coleur bleecker. Zij ginck met de Werelt om gelijk alle Cometen doen van het Oosten nae 't Westen: maer behalven [ 168 ]dat heeft sy een eygen coers gehat, streckende van den Waechschael af recht op de steert van den groten Beer, gaande over de 64 graden in 18 dagen tyts, alle dagen 3 ofte 4 graden innende op haer coers van N Noordwest. Haer voorschynsel was langh 54 graed ofte meer, ende die Sterre scheen groter dan een van de vaste Sterren. Dan heeft nae d' eerste weke beginnen te minderen. Wy hebben verscheijden observatien gedaen, tot op dese dach toe, synde den 8 Decembris oude styl, ende daermede bevonden dat sy geen groot Parallaxin conde hebben, altoos minder als de Mane, doch hoe groot connen wy niet seggen. Ende ten anderen vernemen wy dat hare voorschynsel altyt gestaen heeft tegen den Son. 't Welck seer licht was te mereken op de Globus. Want wy spanden een draet van die Son af door de Comeet voortaen, ende bevonden dat het ende van den draet raekte sodanighe sterre, als 't eynde van de voorschijnsel (ofte steert) van die Comeet ons ghewesen hadde. Hier uyt blyckt, dat de Comeet hogher gestaen heeft dan de Mane; als die gheleerden sullen verstaen door den parallaxin, ende dat die voorschynsel bestaet uit die Sonnenstralen, doorschynende door het corpus van den Comeet."

Na vervolgens op eene regt populaire wijze verklaard te hebben, wat door parallaxis verstaan wordt, gaat hij met de beschrijving der komeet aldus voort:

"Laet ons wederkeren tot die Comeet, die wy op den 8 Decembris 's morgens te 2 uren ghelaten hebben op 10 gr. ende 10 minuten naby de Steert van de grote Beer staende in een rechte linie tusschen 't voorste peerdt van den wagen, ende die Scholder van Bootes. Van de welke is dit noch aan te mereken, dat se uyt gheen conjonctie ofte byeencomste van de planeten is uitgebroet. Want de planeten stonden op dien tydt verre genoeg van malkanderen, ende hadden in een wyle tyds geen byeencomste ghehouden. Men conde se allegaer sien op een nacht gaende achter malkanderen in een rije ofte cirkel, so groot als den Hemel, ende hadde wel die gelyckenisse van een processie, die men doet om een grote kercke, alwaar die voorste ende de achterste niet verre van den anderen gaen. Het was een lust om sien. Phoebus ginc voor heen als een Prins hebbende [ 169 ]an de eene zyde den Scorpioen, ende an den ander syde den Slangendrager. Ses en dertig treden (gradus) daer nae volchde Vrou Venus, vervolgt synde op de hacken van den Boc. Ende omtrent viertich treden veerder sach men Jupiter lustich ende vrolyck dichte by de cruycke van syn Ganymedes, daer uyt een soet lieflyc nat geschoncken wort, nae der Poëten schryven. Omtrent vier-en-twintich treden van Jupiter af quam Diana ofte Luna spelende met die Suydervissche. Ende noch hondert treden verder sach men ancomen den gryse Saturnus houdende den Stier by den cop, als oft hy hem voor den ploech wilde spannen. Ende noch styf hondert treden achter quam trotselyck antreden de felle Mars grypende den ouden Lieuw van achter by den billen. So ginck dese processie al stillekens toe, tot dat op 't leste aenquam die lange gebaerde Comeet blasende de Trompetten voor den dageratt, also dat veel luyden uyt haer bedde sprongen om te kycken met verwonderinge ende vrese, anders niet als ofter een alarm hadde gheweest. Mercurius ginck mede in de processie schuylende onder de baert van de Comeet."

Hij toont daarop met een enkel woord aan, hoe door den loop van deze komeet het gevoelen van aristoteles weerlegd wordt, die meende, dat alle kometen van het Westen naar het Oosten gaan.

Wanneer wij nu, wat mulerius hier van de komeet van 1618 zegt, vergelijken met hetgeen andere sterrekundigen van dien tijd als hunne waarneming mededeelen, dan vinden wij geen opmerkelijk verschil, dan dat hij de lengte van den staart op slechts 54 graden schat, terwijl zij gewoonlijk veel grooter en door longomontanus zelfs op 104 graden wordt bepaald.[5] Doch wij zullen ons over dat verschil minder verwonderen, als wij in aanmerking nemen, dat de schijnbare lengte van den staart voor een groot deel afhangt van de meerdere of mindere doorzigtigheid van den dampkring en niet minder van het oog des waarnemers.

Van meer belang is nog wat mulerius in het derde kapittel van [ 170 ]den oorsprong der kometen schrijft. Het zal ons hem doen kennen als een man van gezond oordeel, alhoewel niet verheven boven de toen nog zeer gebrekkige beschouwingswijze der sterrekundige wetenschap. Het verdient hier ook om den naïeven stijl in zijn geheel te worden medegedeeld:

"Onder allen ouden Philosophen, die wy noch hebben behouden, isser niemant die van natuyrlycke dinghen bequamer ende natuyrlyker geschreven heeft als aristoteles. Daerom wordt hy te rechte ghenoemt Naturae interpres, Naturae antistes, dat is een Tolck ofte Taelsman, „een opperste Priester in de Tempel der Natuyr. Syn gevoelen is, dat 't ghene wij Comeet noemen is somtyts een sterre, somtyts gheen.

