Reize naar Surinamen en Guiana/Aanhangzel (1)
AANHANGZEL TOT DE REIZE VAN J. G. STEDMAN, ACHTER DE FRANSCHE VERTAALING VAN DEZELVE GEVOEGD
VOOR-BERICHT.
[bewerken]De Burger LESCALLIER, Oud-Bestuurder van Guiana;
Aan
Den Burger BUISSON, Boekhandelaar.
Parys, den 1sten Fructidor, 't VIde Jaar der Republiek.
Ik heb, Burger! het werk gelezen, door u aan my medegedeeld, ten titul voerende; Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, door den Capitain STEDMAN, uit het Engelsch vertaald. Ik heb het, over het algemeen, belangryk gevonden; het behaagt my inzonderheid uit hoofde van den geest van menschlievendheid en eerlykheid, die daar in doorstraalt. Zoo dikwils hy het stuk der slavernye behandelt, als mede het droevig lot der zwarten in deeze Volkplantingen, ziet men, dat deeze Schryver met vrymoedigheid ontvouwt, en ten hoogsten afkeurt de wreede handelwyze van zommige dienaaren, en de lydende menschelykheid oprechtelyk beklaagt. Ik heb echter met eenig leedwezen gezien, dat hy zelf, in verscheidene omstandigheden van zyn gedrag, ten deezen opzigte niet altyd onbesproken geweest is. Ik beroep my, onder anderen, op de behandeling, welke hy, op een valsch bericht, aan zynen Sergeant FOWLER aandeed, wien hy, zonder een woord te spreken, zes bambous-rieten op het hoofd aan stukken sloeg; zynde dit geweest het ellendig uitwerkzel van gramschap, die voor geene reden vatbaar is: (zie I. Deel, bladz. 256.) maar men moet dit een en ander over het hoofd zien, wanneer men daar tegen met een gunstig oog beschouwt den nadruk en de waarheid, die een verhaal kenschetsen, waar van zelfs de Schryver niet heeft agterwegen gelaten, het geen in zyn nadeel was, als mede een jeugdig, opvliegend en driftig gestel, het welk in zekere oogenblikken zig zelven niet meer meester is.
Gy verlangt, om dit werk vollediger te maken, eenige nadere hyzonderheden rakende de verdere gedeelten van Hollandsch en Fransch Guiana, welken ik bewoond en doorkruisd heb. Gy hebt gemeend, dat ik u de middelen zoude kunnen aan de hand geven, om, tot vermaak en ten nutte van het Publiek, deeze beschryving van Guiana aan te vullen, door eenige andere aanmerkingen, betrekkelyk deeze landstreeken, by elkander te verzamelen.
Altyd gereed, om aan myne mede-burgeren nuttig te zyn, heb ik niet geaarzeld de gelegenheid waar te nemen, welke gy my aanbood: met dit al, na rypelyk daar op te hebben doorgedacht, heb ik in deeze onderneming veele hinderpalen ontmoet, die my wel niet van de uitvoering myner belofte doen te rug keeren; maar my de toegevendheid van het Publiek doen verzoeken, daar de aanmerkingen, om verscheidene redenen, die ik u ontvouwen zal, zoo volledig niet zyn kunnen, als ik wel verlangd hadde.
Het is veertien jaaren geleden, dat ik de ééne, en elf jaaren, dat ik de andere deezer Volkplantingen niet gezien heb. Zedert dien tyd hebben verschillende bezigheden van eene onëindige beslommering, andere reizen, myn geheugen met een aantal denkbeelden, en nieuwe zaken beladen. Om een behoorlyk werk over deeze twee gedeelten van Guaina by één te brengen, zoude ik meer dan ooit noodig hebben in het bezit te zyn van de gedenkschriften en geschrevene berigten, welken ik by elkander had verzameld; maar, door onderscheidene toevalligheden, zyn de meeste myner papieren en handschriften verloren of verstrooid geraakt.
Aan den anderen kant heb ik, ten nutte van het Regeerings-Bestuur, een werk over Fransch Guiana [7] uitgegeven, waar in ik alle die gezichtpunten heb by één verzameld, die ik het nuttigst oordeelde, en de byzonderheden, die my met opzigt tot deeze landstreeken het gewichtigst voorkwamen: ik zoude hier niets anders kunnen doen, dan het door my reeds geschrevene te herhaalen.
Wat Hollandsch Guiana betreft, zynde gelegen boven Surinamen, dat is meer naar de west-zyde, en het welk ik twee jaaren lang bewoond en als Opperhoofd bestuurd heb, het zelve bestaat in drie Volkplantingen, aan de oevers van drie voornaame Rivieren gelegen; de Volkplanting de Berbices, waar van de grensscheidingen zig tot aan de Rivier Corantyn uitstrekken; die van Demerary en van Essequebo, zig met Spaansch Guiana uitstrekkende tot de Rivier Poumaron. Deeze Volkplantingen by elkander gerekend, bevatten eene uitgestrektheid van zestig mylen aan de zeekusten, waar van de beschryving in veele opzichten dezelfde zoude zyn, als die der kusten van Fransch Guiana. Maar derzelver wezentlyk onderscheid bestaat in de merkelyke vorderingen, die de bebouwing der laage landen in deeze Volkplantingen gemaakt heeft; het welk een nuttig voorbeeld verschaft voor onze Volkplanting van Guiana, die wel eenige proeven van dien aart gedaan heeft, maar welke volstrekt in de eerste beginzelen zyn blyven steken.
Om een nuttig Aanhangzel tot het werk van den Capitain STEDMAN, raakende Surinamen, te leveren, oordeele ik niets beters te kunnen doen, dan om, by wegen van eene briefwisseling tusschen een Hollandsch en een Fransch Ingezeten, aan het Publiek eenige aanmerkingen omtrent het bebouwen der lage landen optegeven; aanmerkingen, welken ik geduurende myn verblyf in deeze Volkplantingen heb opgezameld, en waar uit de Planters, die met eenige gelden in ons Guiana eenige onderneming zouden willen doen, groot voordeel trekken kunnen.
Ik heb verschooning noodig aangaande den styl, rangschikking en manier van schryven, naar mate van den korten tyd, dien ik aan deezen arbeid heb kunnen besteeden, met andere beslommerende bezigheden dagelyks bezet, welke my zeer weinige oogenblikken vryheid overlaaten. Ik weet wel, dat het Publiek, over 't algemeen, niet gewoon is op dusdanige verschooning veel acht te slaan; en indien men aan zyn voorgesteld doeleinde niet voldoet, zegt het met den Menschen-hater van MOLIERE:
De tyd doet niets ter zaak.
Dus draag ik deeze redenen van toegeeflykheid alleenlyk voor aan u, en aan het klein getal van Lezers, die dezelven wel zullen weten op prys te stellen.
INHOUD DER BRIEVEN.
[bewerken]EERSTE BRIEF.
Van den aart der Landen, derzelver vruchtbaarheid en plaatselyke ligging.
TWEEDE BRIEF.
Van de manier, om te arbeiden aan Dykagiën, uitwaterende Vaarten, Sluizen en ander werk, het welk noodig is, om het Land ter bebouwing gereed te maken.
DERDE BRIEF.
Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogsten en bewerken der Koffy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote Koffy-Plantagie, volgens het gebruik der Hollandsche Volkplantingen in Guiana.
