Naar inhoud springen

De hut van Oom Tom/Hoofdstuk 10

Uit Wikisource


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De hut van Oom Tom/Hoofdstuk 10) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.

Dit is een verkorte uitgave van het beroemde boek van Harriet Beecher Stowe. De bewerker is niet bekend.

Inleiding

Oom Tom en kleine Harry worden verkocht - Eliza loopt weg met kleine Harry - De volgende morgen - De achtervolging - Eliza vindt een schuilplaats - Oom Tom neemt afscheid - Jongeheer George en Oom Tom - Eva - Eliza bij de Quakers - Oom Toms nieuwe huis - De brief van Oom Tom - Tante Chloe gaat naar Louisville - George vecht voor zijn vrijheid - Tante Dinah - Topsy - Eva en Topsy - Eva's laatste afscheid - Oom Toms nieuwe meester - Vrijheid voor George en Eliza - Vrijheid voor Oom Tom - Terug in Kentucky


HOOFDSTUK 10

Oom Toms nieuwe huis

Oom Tom raakte spoedig gewend in zijn nieuwe woning. Hij was zo gelukkig als maar kon, zo ver van zijn vrouw en zijn lieve, kleine kinderen. Hij had een vriendelijke meester.

Mevrouw St. Clare was echter lang niet zo aardig als haar man. Ze was wreed en zou de slaven vaak geslagen hebben, maar dat vond Meneer St. Clare niet goed.

Ze verbeeldde zich steeds dat ze ziek was en de meeste tijd lag ze op de bank of reed ze in haar comfortabele rijtuig.

Het was erg moeilijk voor de arme slavin die Mevrouw St. Clare moest bedienen. Ze rende de hele dag rond, en soms ook de hele nacht. Als ze er dan de volgende dag slaperig uitzag, zei haar meesteres dat ze wakker moest blijven. Mevrouw St. Clare scheen niet te begrijpen dat een slavin ook wel eens moe kon zijn, net als andere mensen.

Mevrouw St. Clare vond dat ze te ziek was om voor het huis te zorgen, dus alles werd door de slaven gedaan. Al heel gauw werd de zaak bijzonder onaangenaam en zelfs de vriendelijke Meneer St. Clare kon er niet meer tegen.

Hij was naar zijn nicht Ophelia St. Clare gegaan om haar te vragen om te komen en voor het huishouden te zorgen en op Eva te passen. Het was tijdens de terugreis dat Eva in het water viel, waarna Tom gekocht werd.

Miss Ophelia was een heel nette en precieze vrouw, heel anders dan de St. Clares. Bij haar thuis hadden ze geen slaven. Haar neef had er een heleboel en hij behandelde ze goed, maar toch vond ze het een slechte zaak om mannen en vrouwen als vee te verhandelen. Het speet haar heel erg voor de arme slaven en ze zou ze eigenlijk allemaal willen vrijlaten. Ze hield echter niet van negers en wilde ze liever niet om zich heen hebben, ze wilde ze zelfs niet aanraken, enkel en alleen omdat ze zwart waren.

Ze vond het verschrikkelijk om te zien hoe Eva de zwarte slavinnen kuste en knuffelde toen ze thuis kwam.

"Dat zou ik nou niet kunnen," zei ze.

"Waarom niet?" zei Meneer St. Clare, die toekeek.

"Nou, ik wil graag vriendelijk zijn voor iedereen. Ik wil niemand kwetsen. Meer negers kussen," – ze rilde – "dat doe je toch niet!"

Er klonk een vrolijke lach uit de binnenplaats. Meneer St. Clare ging naar buiten om te zien wat er gebeurde.

"Wat is er?" vroeg Miss Ophelia, die hem volgde.

Daar zat Tom op een klein bemost bankje op de binnenplaats. In elk van zijn knoopsgaten stak een bloem. Eva lachte vrolijk en hing een slinger van rozen om zijn hals. Toen klom ze, nog steeds lachend, als een klein musje op zijn knie.

"O, Tom, wat zie je er leuk uit!"

Tom had een eenvoudige glimlach op zijn gezicht. Op zijn eigen manier had hij even plezier als zijn kleine meesteres. Toen hij zijn ogen opsloeg en Meneer St. Clare zag, leek het er even op dat hij bang was voor een bestraffing. Maar Meneer St. Clare lachte alleen maar.

"Hoe kun je dat goedvinden?" zei Miss Ophelia.

"Waarom niet?" zei Meneer St. Clare.

"Waarom? Ik weet het niet. Ik vind het gewoon akelig."

"Je zou het volkomen vanzelfsprekend vinden als je Eva zag spelen met een grote hond, desnoods een zwarte hond. Maar een medemens die kan denken, die verstand heeft en gevoel, die onsterfelijk is, daarmee mag het van jou niet. Ik weet wel hoe jullie noordelingen erover denken. Je vermijdt de zwarten alsof het padden of slangen zijn. En toch heb je medelijken met ze en ben je boos omdat ze vaak slecht behandeld worden."

"Nou, Augustine," zei Miss Ophelia bedachtzaam, "Ik denk dat je gelijk hebt. Misschien moet ik proberen er anders over te denken."