Hy verhaelt self gesien te hebben, dat een van die vaste sterren in de grote hondt is een Comeet geworden, hebbende rontom uithangende hayr. Dit gebeurt selden (seyt aristoteles) ende dan blyft die Comeet altydt op een plaetse sitten, sonder ergens te gaen wandelen. Maer de meeste deel van de Cometen syn wandelaers ende sodanighe nae aristoteles gevoelen en syn gheen sterren: ende hebben haer wandelplaets niet in den Hemel, dat en mach hun niet beuren: maar sy wandelen in de lucht onder den ManenHemel, synde aldaer uitgebroet uyt vetten, taeyen dampen, uyt der aerden opghetrocken door cracht van de Sonne ofte andere planeten. Welcke dampen worden alle daghen uit de hoghe lucht door 's Wereltsloop gescheiden, door eene wijse van doen, die men noemt ἔκκριόιν [6] by de Medicyn-Meesters wel bekent. Ende de sterren in de melcstraete (enige groten dan meest cleynen sonder ordre daer ontallyck gestroyet ofte gesayet Sporades) trecken dese gescheydene dampen naer haer toe, die daer omtrent stadich branden als een dunne vlam, ende maken dat dien oort van den Hemel so wit schynt: maer so het gebeurde dat sodanige stoffe so overvloedich werde in die lucht, dat de Sporades sterren sat worden ofte te veel hadden, dan blyft die stoffe in de lucht, ende vergadert synde in een massa raekt in de brandt, omdat het tot branden ghetempert is: Dat hiet men dan een Comeet, omdat het ghelyckenisse heeft van een sterre met lang hayr. Dese [ 171 ]cometen siet men meest om 't Noorden ende omtrent die melcstraet, selden tusschen de Tropicos cancri ende capricorni; omdat het tusschen de Tropicken al te warm is, ende die dampen aldaer versmelten. Dit is aristoteles eygen ghevoelen van de Cometen, van vele geleerden niet recht verstaen, ende so verclaert als wij nu ghedaen hebben. Ende wat de Sporades sterren belangt die siet men in de melcstraet ontallijck, ende also dat mense op de cloot niet stellen can. Aristoteles moet een scherp ghesicht gehadt hebben, dat hijse sien conde sonder bril: wij luyden connen se anders qualic sien, dan met behulp van de nieuw gevonden bril. Aristoteles verhaelt mede t' gevoelen van eenighe Philosophen in Italien, de welcke t' samen een societeyt hielden (even als huydendaegs de Jesuiten doen) ende waren ghenoemt nae hun meester pythagoras. Welcken het daervoor hielden datter veel meer planeet-sterren waren als de vyve die men ordinaris siet, ende dat bij langhe wyle altemets een van die verborgen Planeetsterren te voorschyn quam met een langhe baert ofte lang hayr, ende niet lang daernae wederom vertrock in haer schuylplaetse, hetsy dan onder die sonstralen, ofte andersins, so hoogh dat mense niet meer sien conde. Daer syn noch verscheyden opinien by die ouden gheweest die wy onnodich achten te verhalen: Maer wy moeten niet naelaten 't gene van de geleerde Astronomyns van onsen tyden ghespoort is in dese saecken.

„Het is noch kennelyck dat int jaer 1577 een groot en langduyrich Comeet heeft geschenen in de Maenten Novembri, Decembri ende Januario naestvolgende. Veel geleerden Astronomi hebben met vlyt daerop acht ghenomen, onder anderen s.v.g. Landtgraef van Hessen, de seer beroemde tycho brahe, ende cornelius gemma, Professor binnen Loven, ende noch een seer goedt Astronomus michael moestlinus daerna Professor tot Tubing geworden. Dese vier mannen ghetuyghen ende bewijsen met vaste redenen dat die selve Comeet niet in de lucht (als aristoteles meent) maar in Aethere, dat is in de Hemel boven de Mane soude geweest zijn, ende tycho brahe segt daerby dat se was vijfmael hoger als de Mane, ende so groot als de honderste deel van 't aerdryck. Die mane wort gerekent hooch te zijn vyftich duisent duytsche mylen boven het aerdryck, ende die [ 172 ]Son omtrent twintich mael so hooch, dat is een millioen mylen. So is dan de Comeet gheweest tusschen Son en Mane, omtrent derdehalf hondert duysent mylen hooch. Voeghen oock daarby dat de voorschreven Comeet gewandelt heeft uyt Zuydtweste nae 't Noordoost, van Tropico Capricorni af (ongevaer) tot aen Tropicum Cancri, dragende haer voorschynsel ofte baert ex adverso Solis, dat is teghen de Son, behalven dat tycho seyt dat het somtydts een weinich scheelde. Nae sulcke verhael moet aristoteles ghevoelen vallen, niet alleenlijck soveel angaet de plaetse van de Cometen, maer oock die stoffe ende oorspronck. Want hy niet ghelootlyck en schynt, dat de Elementischen dampen, als wesende een ἔκκριόιν dat is een suyveringhe van de hoge lucht, so hooch connen optrecken, ende aldaer sodanige massa maken, dat so groot sal zijn als de honderste deel van 't aerdryck; dat is een cloot van ses-en-twintich millioenen mylen groot. So groot sal wesen die honderste deel van onsen aerdschen kloot. Wy swygen nu van 't gene dat de Sporades sterren in de melcstraete alle dagen tot hun nootdruft ofte playsier verteren; 't welck veel meer moet wesen als een Comeet."