VIERDE BRIEF.
Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Fransche Ingezeten de vraag omtrent de afschaffing der slavernye, in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettelyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen, en geeft de middelen aan de hand, om daar toe te geraken, zonder aan den voorspoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen.
AANHANGZEL.
[bewerken]EERSTE BRIEF.
[bewerken]Van den aart der Landen, derzelver vruchtbaarheid en plaatselyke ligging.
De weinige ledige tyd, die my overblyft van eenen post, met eene meenigte bezigheden vergezeld; eene zeer flaauwe kennis van de Fransche taal, aan welke een aantal Schryvers zulk eene volkomenheid bezorgd hebben, dat het aan weinige vreemdelingen gelukken mag in eenen middelmatigen styl te schryven; de ongenoegzaamheid myner kundigheden; alle deeze redenen zouden meer dan voldoende zyn, om uw verzoek te weigeren, ten einde myne gedachten te vernemen omtrent den grond der Volkplantingen van Guiana, zoo Fransch als Hollandsch, omtrent het zuiveren en droogmaken der landen, en omtrent de byzonderheden van derzelver bebouwing, van de verblyfplaatsen en huisvestingen, van het inöogsten en zuiveren der volwassene vruchten, met al het geen tot deeze onderscheidene voorwerpen eenigzints betrekkelyk is: maar wanneer ik acht geef op de byzondere diensten, welken het Fransch Bestuur aan de Republiek bewezen heeft, vermeene ik, dat elk waar Hollander gereed moet zyn, om, zoo veel zyne kundigheden zulks toelaten, te arbeiden aan alles, wat den Franschen aangenaam zyn kan.
Alvorens tot de opzettelyke behandeling der voorwerpen van onze briefwisseling toe te treden, oordeele ik het geenzints ongepast te zyn, om in weinige woorden te doen zien de verandering, welke de Volkplanting van Fransch Guiana t'eeniger tyd zal kunnen ondergaan, en by gevolg, welk nut dezelve aan onze scheepvaart en algemeenen koophandel zal kunnen aanbrengen, indien zy t'eeniger tyd, zig niet meer tot de hooge landen bepaalende, beter gebruik maakt van de vruchtbaare oevers van haare Rivieren Aprouago en Oyapok, als mede van de zee-kusten en binnen-landen, tot welken men door gegraavene vaarten tusschen deeze verschillende Rivieren den toegang zoude kunnen baanen.
Men ziet dit nog heden ten dage te Cayenne en in de Berbices; de geschiedenis van Surinamen en der Volkplanting van Demerary bewyst het ons: men heeft, door geheel Guiana zig het eerst op de hooge landen beginnen neder te zetten. Het is onnoodig de redenen daar van op te spooren; het is genoeg te melden, dat ongetwyffeld de schatten, welken de ryke grond van dit gedeelte van America in zig bevat, zig niet kunnen ontdekken, dan door het opdroogen van haare moerassen. Surinamen is eerst eene Volkplanting van aanbelang geworden, zedert dat men begonnen heeft de lage landen van de Rivier Commewyne uit te droogen; en de schepen, welken zy nog tegenwoordig afzendt, zyn grootendeels beladen met koopwaren, komende uit den mond van deeze ryke Rivier, waar in die van de Cottica, en verscheide aangelegde kreeken, zig ontlasten. De ladingen van drie vierde der schepen, welken de Volkplanting de Berbices in eene kleine hoeveelheid afzendt, bestaan in de voortbrengzels van een klein getal Plantagiën, gelegen in de lage landen van het gedeelte, het welk Maripaan, dat is, het lage van de Rivier, genoemd wordt. Wat de Volkplantingen Demerary en Essequebo betreft, de voortbrengzels van de hooge gedeelten deezer beide Rivieren, zyn naauwlyks noemenswaardig, zedert men zig te Essequebo heeft toegelegd op het bebouwen der landen, die aan de monden der Rivier, en de kusten der nabuurige Eilanden, gelegen zyn; en zedert dat men te Demerary de Plantagiën, die te veel van het een of ander moeras aan haaren mond verwyderd lagen, byna geheel verlaten heeft, heeft men zig van dien tyd af niet alleen met yver op de lage landen der beide oevers ter nedergeslagen, maar men heeft bovendien den landbouw langs de beide kusten der zee voortgezet; zynde die aan de west-zyde reeds volkomen bebouwd tot aan Borassire Kreek, terwyl die aan de oostzyde spoedig bebouwd zal zyn tot aan de Maheyca Kreek, en tot boven aan de Coerabanne Kreek.
Om u des te beter te doen gevoelen, welke uitwerking die verandering in deeze Volkplanting heeft te weeg gebragt, zal ik u eene tafel vertoonen van haare uitvoeringen naar Europa voor dien tyd, en ook daar na.
De Registers van het jaar 1745 tot het jaar 1761 toonen, dat het hoogste van die jaaren heeft opgeleverd 3579 vaten Suiker, en het minste 285 vaten, zonder byna eenige andere koopwaren; dat in de volgende jaaren, van 1762 tot 1770, in welken tyd het bebouwen der lage landen begonnen is, zoo in Essequebo, als in Demerary, men bevindt, dat in de drie eerste jaaren het hoogste niet meer bedroeg dan omtrent 3000 vaten Suiker, 19 oxhoofden en 664 balen Koffy, en 4 balen catoen; terwyl de uitvoering in 1767 reeds was opgeklommen tot 4745 vaten Suiker, 72 oxhoofden en 2740 balen Koffy, met 84 balen Catoen, welk artikel twee jaaren daar na opklom tot 337 balen, en, negen jaren later, tot 2868 balen in één enkel jaar: dit is vervolgens by aanhoudenheid naderhand zeer spoedig vermeerderd; zoo dat, in de maand September laatstleden, de Registers aantoonen, dat de Schepen, naar Holland en Zeeland vertrokken, zedert het begin van het tegenwoordig jaar, [8] hebben uitgevoerd 4021 en een half vaten Suiker, 1340 oxhoofden en 36315 balen Koffy, en 2992 balen Catoen, welken men hier doorgaans maakt van 300 tot 340 ponden gewicht, terwyl men in verscheidene andere Volkplantingen de balen catoen niet zwaarder maakt dan van 200 tot 250 pond: men moet die zelfde aanmerking maken, ten aanzien van de suikeren, welken de meeste Planters tegenwoordig in vaten pakken van omtrent duizend ponden netto, terwyl men dezelven voorheen deed in vaten van omtrent 600 ponden.
Om den uitvoer van dit geheele jaar 1785 volledig op te geven, ontbreekt het geen nog uitgevoerd zal kunnen worden met zeker schip, het welk in lading ligt, en voor het einde van het jaar vertrekken moet.
Voeg hier by het geen een goed aantal schepen van de Americanen en van de Eilanden (die zedert den eersten January uit Demerary zyn uitgezeild.) van die zelfde drie koopwaren ter smuik hebben uitgevoerd; eindelyk, het geen een aantal onbekende vaartuigen uit de Rivier Essequebo uitgevoerd hebben; het welk een handel van aanbelang uitmaakt, schoon een weinig minder dan in Demerary.
Oordeel hier uit van de gewichtige gevolgen van het bruikbaar maken der lage landen en der zee-kusten!