Mulerius wil met deze redenering het ongerijmde van aristoteles gevoelen aanwijzen. Aangenomen, dat de komeet van 1577 volgens de waarneming van tycho brahe zoo groot was als het honderdste gedeelte van onzen aardbol, dan zoude zij een inhoud hebben van 26 millioenen kubieke mijlen. De geheele inhoud van onzen aardbol bedraagt ook naar de jongste opgaven de enorme massa van ruim 2650 millioenen kubiek mijlen. En dat nu het honderdste gedeelte daarvan 26 millionen kubieke-mijlen, in den vorm van een "vetten, taeyen damp door de zon uit de aerde tot de hoogte van 250,000 mijlen zou opgetrokken worden," en dat bovendien eene even groote, of nog grootere massa uit de aarde zou afgescheiden worden om de in den melkweg verstrooide stof, die daar als een dunne vlam gestadig vlamt, te onderhouden, dat mogt wel de ongerijmdste van alle ongerijmdheden heeten, daar die melkweg-sterren zeker alle dagen wel ééne komeetmassa "tot hun nooddruft ofte playsier" noodig hebben, zoodat daardoor alleen binnen honderd dagen de geheele aardmassa verteerd zoude zijn. Waarlijk, het was een teeken van zijn gezond menschen[ 173 ]verstand, dat mulerius het gevoelen van aristoteles, dat de kometen niet anders dan van onze aarde afgescheiden stoffen, excrementen der aarde zouden zijn, zonder bedenken verwierp.

Maar wat dan?

"So dan die stoffe van de Cometen", zoo vervolgt hij, «niet en comt uit die vier Elementen, so moet het een Hemelsche stoffe wesen, wiens wesen ons noch onbekent is. Tensy dat men met de oude Pythagoreis ende met seneca wilde staende houden, dat het gheen nieu gheboren wesen en syn, maer aetenia corpora, dat is also oudt van jaeren als andere sterren, die men ordinaris siet, haar licht van de Son scheppende ghelyck de Mane, welcke licht wy luyden niet sien en connen als alleenlyck by seeckeren tyden, ende verloop van jaren, hetsy dan door het rysen ende dalen van de Comeet, ofte door andere onbekende oorsaken. Dit gevoelen conde gesterckt worden door 'tgene dat men nevens de son sien kan door middel van de nieu gevonden brillen. Het syn duystere lichamen om de Son swervende die men nergens siet, als tegen den Son, omdat het daer so licht is. Ende men soude moghen dencken dat sodanighe lichamen niet alleenlyck om die Son maer oock op meer plaetsen haer omganck hebben, ende blyven onsichtbaer voor onsen oghen, totdat se in sodanighe positie gheraken van hoochte en leechte datse van de Son sichtbaer gemaeckt worden. Dit wort hier voorghestelt diberative tantum non affirmative[7] om aristotelis ende anderen gheleerden positie te behouden in aethere nihil generari nec corrumpi. Dat is dat boven die Mane niet nieus can geghenereert worden, ende oock geen dinck can vergaen. Maer al wat men daer boven siet dat ist van t' begin also gheweest, ende sal stadich tot het eynde der werelt toe also blyven. Sed in rebus divinis et coelestibus facilius est dicere quid non sit quani docere quid sit.[8] "

Wij zien uit deze woorden, hoezeer mulerius tot de waarheid nadert, als hij met verwerping van het gevoelen van aristoteles en [ 174 ]met aanprijzing van dat der Pythagoreërs, het voor waarschijnlijk houdt, dat de kometen ligchamen zijn, die tot ons zonnestelsel behooren en even als de maan van het zonneligchaam hun licht ontvangen, en dat zij dan alleen voor ons oog zigtbaar worden, als zij door ons onbekende oorzaken in zulken stand tot de zon komen, dat zij van de zon zigtbaar gemaakt worden. Zelfs acht hij het niet ondenkbaar, dat die ligchamen niet alleenlyck om die Son, maer oock op meer plaetsen haer omganck hebben."

Wij behoeven er ons niet over te verwonderen, dat mulerius, wat in deze voorstelling waarheid is, zoo schoorvoetend en weifelend "deliberative tantum et non affirmative" voorstelt. Bij den toenmaligen stand der sterrekundige wetenschap, toen men nog niet op de gedachte was gekomen, om de wetten van de beweging der hemelligchamen, zooals keppler die geformuleerd had, ook op den loop der kometen toe te passen, kon men het hierin onmogelijk verder brengen dan tot vermoedens en gissingen. Zeer velen toch hielden in het begin der zeventiende eeuw de kometen, even als de zonnevlekken, voor uitdampingen van de zon, die door dit hemelligchaam als onbruikbare sintels werden afgescheiden. Anderen beweerden, dat ze uit kwade dampen bestonden, die zich in de wereldruimte ophoopen en die door de zon worden aangetrokken, alwaar zij, als in eenen ketel uitgekookt zijnde, na die zuivering als planeten aan het uitspansel schitteren. Anderen lieten ze daarentegen uit de zon te voorschijn komen en door dit hemelligchaam als schuim uit een smeltoven opstijgen, waarna zij zoo lang bestaan, totdat deze blazen of bellen bersten. Zelfs de beroemde keppler was met deze hemelligchamen verlegen en hield ze voor wangedrochten, die in de bovengewesten van den dampkring, even als de walvisschen in den oceaan, rondzwerven, en daar voedsel vinden aan de kwade dampen, die somtijds onze zon verduisteren en onze lucht vergiftigen.—Als wij ons de bizarre en fantastische voorstellingen, die men zich in de zeventiende eeuw van kometen vormde, voor den geest stellen, dan zal men wel aan mulerius de eer moeten geven, dat zijn gevoelen, hoe gebrekkig dan ook, veel nader tot de waarheid komt dan dat van velen zijner tijdgenooten.