Indien de vertogen, door de Planters in 't jaar 1785 aan de Regeering gedaan, ingang vinden, en indien men voortgaat met van hun slechts matige belastingen te vorderen, indien men den handel niet dwingt door nadeelige Reglementen, is 'er geen twyffel aan, of de uitvoer naar Europa zal in veel minder dan vyftig jaren het dubbeld opbrengen.
Ik geef u deeze byzonderheden op, ten aanzien van de vermeerdering van de voortbrengzels deezer Volkplanting, om u door daadzaken te bewyzen, dat indien men zig te Caijenne op het bebouwen der lage landen met yver toelegt, deeze Volkplanting, wel verre van aan 's Lands schatkist tot een last te zyn, onder het getal zal komen van die genen, die den koophandel en de scheepvaart der verschillende Fransche havens doen herleven.
Ik kan niet ontkennen, dat de inrigtingen, die men op deeze landen aanlegt, geduurende het eerste en tweede jaar haare onaangenaamheden hebben: een vochtig land, en het welk nog niet lang genoeg door de stralen van de zon is bescheenen geweest, om volkomen droog te worden; onaangenaame insecten, die u des avonds, des nachts en des morgens kwellen; het gebrek aan goed water en verscheide andere zaken, of de moeilykheid om zig zulks aan te schaffen, maken, dit erken ik gaarne, het leven in den eersten tyd onaangenaam: maar laat men in aanschouw nemen, dat deeze ongemakken slechts voor een tyd zyn, terwyl de rykdom der voortbrengzels, welken deeze onuitputtelyke landen opleveren, de moeielykheden en het gebrek, die men aldaar in het begin ondervindt, spoedig zullen doen vergeten.
Voor 't overige kan men zig eenigermaten beveiligen tegen het ongemak van het steken der kleine en groote muggen, door het weghakken van het geboomte, stronken en doornheggen, die langs den oever der Rivieren groeiën, en waar in deeze insecten huisvesten.
Al verder, naar mate het getal der beplantingen vermeerdert, verminderen de onaangeraimheden. Zoo lang de nieuwe Planter zyne omheining nog niet geëindigd heeft, zyne uitwatering bepaald, en de gebouwen voor hem en zyne Negers opgerigt, is hy gehuisvest by zyn buurman, die zig daar toe des te gemakkelyker leent, om dat de nieuw aankomende door zyne omheining, en het hakken van zyn hout, de uitwerking der zoele winden vermeerdert, de insecten doet verdwynen, en hem ontlast van de zorgen der bedykingen, zoo aan de kanten, als in 't midden, in den tyd der zwaare regenbuien: op die wyze zyn in korte jaaren deeze moerassen, waar aan men te recht den naam van woesten klomp zoude kunnen geven, in eenen Hof van Eden veranderd en hervormd.
Het gezegde moet, zoo my dunkt, de geheele wereld overtuigen, dat het bebouwen der lage landen onëindig voordeeliger is boven dat der hooge landen; en ik twyffele niet, of een ieder zal de oude vooröordeelen ten deezen opzigte spoedig laten varen.
Na deeze inleiding, welke ik noodig geöordeeld heb vooraf te laten gaan, zal ik overgaan tot de behandeling van het hoofd-onderwerp van deezen, en van de volgende brieven.
Alvorens ik echter met u begin te spreken over den grond der Volkplantingen van Guiana, wil ik u myne denkbeelden en myn gevoelen mede deelen omtrent de manier van het inrigten der bebouwing van de oevers der Rivieren in dit geheele vaste Land: het is voordeeligst de zuivering der gronden te beginnen aan de wederzydsche oevers by den mond der Rivier, en daar mede voort te gaan, altyd van de laagte naar de hoogte opklimmende.
Verscheiden redenen overtuigen my, dat deeze manier de beste zyn zoude.
Het is buiten allen twyffel, dat over den geheelen aardbol, maar vooral en in 't byzonder tusschen de zonne-keerkringen, de zeelucht, en de winden, die langs de zeekusten waaijen, niet alleen over dag, maar zelfs des nachts, vooral by droog weder, ongemeen heilzaam zyn: de Negers zyn aldaar veel minder aan zweren onderworpen, dan aan het hooge einde der Rivieren; en wanneer zy die al hebben, worden zy veel spoediger genezen. De lucht aan de kust is bovendien een byzonder geneesmiddel tot spoedige herstelling van maag-kwalen, als mede van alle andere ziekten uit verstoppingen, die aldaar met eene verwonderlyke gemakkelykheid genezen worden.
Aan den anderen kant is het ontwyffelbaar, dat de eerste openingen in de lage landen de ongezondste zyn, en is het by gevolg niet veel voorzichtiger dezelven te beginnen aan dat gedeelte der Rivier, alwaar wind en lucht eene onbelemmerde dreef hebben, de vochtige uitdampingen oogenblikkelyk doen verdwynen, en den al te waterachtigen en rotachtigen staat van den dampkring verbeteren. Ik weet zeer wel, dat een enkel voorbeeld de gezondheid van eene landstreek niet met zekerheid bewyst; maar dit is echter zeker, dat de eerste bewoners, die zig op de lage landen der binnenste Rivieren van Demerary hebben ter neder gezet, grootendeels zeer jong gestorven zyn, terwyl men voorbeelden heeft van zulken, die zig aan den mond der Rivier gevestigd hebben, en tot eenen hoogen ouderdom gekomen zyn.
Eene andere reden, waarom dit meer verkieslyk is, bestaat hier in, dat gy plant op dat gedeelte der lage landen, het welk de spoedigste, vruchtbaarheid en de meeste voortbrengzels belooft: de voordeelige invloed van den zee-dampkring, welke men als de kragtdadigste medehulp beschouwen moet, is gelegen in het helpen en voortzetten der groeying, het bevorderen van de vruchtdraging der boomen, uit hoofde van de zoutachtige deelen, die deeze lucht met zig voert, welke door de luchtgaten der bladeren ingezogen zynde, de werking der aardachtige zouten bespoedigen. Eene ondervinding van agt jaren in deeze Volksplanting heeft my geleerd, dat Koffy-Plantagiën, die het naast aan den mond der Rivier en op de kusten gelegen waren, doorgaans meer opgebragt hebben, dan die verder van de zee af lagen.
Daarënboven is het zeker, dat de eerste ondernemingen van dien aart meestal zyn aangelegd door lieden van bepaalde vermogens: ook heeft men in de landen, aan de monden der Rivieren en aan de Kusten gelegen, 1º. het voordeel, dat men geene groote boomen behoeft om te hakken; 2º. een land, zeer geschikt om met gemak te worden omgespit. Ik heb met myne eigene oogen op deeze kusten, door twee, drie of vier spittende Negers, met het graven van grachten eenen verbazenden arbeid zien verrichten; en 3º. zoo dra de kleinste omheining geëindigd is, kan men aldaar catoen boomen planten, die, na verloop van negen maanden, reeds eenigen oogst opleveren.
By deeze redenen zal ik nog eene laatste voegen, die, naar myn begrip, het meest afdoet, namelyk dat men, beginnende met het zwaare hout aan den zeekant weg te nemen, aan het afgelegener gedeelte der Rivier een gezonder lucht bezorgt; het zelve wordt vruchtbaarer en aangenaamer voor den nieuwen Planter, die zig aldaar nederzet. Myne Plantagie is omtrent drie vierde van een myl van den mond der Rivier af gelegen, en ik houde my verzekerd, dat noch ik, noch myne gebuuren, zoo veel koffy als tegenwoordig niet zouden inöogsten, indien onze aanleg afgescheiden, en op zig zelfstaande, in de diepte der bosschen was gemaakt, en ik ben inwendig overtuigd, dat onze oogst merkelyk bevorderd wordt, doordien de bosschen, aan den oostkant van den mond der Rivier, byna geheel en al zyn weggehakt, en alle de Plantagiën van beneden af, tot by my, open zyn, of van het zwaare hout beroofd, ter diepte van vier honderd en vyftig, tot zes honderd vyftig roeden. [9] Bewyst de ondervinding dit niet overal? Het klein getal Plantagiën in de Berbices, aangelegd op lage landen aan de Maripaan, aan den westelyken oever der Rivier, en alzoo het genot hebbende van de passaatwinden, die door den breeden mond van die Rivier onbelemmerd heen waaijen, maakt jaarlyks voordeelige oogsten; en een oud Surinaamsch Colonist, een zeer goed Planter, schryft my, dat alleenlyk de Plantagiën, gelegen aan de Kreeken, die in de Commewyne uitloopen, en het genot der zeelucht hebben, by aanhoudendheid veel koffy opbrengen.
Ik vermeene u door alle deeze redenen overtuigd te hebben, dat het veel gezonder, veel gemakkelyker, en veel voordeeliger is, om de bebouwing der landen te beginnen aan den mond der Rivieren en aan de Zeekusten, niet alleen voor de geenen, die zig aldaar nederzetten, maar ook voor de Planters, die zig hooger op geplaatst hebben, of zulks by vervolg nog zouden kunnen doen.
Na u in 't algemeen myne denkbeelden te hebben medegedeeld, hoedanig men zig omtrent de bebouwing der lage landen in Guiana heeft te gedragen, gaa ik over tot de byzonderheden van derzelver bearbeiding, zuivering van stronken en wortels, enz. en ik zal beginnen met den aart van den grond van deeze landen.
Voor eerst zal ik toegeven, dat 'er op de hoogere en van de zee meer afgelegene landen, plaatsen zyn, wier grond zoo fraay en vruchtbaar is, als in de laagte; maar deeze plaatsen staan op zig zelven, en bestaan in kleine gedeeltens; zy genieten nooit die lucht, die voor de menschen gezond, en voor de groeizaamheid nuttig is, als de landen in de nabyheid der zee gelegen; het toemaken en bebouwen van dezelven is altyd onëindig moeijelyker, en vordert meerder werkzaamheid.
Men zal derhalven altyd aan den grond der lage landen den voorrang moeten geven, en uit dezelven moet men, zoo als ik hier boven gezegd heb, de schatten van Guiana haalen.
De teekenen, waar aan men goede landen kennen kan, bestaan daar in, dat zy, op de diepte van verscheiden voeten, een blaauwachtig, zacht, slyk hebben, het welk het water gemakkelyk laat doorzinken. In onze beide Rivieren vindt men een grond, alwaar dit slyk met zandkorrels vermengd is: dewyl dit nu den doortocht van het regenwater des te gemakkelyker maakt, schynt het zeker, dat de laatstgemelde grond den voorrang verdient boven de eerste, vooral voor het suiker-riet. Ik heb te Essequebo suiker gezien, die op dit zoort van land geöogst, en allerfraayst was, schoon de Plantagie slecht was uitgedroogd, slecht bearbeid, en slecht bebouwd: niets tog bewyst beter de goede hoedanigheid van den grond, dan wanneer men goede waaren, om zoo te spreken, van zelf ziet geboren worden.
Schoon ik het blaauwachtig slyk opgeeve als het teeken van den besten grond, wil ik wel met u toestemmen, dat het graauwachtige slyk, mits het zacht en tot het doorlaten van het water geschikt is, insgelyks goed kan zyn; echter zoude ik, met een hedendaagsch Schryver, die over den landbouw in Surïnamen gehandeld heeft, 'er voor zyn, om het zelve in den tweeden rang te plaatsen.
Beide zoorten van slyk moeten met eene zwartachtige, vette en gebondene aarde, als met eene goede wel verrotte mest, overdekt worden; deeze beweegbaare aarde vindt men van onderscheidene dikten: echter ben ik geenzints van het gevoelen van hun, die stellen, dat de rykdom van den grond geëvenredigd is aan de dikte van dit overdek van aarde. Integendeel zyn in Demerary alle de landen, alwaar die aarde ten hoogsten van 20 of 22 duimen diepte is, in verre na niet die geene, welke den voorrang verdienen: veel verkieslyker zyn die landen, alwaar men deeze aarde alleenlyk vindt ter diepte van 16 of 18 duimen, welke vervolgers tot 6 of 8 duimen vermindert door de indrooging, die na de omheining van den grond door de sterke zonnestraalen plaats heeft. Zelfs heb ik in de laagte van de Maripaan, en in het benedenste gedeelte der Rivier Canjé, in de Volkplanting de Berbices, uitmuntende landeryen gezien, alwaar de Koffy- en Cacao-boomen tot de grootste volkomenheid opgroeiden, schoon zy niet dan een zeer dun overdek van zwarte aarde hadden.
Naar mate men aan de zee, of aan den mond der Rivieren nadert, wordt het slyk minder vet en zagter: zoo is het ook langs de zee-kusten, alwaar men den naam van slyk in dien van uitgedroogde modder zoude kunnen veranderen, waar van de bagger uit de gegravene vaarten een overtuigend blyk oplevert. Deeze bewerking moet alle twee jaaren geschieden op de Plantagiën, die langs de kusten gelegen zyn. Het geen 'er uitgebaggerd wordt, werpt men aan de beide kanten dier vaarten, en twee jaaren daar na is van het zelve niets meer te vinden; het is wederom in de vaart afgezakt, welke 'er op nieuw mede bezet is.
Ik had my altyd verbeeld, dat dit zoort van landen minder vruchtbaar was, en dat de Koffy-boomen aldaar korter duurden; maar ik heb het laatste jaar twee stukken land gezien, met Koffy-boomen beplant, behoorende tot de oudste Plantagie aan de westkust, zynde in den besten staat en vol vruchten; en de eigenaar heeft my verzekerd, dat deeze stukken zedert 22 of 23 jaaren waren beplant geweest: ten duidelyken blyke, dat deeze landen zeer lang in hunne vruchtbaarheid volharden.
Voor een blyk van goed land houdt men vry algemeen een zoort van palmboom, waar aan men by u den naam van Pinot geeft. De Schryver, die den Surinaamschen landbouw behandeld heeft, zegt, dat hoe meer men van die boomen vindt, hoe vruchtbaarer de grond is. Ik stem gaarne toe, dat de landen, hier boven door my als de beste opgegeven, 'er rykelyk van voorzien zyn; maar verscheide inwooners, die de hooge landen in Demerary vruchteloos bebouwd hebben, hebben my verzekerd door dit blyk bedrogen te zyn geworden; ik zoude daarom altyd raden, zig daar op niet eeniglyk te verlaten, maar tevens te onderzoeken, of de grond ook andere blyken, welken ik ontvouwd heb, oplevert.