Ofschoon men nog heden ten dage aangaande de natuur en den oorsprong [ 175 ]der kometen bijna in geheele onkunde verkeert, zoo staat nu toch eenmaal vast, dat het hemelligchamen zijn tot ons zonnestelsel behoorende, die zich volgens vaste en eeuwige wetten op hunne banen rondom het middenpunt voortbewegen. Men is er in geslaagd om althans van sommigen de banen en omloopstijden te berekenen. Hoe veel raadselachtigs zij ook nog mogen hebben, zij zijn gewone verschijnselen aan den hemel geworden, even als alle anderen aan vaste natuurwetten gebonden.

Maar dat was niet zoo in den tijd, waarin mulerius leefde. Nu en dan, door niemand vooruitgezien of berekend, werd dat vlammende zwaard, die vurige roede aan den hemel uitgestoken. Kan het ons bevreemden, dat men met een zeker ontzag, met vrees en siddering dat verschijnsel aanstaarde, hetwelk als een dreigend teeken aan den nachtelijken hemel met schrikwekkende majesteit zachtkens daarheen dreef?—dat men ze als voorboden van oorlog, pest, aardbeving, hongersnood en andere jammeren beschouwde?—dat men dus bij de verschijning van elke komeet angstvallig vroeg: wat ramp zal zij ons brengen?

"Wie toch zou dat wonderteeken, dat van den hoogen hemel bijna aan geheel Europa wordt voorgehouden, die komeet en brandende hemelsche fakkel niet vreezen?" zegt een tijdgenoot, die de komeet van 1618 gadesloeg. "De Almagtige God heeft dien vurigen geesel daar gezet, als een trompetter en boeteprediker, die van boven van de starren zelve de stervelingen ernstig tot bekeering roept. Dat daardoor talrijke twisten, verraderijen, oproer, roof en vijandelijke invallen, benaauwdheid en ellende, oorlogen, pestziekten, hongersnood en velerlei en verschillende ziekten, ja zelfs sterfgevallen van koningen en vorsten, verwoestingen en omkeeringen van landen, staatsomwentelingen en duizend andere dergelijke rampen, ons voorspeld worden — wie is er toch, die dit zou durven tegenspreken?"[9]

Dit gevoelen, door de overlevering der oudheid ondersteund, wordt dan ook door mulerius niet alleen gevolgd, maar ook met opgaven [ 176 ]van gronden verdedigd. Hij doet dit in het vijfde kapittel van de "Beduydinghe van Cometen." Hij zegt daarvan het volgende:

"aristoteles heeft wel te recht geseyt, dat Godt ende die Natuyr niet met allen voortbrengen te vergheefs. Alle dinck heeft syn waerom. Als de regen, om t' lant vruchtbaer te maken; die snee om 't gras ende nieu gewas te coesteren, ende teghen de coude te beschermen; die donder om de lucht te suyveren van veel ongesontheyt: Desgelycks in onze lichaem isser niet een litken in t' minste dat gheen nut ofte voordeel doet. Ende dewyl het kennelyck is dat de Elementen, aerde, water, lucht gestuyrt worden van den Hemel,,also dat uit die Elementen niet en voortgebrocht en wordt sonder toedoen van de Hemelsche influentien ende crachten: So volcht oock daaruit dat so wanneer yet nieuws ende onghewoon in den Hemel erschynt, Jat hier beneden oock wat bysonders anden dach comen sal. Ende hoe grooter schynsel hoe meerder werckinghe. Een Comeet als boven gheseyt is, can so groot wesen als die honderste deel van den aerdschen cloot, sommighe min, sommighe oock groter. Hetsy dan dat die Cometen natuyrlycke lichamen zyn van anbegin des werelts gheschapen, ofte uyt Elementische stoffe, dat doet al even veel sy hebben evenwel haer cracht ende beteeckeninge. Wat is er in den Hemel meer gewoonlyck als die Mane? Sy en wordt noch groter noch cleyner soo veel haer wesen angaet, maer haer schynsel dat neemt toe ende af. Twelk een grote alteratie ende veranderinghe maeckt in de zee, in de lucht, in t' gheboomte, jae in onse ligchamen selven. Waaromme suilen wy dan niet bekennen dat die Cometen so groote lichamen zijnde, eene alteratie mede maeken in de lucht, int water ende oock op der aerden? Waer door onse lichamen eerst in de natuyrlycke gheesten ende dan in 't ghebloet, een ander qualiteyt ofte temperament becomen? Ende dat hierdoor die lucht ontstelt can worden, hetsy met stormwinden ofte Pestilentialen ende veninin ghen qualiteyten, ende dat daer door onse lichamen worden ghedisponeert tot cranckten, ende die ghemoederen opgeweckt tot onrust ende onvreden! Dit en strydt niet teghen Gods voorsienicheyt ende regieringhe. Want Godt werkt ordinaris door middelen. Christus selve sprekende van droevige tyden segt dat men teecken sal sien in de [ 177 ]„Hemel ende aen die Ghesteernten, als voorboden van die Ellende. Ende wat die Cometen aengaet, t'ghemeen ghevoel van alle volckeren ist gheweest, dat na de Cometen grote plaghe ende gemeenen straffen volgen, als aertbevingen, hoog wateren, onvruchtbaer jaren, crygh ende oorloghen, pestilentiën, sterfte van de Coningen, ende groten Potentaten, destructien van steden ende omsettinghen van Coninckrycken, ende gewalt. Dit is t' gevoelen van t' meerendeel der gheleerden sowel Heydenen als Christenen tot onsen tyden toe alst blyct uyt veel exempelen in de Historiën ghementioneert."

Uit de zoo even aangehaalde woorden zien wij, dat mulerius de kometen niet alleen beschouwt als voorboden, maar ook als medewerkende oorzaken van de rampen, die door haar worden aangekondigd; en dat hij zelfs eene poging aanwendt om het begrijpelijk te maken, langs welken weg de kometen zulk een nadeeligen invloed kunnen uitoefenen.

In de geschiedenis zelve meende men het onweerlegbaar bewijs te hebben, dat de kometen voorboden waren van de eene of andere buitengewone ramp. Als men de jaren, in welke kometen verschenen waren, naging, dan vond men telkens in dat jaar of kort daarop de eene of andere buitengewone gebeurtenis van noodlottigen aard. Bleek het dus niet uit eene reeks van voorbeelden uit de oude en nieuwe historie, dat de kometen voorboden waren, die telkens ais waarschuwende teekenen een of ander onheil aankondigden?

Mulerius volgt ook dien betoogtrant en wijst uit de geschiedenis de waarheid dezer vooronderstelling aan:

"Elice ende Buris, twee schone steden in Pelopeneso," zegt hij, "syn van Neptunus, dat is van 't hoogwater, omgebracht ende gantz vernielt ende die eene in de aerde versoncken omtrent 370 jaer voor die gheboorte Christi: voor welcke ongeluck erscheen uyten Westen die grote Comeet by aristoteles beschreven, wiens steert ofte voorschynsel was 60 graden groot. Item ongevaerlyc 225 jaren daerna syn twee treffelycke steden, Carthago ende Corinthen, van de Komeynen op een jaer verdestrueert, ende Carthago gantsch uytgheroeyt; in welcke tydt een groot Comeet scheen, niet minder dan die Son, als seneca schryft, makende sulcken licht, als oft daer geen nacht [ 178 ]gheweest ware. Isser oock eerlycker stadt gheweest als Jerusalem? die Romeynen omtrent 70 jaer nae Christi gheboorte, hebben die mede beleghert, inghenomen, verbrant, vernielt ende uytgeroeyet, in welcke crygh omghekomen syn elf mael hondert duysent menschen door hongersnoot, door 't sweert ende door pestilentie. Een Comeet heeft een jaer lang te voren over die stadt gehangen, als voorbode van sulcken ellende. Ick moet lachen, wanneer ick by seneca lese hoe dat by neronis regieringe een comeet gesien is gheweest ses maenden lang, gaende uyt het Noorder qnartier Suydwestan; hic (zegt seneca) detraxit Cometis infamiam, laetissimo principatu. Dat is te seggen: anderen Cometen brengen ghemeenlyck droevighe tyden maer dese Comeet brengt ons alle geluck onder die blyde regieringe, van onse genadichste keyser nero. Also plagh broer cornelis te preecken van syn Cousyn Duc d'Alve, hoewel met minder profyt als seneca. Item in 't jaer Christi 677 in Augusto een Comeet rees op in t' Ooste omtrent middernacht, ende duyrde drie maenten lang. Waer nae volgde eene grote sterfte, beginnende in die Oostersche landen. Noch anno 1337 sach men twee cometen op eenen tydt. Die eerste scheen twee maenten alleen, ende dan noch twee maenten met een anderen Comeet. Niet seer lange nae dien tydt ontstack een sware pestilentie. Plinius meent dat niemant twee Cometen op een tydt gesien heeft als aristoteles alleen. Julius Scaliger schryft mede gesien te hebben twee Cometen op een tydt: waervan den eenen scheen smorgens, ende die ander savonts, die eene nae 't Suyden, de ander nae 't Noorden toe wyckende.

Men leest van eenige bruyn gheverfde Cometen. Die eene int jaar 1402 hebbende een seer lange steert gekeert nae 't Noordwesten; in welcke jaer sterf de grote tamerlanes ende rees daerna veel moeyte onder die Christenen. Die tweede anno 1457 in Junio. Dese Comeet sach men in de Hemelsche teecken Pisces. Die derde bleeckswarte Comeet sach men int jaer 1477 als carolus die stoute voor Nansi gheslaghen wert. Noch lesen wy van een sonderlinghe Comeet erschenen in 't begin van 't jaer 1472 in libra, wiens stert ofte voorschynsel seer was lang streckende Westwaerts. Sy duyrde omtrent een maent ende trock Noordtwaerts nae Arcturus, ende dan [ 179 ]voort tusschen beyden Polen zodiaci et aequatoris alwaar sy in corte tydt conde ommecomen om die teeckenen van de Zodiac, overmits alle die teeckens bij de Polen dichtaen malkanderen lopen. Sommighe Historieschrijvers dit niet verstaenden hebben met verwonderinghe geschreven dat dese Comeet soo snel was, datse op een dach reysde anderhalf teecken, jae ook opt leste twee ofte drie teecken daeghs. 't Welck conde gheschien alwaert schoon dat die Comeet niet meer als acht ofte thien graden daeghs reysde. Daeromme connen geleerde luyden grote misslach doen. Wanneer sy willen beschryven 't ghene sy niet recht verstaen. In dese tyden woelde die Hertoch van Borgondie carolus die stoute; ende Groningen creegh nieuwe wallen, ende schone poorten, die men nu verandert ende verset.