Behalven de verandering, die in den grond bespeurd wordt, naar mate men digter aan de zee nadert, vindt men ook, dat het hout uit minder sterke en een ander zoort van boomen begint te bestaan. Men ziet minder Manis, en van die boomen, welken de Indianen alhier noemen Warokoerie, de Creolen Schepperboom, dat is roey-riemen-hout, om dat het zig gemakkelyk laat klooven, en veel al tot het maken van roey-riemen gebruikt wordt; ter zelfder tyd vermeerdert het getal der Paletuvier-boomen. Men vindt den boom, Coeraharie genaamd, niet meer in grooten overvloed. Deeze boom, wiens Surinaamsche naam my niet bekend is, is geschikt tot timmerhout, en kan dienen tot het maken van palen of stylen; mits men dezelven op steene grondvesten plaatst; men gebruikt het ook tot ribben en balken, eindelyk tot alles wat beschut of bedekt is. Men vindt aldaar ook zeer fraaije vierkante blokken, waar van men planken zaagt, die zeer geschikt zyn om de huizen te beschieten; maar niet zeer goed zyn voor vloeren of zolders, om dat dit hout krom buigt. Men vindt deezen boom insgelyks in de diepten der Plantagiën, aan de west-kust; maar zy zyn aldaar kleiner. De Balata, die in Surinamen en de Berbices zoo gemeen is, is hier uittermaten zeldzaam.
Insgelyks zyn de banken van schulpvisschen aan de oevers van Surinamen en de Berbices zeer gemeen; maar men vindt dezelven in 't geheel niet aan die van de Rivieren Essequebo en Demerary. Men begint eenige schelpvisschen te zien, wanneer men de Coerabanne naar den oostkant voor by vaart, gaande naar den kant van de Maheyca; maar aan de oostzyde van deeze laatstgemelde Kreek, of beter gezegd, Rivier, is eene zeer groote bank, en van daar tot aan Mahicony is 'er de kust vol van.
Om zyne keuze te bepalen omtrent die plaatsen, waar de beste landen gelegen zyn, kan men, volgens de zekerste berigten, die ik heb kunnen opspooren, in Demerary alleenlyk voor behoorlyk vruchtbaare landen houden die geenen, welke aan den oostelyken oever gelegen zyn, gerekend van de Plantagie, de groote Diamant, tot omtrent twee mylen van den mond der Rivier; en aan den westelyken oever, van de Plantagie Laurentia, een halve myl hooger op, tot aan den mond der Rivier.
Te Essequebo bepalen zig de goede landen tot die van de Eilanden Legouane, Arobabiche, en Waakkename; en zelfs op dit laatstgemelde Eiland is het zuidelykst gedeelte, het welk het verste van de Zee af ligt, reeds van veel mindere waarde. Aan den oostelyken oever van deeze Rivier, kan men geene goede landen hooger op rekenen, dan de Plantagie Patrica, één myl van den mond der Rivier af, en aan den westelyken oever van de Plantagie, Adventure genaamd.
TWEEDE BRIEF.
[bewerken]Van de manier, om te arbeiden aan Dykagiën, uitwaterende vaarten, sluizen en ander werk, het welk noodig is, om het Land ter bebouwing gereed te maken.
In den vorigen brief heb ik u myne gedachten opgegeven, hoe uitmuntend geschikt de lage landen in Guiana ter bebouwing zyn, en welke keuze men onder de verschillende zoorten en liggingen van deeze landen te maken heeft: in deezen brief zal ik u ontvouwen de manier, om die landen toe te bereiden en bruikbaar te maken.
Dewyl deeze landen, of byna altyd onder water staan, of door de verwisseling van ebbe en vloed, aan overstroomingen onderworpen zyn, moet men dezelven droog maken, en door dyken beletten, dat het buitenwater niet kan doordringen tot het land, het welk men voornemens is tot bouwland aan te leggen.
Ik vooronderstel dus, dat de keuze van het land gedaan is. Men moet, voor alle dingen, het hout laten weghakken, en het geheele land, het welk men voorgenomen heeft te bedyken, of ten minsten het gedeelte, waar de dyken gelegd moeten worden, tot op eene zekere breedte, doen zuiveren. Vervolgens kunt gy overgaan tot het leggen van die dyken, welke een vierkant, dat evenwyd is, zullen vormen, waar van de eene kant uwe voorgevel of scheidsmuur, aan de Rivier of Zee-kust, zal uitmaken; eene andere, aan de eerste gelyk zynde, zal gelegd worden in de diepte van dit zelfde land, op den afstand, welken gy wilt toebereiden en beplanten; de twee andere zyden, die beide even groot zyn, zullen lynrecht tegen de twee eerste overstaan, en u van uwe gebuuren, ter rechter en ter linker zyde, afscheiden.
Tot dit einde moet men, in den geheelen omtrek van dit vierkant, beginnen met een kleine gracht te graven, welke gevonden moet worden onder het midden der breedte van den dyk, en daar aan als tot een grondvesting dienen. Deeze kleine gracht wordt genoemd de pit of blinde groeve: dezelve moet omtrent drie voeten breedte hebben, voor een dyk, die twaalf voeten en meer tot zynen grondslag heeft. Het is van aanbelang dezelve te graven tot de diepte van ten minsten twee goede schuppen, en aldaar geene stammen van boomen, geen hout, geene wortels over te laten, maar daar van volkomen te zuiveren.
Wanneer deeze blinde groeve gemaakt is, zult gy beginnen met de uitwaterende grachten te graven: men is gewoon 'er daar van twee te maken, de eene van buiten aan den dyk, de andere van binnen. De eerste dient, om den dyk met slyk aan te vullen, de binnen-gracht daar toe zomtyds niet voldoende zynde, wanneer deeze dyk van vry wat aanbelang moet zyn. Deeze buitenste gracht bevordert daarënboven den uitloop van een gedeelte der omringende wateren, en belet dezelven, door middel van dien uitloop, tegen den dyk aan te perssen.
Het is nutteloos deeze buitenste gracht zeer diep uit te graven; zy vordert zoo veel oplettendheid niet, als de binnenste gracht, die net en regelmatig moet bewerkt worden; terwyl men in de buitenste de stronken en wortels laten kan, mits zy aan de uitdieping niet te hinderlyk zyn. Men moet altyd eene bekwame tusschenruimte tusschen deeze gracht en den dyk houden.
In welk zoort van lage landen het ook zy, is de bagger, die men voor de eerste keer uit deeze grachten haalt, te veel met vreemde lichamen vermengt, en al te los, om tot bekwame grondslagen voor den dyk te kunnen dienen. Men moet ten minsten de twee eerste baggers, die men 'er uit haalt, aan deeze zyde werpen, dat is tusschen de gracht en den dyk; en wanneer men de slyk of grond vast en bekwaam genoeg vindt, laat men dezelve op den dyk werpen, het zy in eens, het zy in twee keeren, zoo als gewoonlyk plaats heeft, om reden, dat men tusschen den dyk en de omringende grachten een tusschenvak moet laten van 20 of zomtyds 30 voeten. Indien men deeze voorzorg verzuimde, zoude men gevaar loopen, om de kanten van den dyk, en van de grachten, door de onmatige zwaarte van de aarde, waar van de dyk gemaakt is, spoedig te zien instorten.
Men graaft de omringende grachten tot de vereischte diepte, die niet altyd dezelfde is, maar waar van de gewoone maat bedraagt zes voeten voor de binnen-gracht: men moet wel opletten, om aan deeze gracht de noodige opgaande schuinte te geven, naar mate men dezelve graaft. De evenredigheid van deeze opgaande schuinte is van 5 of 6 duimen van elke voet; en naar mate men de kanten van deeze gracht in die schuinte graaft, maakt men dezelve met het platte van de schup effen en gelyk.
Men zoude vervolgens deeze binnen-gracht kunnen eindigen, zonder andere voorzorgen in acht te nemen; maar dan zou men gevaar loopen, om door het hooge water overvallen te worden, en daar door veel tyd te verliezen; behalven dat het te vreezen is, dat het water deeze grond of slyk, welke daar door gedeeltelyk in beweging gebragt wordt, week zoude maken, en daar door verzakkingen veroorzaken.
Men keert dit ongemak af, door, van den beginne af aan, een vierkante pyp of sluis te plaatsen, die in dit land genaamd wordt coffre d'ecoulement, het zy een groote, het zy by voorraad een kleine, die ten minsten het water op de gewoone getyen kan tegen houden.
Om deeze uitwaterende sluis te plaatsen, graaft men daar toe opzettelyk een gat in den dyk, aan den kant, die aan de Rivier of de Zee gelegen is, indien men in het land geene kreek heeft, die daar toe geschikt is. Maar doorgaans vindt men verscheiden van die kreeken of vaarten, door de natuur zelve gevormd, waar door het ryzend water in overvloed in de landen inloopt, en het vallend water weder afloopt. In het begin moet men alle deeze kreeken door goede kistdammen schutten.
Zulk een kistdam is niet moeijelyk te maken; maar dit moet met oplettendheid en vastheid geschieden: men begint met het vak of de plaats, alwaar die kistdam gelegd moet worden, te zuiveren. Men neemt vervolgens twee zwaare stukken hout of ribben, van eene genoegzame lengte, om de geheele kreek en derzelver oevers te beslaan van den eenen tot den anderen kant, ter wydte van omtrent zes voeten: dit vak van zes voeten wordt tot op een goede schup diepte, beneden het bed van de kreek, weggegraven. De twee houte ribben worden mitsdien dwars op den grond van de kreek gelegd, op een zekeren afstand van elkander: vervolgens plant men eenige zwaare heypalen aan de buitenzyde, voor elk einde van deeze houte ribben, om de uitwyking voor te komen van de aarde of het slyk, waar mede men het vak tusschen de twee ribben vullen moet, om den kistdam te maken.
Wanneer deeze houte ribben wel geplaatst, en behoorlyk vast gemaakt zyn, plant men langs elk van dezelven, zoo aan de binnen- als buitenzyde, een rey heypaalen, van zwaare stukken hout, welken men naast, en zoo dicht mogelyk aan elkander, inslaat: men moet om die reden rechte stukken daar toe verkiezen. Wanneer alle deeze paalen zyn ingeheyd, vult men het tusschen-vak met slyk, welke men aldaar met kragt inwerpt, en die eindelyk een klomp wordt, waar door het water niet kan heen dringen.
Men vindt op de plaatsen zelven altyd hout, het welk geschikt is, om tot deeze ribben te dienen, vermits zy niet langer dan twee of drie jaaren behoeven te duuren, na verloop van welken tyd de kistdam stevig genoeg is, en geen steunzel meer noodig heeft.
Thans, om de sluis te kunnen plaatsen, zuivert men de kreek, waar in men die plaatsen wil, van derzelver vuiligheden, of men graaft opzettelyk eene vaart, indien men geen gebruik van eene kreek maakt. Men moet eenige duimen lager graven, dan het waterpas van het laagste gety van de Rivier of Zee kust, waar in men de uitwatering verkiest.
Wanneer de plaats, alwaar men de sluis stellen wil, is uitgegraven, brengt men die sluis voorwaarts naar één der oevers van de vaart, welke men daar voor gegraven heeft: men plaatst dezelve aldaar op eenige houte balken, die voor uit moeten steken tot byna op de helft van de opening der gegravene vaart. Die sluis aldaar geplaatst zynde, keert men de zelve op zyde, zoo dat de grond of het onderste van de sluis recht over einde staat aan de zyde van de uitgegravene plaats, en byna tegen den kant aan. Vervolgens slaat men om de twee uitëinden van de sluis twee zwaare touwen, waar van men de einden behoorlyk vast maakt. Op elk derzelven plaatst men een takel, waar van men de wederzyde op eenige stronken van boomen doet rusten, of, zoo 'er die niet zyn, op twee zware palen, daar toe opzettelyk geplant, aan de zelfde zyde, waar de sluis geplaatst is.
By elke takel zet men eenig volk, met last om gelykelyk en van langzamerhand schoot te geven, naar mate daar toe bevel gegeven wordt; vervolgens wordt door eenige arbeiders, die langs de sluis geplaatst zyn, dezelve op de balken voortgeduwd naar het gat, waar in dezelve moet inzakken. Wanneer de sluis, alzoo voortgestooten zynde, geheel van den grond af is, begint dezelve wederom in haare natuurlyke gesteldheid om te wenden, dat is, met den bodem naar beneden; als dan moet het volk, het welk de takels tegen houdt, de touwen eensklaps los laten, om de sluis in het gat te doen nederzakken. De balken, waar op men de sluis heeft laten voortglyden, dienen in dit oogenblik tot een wip, om de sluis naar beneden in de gegravene vaart te wenden, alwaar men dezelve nederzet, waterpas en plat, zoo naauwkeurig maar eenigzints mogelyk is.
Wanneer de sluis zoodanig geplaatst is, als men verlangt, trekt men de takels en andere touwen te rug: men plaatst, even als by het maken van eene gewoone en volkomene kistdam, hier boven reeds beschreven, twee houte ribben, de eene beneden, en de andere boven de sluis, vlak tegen dezelve aan. Men plant aldaar eene reije van houte staken, uitgenomen op de plaats, welke de sluis beslaat, waar van men de opening niet sluiten moet: men neemt in plaats derzelven aldaar zware planken, of, indien men wil, ronde stukken hout, met den grond gelyk en in de dwarste. Deeze kistdam vult men met slyk, zoo als hier voren reeds is opgegeven, en men overdekt daar mede de sluis.
Indien men alleenlyk by voorraad eene kleine sluis wilde plaatsen, om de eerste bewerking des te gemakkelyker te maken, zulks zoude veel eenvoudiger zyn; dezelve wordt gemaakt van vier zwaare planken aan elkander gevoegd, zoo dat elk derzelven één van de kanten uitmaakt: aan het buitenste einde plaatst men eene kleine sluisdeur of duiker, die nederhangt, om de sluiting des te gemakkelyker en zekerder te hebben.
Hier mede behooren wy over te gaan tot de ontvouwing van de manier, op welke eene groote sluis gebouwd wordt, die men veronderstelt eene opening van drie voeten te hebben.
De bouwstoffen, daartoe verëischt wordende, zyn de volgende:
1º. Zes zwaare planken van 26 voeten lengte, op 13 duimen breedte en twee duimen dikte.