Wij conden veel meer Cometen uyt oude Historiën voortbrenghen, soo het noodich ware. Dan ons dunckt best te syn tot die laest hondert jaren te comen.

Sedert het jaer 1500 tot nu toe synder by de twintich Cometen ghesien, te weten, in den jaeren 1500, 1506, 1527, 1530, 1531, 1532, 1533, 1538, 1539, 1556, 1558, 1569, 1577, 1585, 1590, 1607 end dit jaer twee. T' is wonder datter vier Comeetjaren an een syn geweest. Ende dat die keyser carolus is tot Gent op een Comeet jaer geboren anno 1500 ende in Spagnien op een Comeet jaer ghestorven anno 1558. Hy is oock een bysonder man gheweest. Desghelycks syn sone philippus is mede op een Comeet jaer geboren 1527, ende Romen dat selve jaer van 's keysers volc ingenomen ende geplundert. In de vier Comeet jaren worde ghebroet 't spel tot Munster, daer een Schroor van Leyden ende een houtsagher van Haerlem meesters van waren. De Turk solymannus woelde in Hungarien etc. Anno 1556 ende 1557 was een swaren duyren tydt in 't Nederlant, so dat men niet veel dierghelycks van te voren gehoort hadde.

Anno 1570 was het Alderheylich hoogh water in Hollandt ende Frieslant, daer veel menschen goedt ende bloet quyt worden. Ende corts daer na begon die bloedige crygh in Hollant ende Zeelant. Maer na de groote Comeet anno 1577, die men savondts sach in de [ 180 ]de winter, creegh Flander haer beurt, ende andere Provinciën ginghen niet vry, behalven Hollant ende Zeelant. Flander worde alheel verwoest door vreemde Natiën, als Spagnaerden, Italianen, Albanoisen, Wallen, Fransen, Enghelschen, Schutten etc. alsoo dat 't meeste volck gaf 't lant ten besten, ende vertrock in vreemde landen, doch meest in Hollant, daer sy een goede herberghe ghevonden hebben. Dieghenen die int landt bleven, worden in de jaren 1584 ende 1585 ende volgens door pest ende door hongersnoot vernielt. Die sterfte was so groot dat men die doden snachts by waghens vol ter aerde brochte, ende die hongersnoot soo swaer dat armen luyden gingen om by troupen van 300 en 500 sterck om een stuck broots so groot als een boon die de ryken uitdeelden. In dien tyt werden bergen dalen ende dalen werden bergen.

Den Comeet van 1607 sach men in September ende in October. Hij quam uytkycken in 't Noorderhoek by de Beers sterte, ende voer van daer met een rechte Cours S. Suydoost an, tot an die Scorpioen toe, alwaer hy in een haven trock invisible. Merkt nu wel an hoe dat elf jaer daerna is onse Comeet uyt het selve gat of daeromtrent uitgheborsten, ende is langhs deselve Cours gevaren N. Noordwest aen, tot an den voorsz. Beers sterte, alwaer men se noch sach den 17 ende 18 Decemb. seer cleyn, als een schip dat bycans uyt het gesichte gevaren is. Dit heeft mede syn bysonder insien ende beduydinge.

Nae 't jaer 1607 t Nederlandt creegh een opschorsinge van wapenen nadat de Oorloch geduyrt hadde 40 jaren langh. Mars hieruyt ghebannen synde voer na Italien, nae Vrankryck, na Sweden: Maer dewyl hy nergens stant con grypen, sal misschien syn oude plaetse willen versoecken. Doch al heel op een ander wyse als te voren."

Hoe gemakkelijk het moest vallen aan elke kometenverschijning de eene of andere bijzondere gebeurtenis uit de geschiedenis aan te knoopen, kan men uit de door mulerius aangehaalde voorbeelden ligtelijk opmaken. Het zoude al weinig moeite inhebben om uit elk jaar der wereldgeschiedenis een voorval bij te brengen, wel waardig om door eene komeet aangekondigd te worden. Dat echter even groote en rampvolle gebeurtenissen plaats hadden in jaren, waarin geen [ 181 ]spoor van kometen werd opgemerkt, dit liet men, gelijk zich denken laat, geheel buiten de rekening.