2º. Vyftien zwaare planken van 12 voeten lengte, twaalf duimen breedte, en anderhalve duim dikte.
3º. Vier zwaare planken van twaalf voeten lengte, twaalf duimen breedte, en twee en een halve duim dikte.
4º. Twee stukken hout van vyf voeten lengte, op zeven duimen breedte in 't vierkant.
5º. Een paar hengzels, van twee en een halve voeten lengte, en twee en een halve duimen breedte, met twee zwaare yzere duimen, waar van de punten lang genoeg zyn, om door het stukje hout of klamp, het welk men boven de sluisdeur plaatst, heen te gaan, en voorts genoegzaam uitstekende, om met een schroef of schaar vast gemaakt te worden.
6º. Vier yzere banden, waar van de einden omgebogen zyn naar verëisch van de houte klampen, en hebbende de lengte van twee en een half voeten, om op de sluis te spykeren, tot derzelver meerdere vastheid.
7º. Eindelyk de noodige spykers, die voor een sluis van dit maakzel, en van die evenredigheid, ten naasten by zullen bedragen twaalf ponden van 5 of 6 duimen, en twintig of vier-en-twintig ponden kleiner spykers van 3 duimen.
Om deeze sluis te maken, begint men met de zwaare planken van 26 voeten lengte gelyk te maken; men zet die in elkander, drie van de eene en drie van de andere zyde, zoo dat elke kant, uit drie te zamen verëenigde planken bestaande, eene gelyke breedte maakt; men hakt het einde van deeze planken schuins, in de evenredigheid van ten minsten drie duimen op elken voet. Deeze schuinte is alleen aan die zyde, welke naar de Rivier of Zee geplaatst wordt, en alwaar ook de sluis-deur moet gemaakt worden.
De vier planken van twaalf voeten lengte, en twee en een halve duimen dikte, dienen om de vierkanten of vakken van de sluis te maken. Daarom klooft men dezelven in de breedte midden door, het geen de planken alleenlyk zes duimen breed maakt; men hakt dezelve in vier stukken, elk van drie voeten lang; men maakt deeze stukken van eene even gelyke grootte, en voegt die met rechte hoeken en een zwaluwen staart te zamen, zoo dat men van vier stukken een vierkant maakt; en dewyl elke plank agt stukken oplevert, maakt zulks twee vierkanten op elke plank, en voor de vier, agt vierkanten of vakken, die tot de vastheid van de sluis op eene lengte van 26 voeten volkomen voldoende zyn. Het vierkant, het welk aan het einde der lange planken, die schuins gehakt zyn, geplaatst is, moet insgelyks in de schuinte gehakt worden, om op de andere schuinte volmaakt te sluiten. Wanneer de vierkanten gemaakt zyn, spykert men dezelven op gelyke afstanden van elkander aan de lange planken vast: wanneer de sluis van wederzyden aan die vierkanten is vast gespykerd, gaat men over tot de twee andere zyden, die den bodem, en het boveneinde van de sluis uitmaken: men gebruikt daar toe de vyftien planken van anderhalve duim dikte: men hakt die alle aan stukken van drie voeten lengte, het geen voldoende is, om de beide zyden van de sluis aan de einden gelyk te doen dragen: na deeze stukken zoo gemaakt te hebben, dat ze volmaakt op elkander passen, spykert men ze overdwars aan de sluis vast, zoo van boven als van onderen.
De deur van deeze sluis wordt geplaatst aan die zyde, alwaar de planken met een schuinse inham gehakt zyn; men geeft 'er het fatsoen aan overëenkomstig deeze zelfde schuinte, en hangt dezelve aan twee hengzels, waar van de yzere duimen zyn geklonken in een stuk hout van het beste zoort, het welk men boven aan de sluis vast maakt, door het zelve vooraf met het vierkant, waar op deeze deur rust, zamen te hegten; en vervolgens met twee yzere krammen, die het zelve aan drie kanten omvatten, en waar van de platte einden gespykerd zyn op de planken, welken men overdwars boven de sluis geplaatst heeft, terwyl men onder aan een gelyk stuk hout plaatst, op dezelfde wyze vast gehecht, waar op de sluisdeur rust, wanneer die gesloten is. De yzere duimen gaan door de breedte heen van het stuk hout, waar in zy geklonken zyn, en van agteren zyn zy met een schroef of schaar vast gemaakt, zoo dat men ze naar vooren of naar agteren kan draaijen, naar dat de vaste sluiting van de sluisdeur zulks vordert.
Het geheel van deeze sluisdeur bestaat uit in elkander gevoegde stukken hout, die wel gelyk gemaakt zyn, en overdekt met eene dubbele laag hout met regte hoeken, insgelyks in elkander gezet: dezelve moet breeder zyn, dan de opening van de sluis, dat is, gelyk met derzelver geheele breedte, de buitenste kanten daar onder gerekend. Die zyde van de deur, alwaar de planken vlak of overdwars zyn in elkander gevoegd, moet binnenwaarts geplaatst worden, dewyl het hout op die manier zig minder uitzet, en de sluisdeur dan minder bloot gesteld is, om in wanörde te geraken, en naauwkeuriger sluit.
Om aan deeze sluisdeur meer gewicht te geven, en dezelve gemakkelyker van zig zelve, en door haare zwaarte, te doen sluiten, voegt men 'er van weerskanten een zwaar stuk hout by, het welk men aan de buitenste oppervlakte vast spykert; dit stuk moet de dikte hebben van vier of zes duimen in de laagte, en naar de bovenkant hoeksgewyze eindigen.
Eene uitwaterende sluis van de hier boven opgegevene grootte, is volkomen voldoende tot het droogmaken van een stuk van 150 hond lands: men kan een tweede aanleggen, of 'er een maken, die grooter is, naar mate eene grootere uitgestrektheid gronds moet worden droog gemaakt.
Deeze zoort van sluisdeuren of duikers is de eenvoudigste en min kostbaarste, om te dienen tot loozing van het binnen-water van een land, het welk men wil droogmaken en bebouwen.
Voor 't overige, wanneer men 'er de middelen en den tyd toe heeft, kan men aldaar sluizen maken op de manier, die in Europa bekend is, het zy van hout, het zy van steen. 'Er zyn veele Planters in de Hollandsche Volkplantingen van Guiana, die deeze laatstgemelde hebben.
Wanneer de grachten rondöm gegraven en de sluis geplaatst is, moet men dadelyk zyn werk maken van de afdeeling van den grond, en van de wegen, waar door elke afdeeling wordt afgescheiden. Deeze wegen moeten door gegravene vaarten omgeven zyn, die tamelyk groot en ten hoogsten honderd toisen van elkander afgelegen zyn. Indien de tusschenruimten grooter waren, zoude de afloop van het water te langzaam en onvoldoende zyn: men moet ze ook niet te digt by elkander maken, om den arbeid niet noodeloos te vermeenigvuldigen.
Deeze verdeelingen zyn willekeurig, en hangen van des Planters goedvinden af. Men maakt de midden-laanen meer of min breed, en aan de kanten plant men vrugtboomen, bananen-boomen, ananassen, en andere nuttige planten.