Het was dan ook zeer natuurlijk, dat de groote komeet in het laatst van 1618 de menschen niet alleen met het voorgevoel van naderende rampen vervulde, maar dat ook latere geschiedschrijvers in het bijzonder opgaven, van welke rampen die komeet de voorbode geweest was. Zoo zegt onder anderen de beroemde historieschrijver du thou van deze komeet: "Wie zal van deze komeet niet gelooven, dat zij voorbode geweest is van groote rampen. Op haar toch is binnen drie maanden de voor geheel Europa en in inzonderheid voor Duitschland treurige dood van den keizer matthias gevolgd, door wiens dood de vrede in het rijk vernietigd en Duitschland met vreeselijke rampen en een verderfelijken oorlog overstroomd is, waaronder het nog zucht."[10] Onze vaderlandsche geschiedschrijver johan van den sande, van deze komeet melding makende, teekent er bij aan: Een gewisse voorbode van de navolgende veranderingen, oorlogh ende Miserien in Bohemen ende 't gansche Roomsche Rijk, die noch niet ophouden."[11] Gerard brandt verhaalt, dat velen meenden, dat men dese staertstar in den aenvang der Dortsche Synode siende schynen, reden hadt om te duchten, dat ze ook een afbeelding was van dese Synode: vresende dat deselve soo wel als de staertster, een staert van swaerigheden en onheilen sou naer sich slepen."[12] Hij zegt vervolgens, hoe verscheidene van de treffelijkste verstanden dier eeuw hunne pennen scherpten om over de natuur, de plaats, de gedaante, den loop en de uitwerking en beduidenis van deze komeet hunne inzigten publiek te maken. Hij noemt onder dezen ook het werkje van onzen mulerius. De geleerde Leidsche sterrekundige willebrordus snellius vreesde ook van deze komeet inzonderheid eene hoogst schadelijke werking. "Omdat Saturnus met syn vyandelijke straelen haeren opgang ontmoette en haer met synen quaedaerdigen aerdt besmette; daarom ducht ik", zegt hij "dat het schynen deser [ 182 ]staertstar van een Saturnische en dat seer krachtige uitwerking sal syn. Welk quaedt de goede en almaghtige Godt van de kerk en van onsen halsen genaedelyck afwende, daer ik hem deemoedig om bidde, omdat hy dat alleen kan verhoeden."[13]

Er waren echter ook onder de geleerden, die beweerden, dat de kometen geen of weinig uitwerking op aarde hebben. „Waerom noemt men dan de Cometen quaedt, doodelyck, vreesselyck, en niet liever goedertieren, heilsaem ende lieffelyck?" vroegen zij. „Sy syn verschrickelyk wegens onse dwaesheid, die sich selve een ydle schrik aenjaegt, en, alsof het eigen quaedt niet genoeg ware, sich noch meer van buiten op den hals haelt. Men sal seggen, dat Godt sich van de Cometen dient om iets bekent te maeken. 'T is waer sulks sou konnen geschieden. Doch waeruit blykt het dat sulks geschiedt? Ergens anders uit dan uit onsen ydelen waen, waer door wy arme menschen ons opblaesen, alsof wy waerdig waeren dat er sulke wondertekenen om onsentwille souden geschieden?"[14].

Tot zulk eene vrije beschouwingswijze, die in het begin der zeventiende eeuw als eene groote ligtzinnigheid gold, verhief mulerius zich niet. Maar met welk eene gematigdheid hij zich over de voorbeduiding dier komeet uitlaat, welke zedelijke strekking hij aan hare verschijning toeschrijft, toont hij vooral aan het slot van zijn geschrift, waar hij overgaat, zooals hij zich uitdrukt, "om 't Secreet camer te openen ende sien daer in een grote spieghel wat dese Comeet voor nieuwe tydinghe brengt voor Duitsland, Vranckryc, Spagnien, Italien, etc. T'gaet den Landen wel daer die Regierders begaeft syn met drie deughden, Wysheyt, Vromicheyt ende Autoriteyt. Dit syn de drie vaste pylaren daer 't Gemeen welvaer op rust. Wanneer een pylaer ontbreekt, so lopet risko van om te vallen, tensy dat het geholpen wort. Maer hoe willet toe gaen daer alle drie swack syn? Even also als een steenen huys ghebout sonder anckers. So haest als daer swaerte ende ladinghe op comt, 't huys stort neer onder die voeten."

[ 183 ]"Dit wil ghemeenlyck een oorsake wesen, waerdoor grote Heeren van hun stoel afglyden. Om over slaven te heerschen heeft men geen grote wysheyt van doen. Want slaven moeten met hun heer tevrede wesen, hoedanich hy oock sy. Maer vrye Luyden die hun selven uyt vrye wille onderworpen hebben onder 't ghebiet van een billig Overicheyt, die moeten met wysheyt gheregiert worden. Ende wanneer sulcx gheschiet, so heeft de Overicheyt gheen uytheemsche steunsel van doen leghen syn ondersaten. Onse voorouders pleghen te segghen, dat goede huyshoudinghe maeckt goede vrede binnen 's huys." Er ligt in deze woorden eene fijne aanspeling op den staatkundigen toestand dier dagen. De godsdienstige twisten tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten, zoo lang met verbittering gevoerd, hadden eindelijk ten gevolge gehad, dat op den 13 November 1618 de nationale synode te Dordrecht was bijeengekomen, slechts korten tijd, voordat mulerius zijn boekje in het licht gaf De staatkunde had zich met die twisten ingelaten en prins maurits was reeds in October begonnen de regeringen in vele steden te veranderen. Dat werk was nog niet ten einde gebragt, en het was te vreezen, dat nog zeer vele regenten, die eenige neiging hadden laten blijken om de Remonstranten te begunstigen, van hunne stoelen zouden afglijden. Op dezen heeft mulerius het oog.

Hij gaat dan op deze wijze voort:

"Wat voorder onse Comeet angaet, t'is te vresen, dat niet alleen die Trompet an boort sal, maer oock de Dootklocken. Ick dencke noch om die clare nieuwe Ster, die over 't jaer gheschenen heeft, anno 1604 en 1605 niet wyt van die plaetse daer dese Comeet uytghecomen is: ende noch een nieuw Sterre, mits in de melcstraete by Swaneborst, welcke 18 jaer lang ghestaan heeft, ende is alleenskens ghemindert oft opghetrocken by de Sporades Sterren. Dese twee Sterren sullen misschien haer operatie met dese Comeet in 't werck stellen. Waer dat het vallen wil isset const te weten. Overmits onse Comeet doorgewandelt heeft in eene maenttydts, Persien, Turckien, Hongarien, Italië, Bemen, Polen, Duytslandt, Nederlandt, tot an Denemarcken toe."

"Sullen die elck daer wat van hebben, dat waer te veel. Ick mene [ 184 ]neen. S. Pieters stoel mochte wel een spaec ofte stal verliesen. Dan cont noch een driestal blyven. Vraegt ghy waerom? Omdat om die stoel voor een advys staet: Bonum est pacisci el facere foedera, sed vae illi qui servat. Tis goed verdragen ende verbontenissen te maken, dan 't is een slechte bloet die se houdt. Het schynt dat sommighe Heeren tot Romen syn gheweest ofte haer Gesanten dera hebben gehadt om t'selve advys uyl te schryven, ende op haer stoelen mede te setten. Dan sy bedriegen haer selfs. Dat brengt gewormte in de stoelen. De goede Matroosjens hebben op haer houten scheen een beier advys, die elck Heer op syn stoei ende in syn herle behoorde te trecken:

Vreest Godt, Weest trouw
Allen den ghenen, die met dit advys houden, wensche ick een goet ende salich niew jaer."

Zoo eindigt dit curieuse boekje van den geleerden mulerius, hetwelk ons in een aanschouwelijk beeld voor oogen stelt, hoe men in het jaar 1618 over kometen dacht en schreef. En als wij nu daarmede vergelijken, met welke rustige en kalme bedaardheid de komeet van 1858 door onkundigen en door geleerden is aanschouwd en waargenomen; hoe wel eerbiedige bewondering, maar geen bijgeloovige vrees, wel naauwkeurige waarneming en berekening van dit merkwaardig hemelligchaam, maar geene angstverwekkende voorspelling van toekomende onheilen en volksrampen door hare verschijning is uitgelokt, dan mogen wij daarin wel een bewijs zien van den schoonen triomf der sterrekundige wetenschap, van den magtigen invloed, dien zij van lieverlede heeft verkregen, ook zelfs op de meeningen van hen, die haar niet beoefenen. Wij eindigen daarom dit opstel met de schoone woorden van laplace: „Ces hautes connaissances, les delices des êtres pensans, dont le plus grand bienfait pour le genre humain est d'avoir dissipé les craintes, les vaines terreurs, les superstitions et tous les maux, qui accompagnent les erreurs nées de l'ignorance de nos vrais rapports avec la nature,—erreurs et craintes, qui renaîtraient promptement, si le flambeau des sciences venait à s'éteindre."

 

 

  1. Nicolai copernici Astronomia instaurata, cum Notis.
  2. Een kort berigt van zijn leven en werken vindt men in: Effigies et vitae professorum Academiae Groninganae et Omlandiae. Groningae 1654. Zijn oorspronkelijk portret is nog in de Senaatskamer van het Akademiegebouw te Groningen aanwezig.
  3. Inleiding tot de algemeene Geographie, benevens eenige sterrekundige en andere verhandelingen, door nicolaas struick, Amsterdam 1740, Ie dl. bl. 261.
  4. Pingré Cometographie ou traite historique et théorique des comètes, 1783, tom. 2 zegt daarvan: presque toutes les observations ont été recueillies par kepler et par riccioli; elles ne sont pas fort précises sans doute; mais leur grand nombre peut compenser leur defaut de précision; il paroit qu'on peut se confier assez raisonnablement sur l'exacitude de l'orbite de cette comète, calculée par halleij.
  5. Verg. stanislaus de lubienietz, Lubieniecii Rolitsii, theatrum cometicum a°. 1668, t. II, p. 417, waar de uiteenloopende lengten worden opgegeven, die door verschillende sterrekundigen aan den staart dier komeet worden toegeschreven.
  6. Ekkrisis beteekent afscheiding.
  7. Niet stellig, maar bij wijze van waarschijnlijk vermoeden,
  8. In goddelijke en hemelsche zaken is het gemakkelijker te zeggen, hoe het niet is, dan om aan te wijzen, hoe het is.
  9. Lottichius, rerum Germanicarum t. II, c. 1, n. 4, aangehaald bij lubi nietz, t. II, p. 421.
  10. j.a. thuani, historiarum sui temporis t, III, p. 877.
  11. Nederlandsche Historie, beschreven door johan van den sande, dienende voor continuatie van de Historie van everhard van reyd. Leeuwarden 1650, bl. 82.
  12. Gerard brandt, Historie der Reformatie, 2de deel, bl. 971.
  13. Aangehaald bij g. brandt, 2 dl., bl. 975.
  14. Brandt, ter a. p.