'Er zyn Planters, die, behalven de groote midden-laan, nog eene andere van wederzyden maken, minder breed, in het midden van het vak tusschen de groote laan en elke dyk, waar door het geheele stuk gronds in vier gelyke deelen verdeeld is: men kan deeze verdeeling nog eenvoudiger maken, om den arbeid te verminderen.
'Er is nog eene manier, die veel voordeeliger is, en daarom veel meer aan te raden: hier in bestaande, om in plaats van den middenweg, eene groote vaart te graven, beginnende van het achterste gedeelte der gebouwen tot een einde voor aan in het bosch, en in de dwarste loopende voor den agterdyk. Men bedient zig van de aarde, die daar uit gegraven wordt, om aan wederzyden van deeze vaart, de dyken op te hoogen, die een zeer goeden weg opleveren ter rechter en ter linker zyde, welken men ieder met ryen boomen beplant. Het nut van zulk eene gegravene vaart is onwaardeerbaar; dezelve dient, om de koffy of andere waaren in den oogst-tyd met schepen of ligte vaartuigen te vervoeren, het geen veel handen arbeid kan voorkomen. Deeze vaart is het geheele jaar door vol goed en zoet water, het welk uit het bosch afdaalt. Dit water dient tot besproeijingen, tot verscheidene benoodigdheden der Planters, om zig te baden, en tot het vervoeren van hout voor vaatwerk, en brandhout, het welk men als een vlot laat afzakken, enz.
Na dat men eenige maanden aan het maken der omringende dyken gearbeid heeft, wanneer de grond is ingezakt en vast geworden, maakt men de dyken volkomen af, en gelyk, en geeft aan de onderpaden en schuinse afhellingen derzelver regelmatige gedaante. De hoogte van deeze dyken moet altyd zyn een voet boven het hoogste water.
In dit bearbeiden der lage landen, na den grond van het zwaare hout en de takken gezuiverd te hebben, het geen altyd een lang en moeijelyk werk is, voornamelyk wanneer de gronden met paletuvier-boomen bewassen zyn, is men gewoon in het begin bananen-boomen te planten, die tot voedzel voor de beplanters dienen, en met hunne zwaare bladeren de heestergewassen, het kleine geboomte, en planten, die op den grond overig blyven, overschaduwende, dezelven eindelyk geheel doen te niet gaan. Waar na men dezelven uittrekt, en nuttige planten, die men voornemens is aldaar aan te kweeken, in de plaats zet, om 'er voordeel mede te doen. Indien dit koffy-boomen zyn, plant men dezelven, geduurende het eerste en tweede jaar, in de schaduwe der bananen-boomen, waar van men een gedeelte laat staan.
Voorts moeten wy nog aanmerken, dat op de groote, en vooral op de Suiker-Plantagiën, de verdeeling der grachten een weinig anders zyn moet.
Voor eene Suiker-Plantagie, alwaar men een water-molen maken wil, moet men afzonderlyke gegravene vaarten hebben, benevens genoegzaame vyvers, en bewaarplaatsen van water, die in slaat zyn het zelve aan de molen te verschaffen; als mede eene bekwaame helling, geduurende al den tyd, dat de Zee laag genoeg is, om de molen te kunnen laten malen.
'Er zyn ook grachten of vaarten noodig, die bevaarbaar zyn voor ligte vaartuigen, rondöm elke verdeeling, ten einde het suiker-riet met gemak en vaardigheid naar den molen te kunnen overvoeren.
Op de groote Koffy-Plantagiën graaft men ook eenigen van deeze vaarten, tot het vervoeren van de ingeöogste vruchten in kleine vaartuigen; het geen aan den arbeid der wyd afgelegene Plantagiën byzonder veel gemak aanbrengt. Het is tot dit einde genoeg, een gracht te hebben van twintig voeten breedte, die midden door de Plantagie, en vervolgens naar de diepte heen loopt. Deeze gracht of vaart moet geene gemeenschap met de anderen hebben; dewyl men zorgen moet, dat daar in altyd water genoeg is, om te kunnen varen, en wel zoet water, gelyk reeds hier vooren is opgemerkt; ook is het noodig aldaar eene kleine sluis te leggen, die haar uitloop heeft naar de groote sluis, welke voor de geheele droogmaking dient, ten einde deeze vaart te kunnen ontledigen, wanneer 'er te veel water in is, of zelfs geheel en al uit te droogen, indien dit noodig is, om dezelve schoon te maken, en diergelyken.
Ten aanzien van eene Suiker-Plantagie, is het met de verdeeling deezer grachten en vaarten geheel anders gelegen: twee zaaken komen aldaar in aanschouw; voor eerst, het maken van plaatsen, die geschikt zyn om het water te bewaren, het welk noodig is, om den molen aan den gang te houden; ten tweeden, om de middelen te verschaffen, tot het rondöm vaaren van elk stuk lands, met suiker-riet beplant, en het zelve alzoo naar den molen te kunnen vervoeren. Men moet die vaarten dus veel grooter en meerder in getal maken. Zie hier de verdeeling van dezelven.
Men begint met omringende grachten te maken, die in grootte aan de uitgestrektheid van het stuk lands geëvenredigd zyn; men maakt vervolgens verdeelingen van 100 tot 100 toisen, maar niet verder, dan tot omtrent in het midden van de diepte der Plantagie. De groote gegraven vaart van zoet water, waar van wy gesproken hebben, en die van de gebouwen der Plantagie af, tot in derzelver diepte, boven den agter-dyk, doorloopt, moet eene veel grootere breedte hebben omtrent de plaats, waar de molen staat, dan in een afgelegener gedeelte. Op deeze vaart loopen andere kleinere vaarten of grachten uit, die geplaatst worden tusschen de afdeelingen heen, zoo dat zy met de uitwaterende vaarten geene gemeenschap hebben, maar alleenlyk met de middelste, waar van zy als zoo veele armen uitmaken.
Behalven deeze groote vaart, en derzelver rechthoekige armen, zyn de verdeelingen van den grond omringd door eene uitwaterende vaart of gracht, en hebben nog eene andere in het midden van derzelver breedte, alle welke met de omringende en uit waterende vaarten gemeenschap hebben: en op die wyze geschiedt de droogmaking van den grond, als mede van de afgedeelde stukken, die men, even gelyk in alle andere droogmakingen, van 30 tot 30 voeten maakt.
Wanneer eene Suiker-Plantagie, of andere, van eene zekere uitgestrektheid is, zyn 'er twee uitwaterende sluizen noodig, één aan elk uitëinde van het voorste gedeelte des lands: men legt ook nog een derde aan den ingang van de groote vaart, dienende tot een bewaarplaats van water, om, wanneer men wil, het water in alle de grachten te kunnen laten inloopen: en deeze sluis zet men open, wanneer het buiten-water te hoog is.
Nooten
[bewerken][7] Exposé des moyens de mettre en valeur & d'administrer la Guiane.--Eén Deel in 8vo; met een Kaart: by DUPONT, rue de la Loi.
[8] Dit is geschreven in 't jaar 1786. De hoeveelheid van de voortbrengzels deezer Volkplanting is tegenwoordig ten minsten verdubbeld.
[9] De Hollandsche roede is van 12 voeten Rhynlandsche maat, het welk ten naasten by 11 Fransche voeten. (of 3 metres, 572,) uitmaakt.
Publiek Domein |
---|
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Aanhangzel (1)) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |