Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XX
TWINTIGSTE HOOFTSTUK.
Beschryving van eenen oproerigen Neger.--Vuurige Mier.--Het wandelend Blad.--Doornhaag-Spinnekop.--Duiven-boonen of erwten van Angolo.--Nadrukkelyke benaamingen, door de Negers gebezigd wordende.--Het innemen van de Stad Gado-Saby, door den Colonel FOURGEOUD.--Trek van bygeloovigheid.--Beleid van den vyand.
De muitelingen, door hun behaald voordeel op den Capitain MEYLAND opgeblazen, waren daarënboven door hunne Spions onderrigt, dat de Colonel FOURGEOUD zig te Barbacoeba bevondt, en zyne soldaaten willende trotseeren, of schrik aanjagen, hadden zy de stoutheid, om den 15den Augustus 1775. de hutten van twee legerplaatsen, welken onze uitgezondene wachten hadden laten staan, in brand te steeken, en een gehuil en geschreeuw te maken, het welk wy den geheelen nacht hoorden. Dit was nogtans van hunnen kant niets anders dan loutere zwetzery; maar het verwekte in onzen Bevelhebber zulk eene gramschap, dat hy zwoer zig met geweld, het koste wat het wilde, te zullen wreeken. Dien zelfden nacht wierden wy ook door een grooten Tyger ontrust; maar hy deedt geen het minste kwaad. Des anderen daags morgens stondt al ons krygsvolk tot den optocht gereed, en met het aanbreken van den dag begaven wy ons in het bosch. Wy waaren twee honderd Europeaanen sterk, bekwaam om dienst te doen; en wy lieten een groot getal agter, die door ziekten belet wierden mede te gaan. De Neger-Jagers, wien het verveelde de beveelen van den Colonel FOURGEOUD te gehoorzamen, verscheenen niet, hoewel zy verwagt wierden, het welk aan den Bevelhebber gelegenheid gaf, om hunne bende voor schelmen en lafhartigen uittemaken. Ik erken, dat ik uittermaten verwonderd was over het agterblyven van myne begunstigden, die op andere tyden zoo veel yver betoond hadden om den vyand te keer te gaan, en die verklaard hadden niets meerder te verlangen, dan eenen algemeenen en beslissenden slag.
Wy trokken deezen dag oostwaarts aan. Na omtrent agt mylen te hebben afgelegd, het geen in een land, waar onöphoudelyk door het weghakken van het geboomte de weg gebaand moest worden, al vry aanmerkelyk is, sloegen wy hutten op, en namen aldaar onze legerplaats. Na zoo meenigmaalen van de oproerige Negers, aan wien wy nu op het punt waren van slag te leveren, gesprooken te hebben, biede ik den lezer eene afteekening aan, verbeeldende één van hun, die op schildwacht staat, en door het hooren afschieten van snaphaanen in de struiken verschrikt is. Twee Jagers schynen het oogenblik om hem te verrassen op eenigen afstand te bespieden. Deze Neger is met een snaphaan en byl gewapend. Zyne hairen, ofschoon wollig zynde, zyn digt aan 't hoofd gevlogten; dit was een teken, waar door de muitelingen van onze Jagers, en van andere Maroni-Negers, die onder hunne bende niet gedoogd wierden, onderscheiden waren. Zyn baard is puntsgewyze gesneeden, zoo als zy dien allen dragen, wanneer zy niet in de gelegenheid zyn, om zig te scheeren. Zyne voornaamste kleeding bestaat in een lap catoen, die onagtzaam om zyne schouders geslagen is, hem voor de ongemakken der lucht beveiligt, en hem dient om 'er op te slapen, het welk een iegelyk van hun altoos onder een dekkleed doet, in de somberste plaatsen, welken hy vinden kan, wanneer hy van zyne medemakkers is afgescheiden. Dezelfde persoon draagt een Camisa, die als een neusdoek om zyne lendenen gebonden is. Zyn zak of weitas is van de huid van 't een of ander dier gemaakt. Kleine catoene koorden zyn om de gewrichten zyner handen en enklauwen tot cieraad gebonden. Eene bygeloovige Obia of tooverband, waar op hy al zyn vertrouwen stelt, hangt hem om den hals. De bekkeneelen en beenderen, welken men in eene zandige Savane verstrooid ziet, zyn waarschynlyk die van zyne vyanden.
De twee Jagers, welken men in't verschiet bemerkt, zyn door hunne roode mutsen kenbaar. Het is aanmerkens waardig, dat de muitelingen zig verscheiden malen van deeze onderscheidende teekenen meester maakten, en dat zy, dezelven staande het gevecht op hun hoofd gezet hebbende, niet alleen hun leven behielden, maar zelfs des te gemakkelyker hunne vyanden konden afmaken.
Zy hebben dikwerf eene andere krygslist gebruikt. Dewyl het schietgeweer zeldzaam onder hen was, voegden zig verscheiden onder hunne gelederen, dragende een stuk hout, het welk ten naasten by als een snaphaan gehouwen was, op den schouder. Deeze list heeft dikwils de slaven der Plantagiën belet, om dezelven te verdedigen, wanneer deeze muitelingen ze kwamen plonderen: zulks heeft zelfs meer dan eens een zoo grooten schrik verwekt, dat men hen hunne oude woonsteden, na de vrouwen en kinderen weggevoerd te hebben, zonder tegenkanting in brand liet steken.
Den 16den, vervolgden wy onzen weg west-waarts over hoog land. Het was een zoort van keten van bergen, die, zoo ik my niet bedriege, in dit Land doorgaans van het oosten naar het westen loopt, zoo als ook in de verdronken zandwoestynen en moerassen plaats heeft. Wy leiden geenen zoo grooten weg af, als daags te vooren, en toen wy stil hielden, ontfingen wy bevel om onze hangmatten uit te spreiden, en daar op te gaan slapen, zonder eenig overdek, om den vyand geene kennis te doen bekomen van de plaats, alwaar wy ons bevonden, het geen zekerlyk gebeurd zoude zyn, indien wy in het bosch boomen gekapt hadden: bovendien wierd ons niet toegestaan vuur aan te leggen, noch te spreken; en men hieldt naauwkeurig de wacht rondom de legerplaats. Deeze voorzorgen waren in de daad aller noodzakelykst: maar zoo al de muitelingen ons niet ontdekten, wy wierden ten minsten door groote muggen en insecten, die uit een naby gelegen moeras opkwamen, van één gereten. Wat my betrof, ik leed hier meer, dan ik immer geleden had aan boord der elendige vaartuigen, toen ik my op den wachtpost aan de Cottica bevond. Het was ons verboden deeze insecten door rook te verdryven; en in die deerniswaardige gesteldheid, zag ik soldaten, die met hunne bajonetten gaten in den grond groeven, om hun hoofd daar in te leggen, terwyl zy voor over op den buik, en met hunne hangmat overdekt, lagen te slapen. Het was volstrekt onmogelyk in eenige andere ligging den slaap te vatten.
Echter konde ik, den raad van eenen Neger-Slaaf volgende, een weinig genot van den slaap hebben: "Masera", zeide hy my, "klauter met uwe hangmat op den hoogsten boom, die 'er in de legerplaats staat, en slaap aldaar. Gy zult aldaar door geen enkel insect ontrust worden; want de geheele zwerm zal door den reuk van deeze meenigte sterk zweetende menschen benedenwaarts gelokt worden".--Ik beproefde oogenblikkelyk dit middel, en sliep byna honderd voeten boven myne medemakkers, welken ik, uit hoofde van de onbegrypelyke meenigte en het aanhoudend gebrom deezer onaangenaame insecten, niet eens bemerken, noch zelfs hooren konde.
Van dien aart was gewoonlyk het voornaamste ongemak van den nacht; maar des daags wierden wy aanhoudend aangevallen door geheele legers van kleine mieren, alhier vuur-mieren genoemd, uit hoofde van de pyn, die hunne beet verwekt. Deeze insecten zyn zwart, en van het kleinste zoort; maar zy verzamelen zig in zulk een groot getal, dat hunne mieren-nesten, door derzelver dikte, ons dik wils eenigermaten den weg belemmerden, en dat, indien men 'er by ongeluk op trapte, men dadelyk de beenen en voeten door deeze dieren bedekt had, die met hunne klauwen de huid zoo geweldig vast hielden, dat men hun eerder den kop van den romp zoude draaien, dan hen te doen los laten. De brandende pyn, die zy veroorzaken, kan, naar myn inzien, niet eeniglyk uit de zeer scherpe gedaante van hunne klauwen voortkomen: ik meen, dat zy door een zeker vergift, het welk zy in de wond laten loopen, of deeze naar zig trekt, moet worden voortgebragt. Ik kan verzekeren, dat ik hen aan eene geheele compagnie soldaten zulk eene trilling heb zien veroorzaken, als of zy door kokend water gebrand wierden.
Den 17den, trokken wy tot negen uuren verder oostwaarts op: vervolgens noordwaarts, en dwars door eene groote meenigte mataky wortels, welken ik reeds beschreven heb; het geen ten bewyze strekte, dat wy afzakten; en de grond wierd in de daad zeer moerassig. Gelukkig echter, schoon wy in het regen-saisoen waren, viel 'er weinig water.
Dien dag hielden wy omtrent vier uuren des avonds stil, want de Colonel wierd door eene koorts met koude aangetast.
Terwyl ik in myne hangmat, die aan twee zwaare takken was opgehangen, lag te slapen, viel myn oog op iets, het geen ik in 't eerst een blad van een boom meende te zyn, maar my vervolgens bleek zig te bewegen, en op den stam van den boom voort te schuiven. Oogenblikkelyk opgestaan zynde, riep ik verscheiden van myne medgezellen, om hun dit zelfde te doen zien, en dadelyk riep een Officier van 's Compagnies krygsvolk uit; "het is het wandelend blad"! Na een naauwkeurig onderzoek bevonden wy, dat het een insect was, wiens vlerken zoo zeer naar een blad gelyken, dat verscheiden lieden het voor een voortbrengzel uit het Plantenryk hebben aangezien: het was een zoort van springhaan, maar bedekt met vier vlerken van eene eironde gedaante, en van omtrent drie duimen lengte, waar van de bovenste zoo aan elkander vast kleefden, dat zy juist een bruin blad met deszelfs vezelen scheenen te vertoonen.
Ik keerde dus naar myne hangmat te rug. De lucht was helder, de maan scheen tusschen het loof der boomen, en ik viel in eenen diepen slaap, overpeinzende de wonderen der natuur; myn slaap duurde tot middernacht, toen ik, te midden der dikste duisternis, en eenen zwaaren stortregen, ontwaakte door het gehuil en geschreeuw der muitelingen, die te gelyker tyd eenige snaphaan-schoten deeden. Hun schieten echter bereikte de legerplaats niet, en wy waren uittermaten verlegen, want de donkerheid maakte het ons onmogelyk, om een juist denkbeeld van hun oogmerk te vormen. Zy hielden op die wyze aan tot het aanbreken van den dag, het geen ons elk oogenblik deedt verwagten van door hun omcingeld te worden: dienvolgende verdubbelden wy onze waakzaamheid.
Des anderen daags morgens rolden wy onze hangmatten op, en trokken noordwaarts aan, naar den kant, van waar den voorigen nacht het geluid zig hadt doen hooren. Grootendeels in onze rust gestoord geweest zynde, waren wy zeer vermoeid, en vooral de Colonel, die moeite had, om het staande te houden, zoodanig was hy door de koorts verzwakt. Ik voerde het bevel over de voorhoede. Wy hadden geen twee mylen afgelegd, of een oproerige Neger sprong byna voor myne voeten van onder eene doornhegge, alwaar hy was gaan liggen slapen, maar dewyl wy last hadden, om op de geenen, die verdwaald waren, geen vuur te geven, ontsnapte hy ons, en liep zoo gezwind als een hart dwars door de struiken weg. Ik gaf 'er bericht van aan den Bevelhebber, die zwoer, dat hy een spion was, en ik geloof, hy had gelyk: dadelyk vergat hy, om zoo te spreken, zyne kwaal, en verdubhelde zyne schreden met groote drift. Onze vervolging echter was, ten minsten deezen dag, vruchteloos, want op den middag vervielen wy in een groot moeras, waar uit wy veel moeite hadden ons te redden; en wy waren genoodzaakt onze legerplaats van den laatst voorgaanden nacht te hernemen, na twee soldaten van 's Compagnies krygsvolk verloren te hebben, welken wy vooronderstelden, dat in het moeras versmoord waren.
Dien zelfden dag zagen wy eene groote meenigte Roucou-boomen, die in dit gedeelte van het bosch overvloediglyk gevonden wierden. Des avonds boodt een slaaf my een Doornhaag-Spinnekop aan. Dezelve was van zulk eene grootte, dat zy, in een kistjen van agt duimen hoog geplaatst zynde, den rand met eenige van haare pooten raakte, terwyl de andere op den grond stonden. De Schepping levert geen afschuwelyker wezen op, dan deeze ysselyke Spinnekop, welke de inwooners van Surinamen te onrecht voor de Tarantula houden. Derzelver lyf is verdeeld in twee deelen; het agterste is eyrond, en heeft de gedaante van een appel; het voorste is vierkant, en de kop gelykt naar een zoort van star, die 'er aan vast gehecht is. Dit gedrocht heeft vyf paar groote pooten met vier gelederen. Het is geheel zwart, of van een donker bruine kleur, en, zoo wel het lyf als de ledematen, geheel overdekt met lange, dikke en zwarte hairen, veel gelykende naar die van een rups. Elke poot is met een zoort van geele en kromgebogen klauw gewapend. Uit den kop komen twee lange tanden, die met de binnenwaarts gebogene punten een schaar vormen, even als die van een krabbe, waar van zy zig tot het aanpakken van haaren buit bedienen. Het steeken van dezelve verwekt altyd de koorts, zoo het al niet doodelyk is door het vergiftig vocht, het welk zy in de wonde laat loopen. Deeze Spinnekop heeft agt oogen, gelyk de meeste anderen, en voedt zig met allerleije zoorten van insecten. Men beweert, dat de jonge vogelen aan dit dier niet onsnappen kunnen, en dat het derzelver bloed uitzuigt. Deszelfs webbe is niet zeer uitgestrekt, maar zeer sterk. Om kort te gaan, het is een verschrikkelyk dier, waar van 't gezicht alleen in staat is, om aan de lieden zelfs, die aan de beschouwing van de wanstaltigheden der natuur het meest gewoon zyn, een afgryzen te verwekken. Alle de gevaaren, alle de plagen, waar aan men dagelyks in de bosschen van deeze gezengde landstreek is bloot gesteld, zyn talloos. Ik heb 'er reeds een groot gedeelte van aangehaald, en 'er schieten 'er nog wel zoo veel over om op te noemen. Onze ongelukkige soldaten konden daar aan geen weerstand bieden; 'er stierf by aanhoudendheid een groot aantal, zonder hulp, zonder vriend om hun de oogleden te sluiten, zonder een kist om hun gebeente te bevatten. Men wierp hunne lyken door elkander in een groot gat, als of zy het overschot van onze natuur-genooten niet waren.
Den 19den, braken wy de legerplaats op, en na een weinig zuidwaards getrokken te zyn, gingen wy oostwaarts, tot tien uuren, toen een gedeelte van honderd Neger-Jagers, met hunnen leidsman VINSACK, tot myn groot genoegen, zig by ons voegde; wy waren derhalven toen drie honderd mannen sterk. Hoe weinig achting de Colonel FOURGEOUD op alle andere tyden voor deeze dappere lieden betoonde, hunne versterking mishaagde hem in 't geheel niet, op dit oogenblik, dat wy eenen vyand naderden, dien zy wel kenden, en tegen wien zy met meer voordeel streden, dan ons krygsvolk. Ik ben bovendien volkomen van gedachten, dat één van deeze vrye Negers, als soldaat, in de bosschen van Guiana, boven zes Europeanen den voorrang verdient.
De Colonel FOURGEOUD liet ons toen in drie kolommen, of liever in drie linien optrekken. Zyn Regiment maakte het midden-punt uit; het krygsvolk der Sociëteit was ter rechter, en de Jagers ter linker zyde. Allen waren zy alleenlyk afgescheiden door eenen afstand, van waar men elkander beroepen konde; en by elke vleugel waren eenige lichters geplaatst. Aldus verdeeld zynde, vervolgden wy onzen tocht oostwaards tot den middag, toen wy den zelven oost noord oost namen, en aantrokken op een biry-biry, of groot moeras. De moerassen van dit zoort zyn in dit land zeer gemeen en zeer gevaarlyk. Zy zyn vol met een zeer dun slyk, en met een dikke en groene korst overdekt, die op veele plaatsen een mensch dragen kan; maar die men onder zyne voeten voelt buigen. Indien deeze korst breekt, worden allen, die 'er door heen zakken, in dit zoort van afgrond verzwolgen, waar in zy ontwyffelbaar moeten omkomen, indien men 'er hen niet oogenblikkelyk uittrekt. Op die wyze heeft men daar in meenigwerf menschen zien verzinken, waar van men naderhand nooit meer heeft hooren spreken.
De zandpoelen zyn van een geheel anderen aart; men zakt 'er trapsgewyze in, daar dit in de slykmoerassen eensklaps geschiedt. Om deeze toevallen voor te komen, openden wy onze gelederen zoo veel als mogelyk was, het geen dezelve zeer wyd van elkander maakte; en in weêrwil van deeze voorzorge, wierden verscheiden menschen ingezwolgen, als of het ys onder hunne voeten was weggebroken. Ik heb eenige anderen gezien, die, mede in den poel gevallen zynde, 'er tot onder de armen toe in zakten; maar wien het egter gelukte, schoon met veel moeite, gered te worden.
Des namiddags trokken wy voorby twee velden, alwaar men maniok gehad had; het geen ons deedt begrypen, dat wy aan de verblyfplaats der muitelingen naderden. Korten tyd daar na ontdekten wy de voetstappen van den tocht van Capitain MEYLAND, en wy herkenden die aan de teekens, die op de boomen gesneden waren, zoo als ik reeds te vooren heb opgegeven. Tegen den avond sloegen wy ons neder op den afstand van eenige mylen van het moeras, waar in de krygsbende van deezen Officier het leven gelaten had: het daglicht stondt ter deezer uur niet lang genoeg meer te schynen, om den vyand te kunnen aantasten.
Onze soldaten door eenen langen tocht zeer vermoeid zynde, stondt de Colonel hun voor deezen nacht toe, hutten op te slaan, en vuuren aan te leggen. Ik was 'er uittermaten verwonderd over: hy had ons dit zoort van verkwikking verboden, toen wy van den vyand zeer verre af waren; en op het oogenblik, dat deeze naby was wilde hy het gedogen. Ik maakte 'er echter gebruik van; en myn Sergeant, my eenige duivenboonen, welken hy in een nabuurig land geplukt had, gegeven hebbende, noodigde ik hem ten eeten, als mede een Neger-Capitain, genaamd HANNIBAL. Wy wierpen alle drie ons gezouten ossen-vleesch en bischuit in de ketel; vervolgens roerden wy het met een bajonnet om, en deeden eene uitmuntende maaltyd, in weerwil van eenen akeligen nacht, en één der zwaarste slagregens.
De duiven-boonen, of boonen van angola, groeien op een stronk van agt of tien voeten hoog; zy zyn, ten getale van vyf of zes, in eene peul besloten; haare kleur is bruin, en haare gedaante plat, gelyk die der peul-vruchten. De Negers houden 'er veel van, en kweeken in hunne tuinen, zonder veel kosten of moeite, de plant aan, die deeze vruchten voortbrengt.
HANNIBAL, na my te hebben doen opmerken, dat wy des anderen daags den vyand zekerlyk ontmoeten zouden, vroeg my, of ik wel wist, hoe de Negers in een gevecht tegen elkander streden. Ik antwoordde hem, neen; en dadelyk deedt hy my het volgende verhaal, zyn pyp onder myne hangmat rookende.--"Maséra", zeide hy my, "de beide partyen worden gerangschikt in compagniën van agt of tien mannen, onder bevel van eenen Capitain, een jagthoorn dragende, zoo als deeze", (hy toonde my den zynen) "op welks geluid zy alle hunne krygsbewegingen verrigten, en stryden, of de vlucht nemen. Wanneer zy stryden, scheiden zy zig oogenblikkelyk van elkander, gaan op den grond leggen, en schieten dwars door het geboomte op een zeer korten afstand. Elk die strydt, word door twee ongewapende Negers geholpen; de een vervangt hem, als hy gedood word, en de ander neemt het lyk weg, uit vreeze, dat het in 's vyands handen mogt vallen". [1]
Zyn verhaal gaf my een juist denkbeeld, van die manier van vechten, welke ik zedert heb zien beoeffenen. Ik zal 'er alleenlyk byvoegen, dat, wanneer het een dik bosch is, elke Neger, in plaats van op den buik te gaan leggen, of de knie op den grond te zetten, zig agter eenen grooten boom verbergt, welke hem tot een borstweering dient, en van waar hy met meerder juistheid en minder gevaar vuur geeft in dit geval, doet hy zyn snaphaan tegen den stam van den boom, of op een gespleten tak, rusten, even gelyk de Indianen van Shawanese en Delaware doen.
Capitain HANNIBAL deedt my ook verstaan, dat men den beruchten BONNY verdacht hieldt, van persoonlyk zig te bevinden onder de muitelingen, in wier nabuurschap wy waren. Dit opperhoofd, schoon een Mulat zynde, was in de bosschen geboren, werwaarts zyne moeder de vlucht genomen had, om de mishandelingen van haaren meester, die haar bezwangerd had, te ontgaan.
Te meermalen gesproken hebbende van het onderscheid der menschen van eene midden-kleur, tusschen zwart en wit, moet ik ter opheldering daar van het volgende aanmerken. De Mulatten worden geboren van een blanken en eene Negerin, of van een Neger en eene blanke. De Samboes worden geboren van een Mulat en eene Negerin, enz. De Quarterons van een Mulat en eene blanke, enz. enz.--De zelfde Capitain HANNIBAL, noemde my ook den naam van verscheiden andere hoofden der muitelingen, tegen welken hy dikwils gestreden had. De eerste van allen was QUAMMY, hoofd van eene afzonderlyke bende, die met de andere muitelingen in geene betrekking stondt. Hy noemde my vervolgens COROMANTYN, COJO, ARICO en JOLI-COEUR. De twee laatstgemelden waren berucht van wegen den onverzoenlyken haat, waar mede zy tegen de blanken bezield waren; en JOLI-COEUR, van wien ik reeds gesproken heb, had 'er billyke reden toe. HANNIBAL dacht ook, dat de beruchte BARON op dit oogenblik onder het opperhoofd BONNY diende.
Hy ging vervolgens over tot de benamingen van de voornaamste bezittingen der muitelingen, waar van zommige reeds verwoest waren, andere zig in 't gezicht bevonden, en eenige ons slechts by naame bekend waren. Zy hadden allen eenige wezentlyke beteekenis; en dewyl zy, in zeker opzigt, de onderzoekingen der geleerden omtrent de verschillende volken onder de Negers kunnen ophelderen, heb ik gepast geöordeeld aan dezelven, met opgaave van de vertaaling, alhier eene plaats te vergunnen.
Boucou: Ik zal eerder tot stof vergruisd worden, eer ik genomen worde.
Gado Saby: God alleen kent my.
Cosaay: Koomt, zoo gy het hart hebt.
Tessy sy: Ruikt 'er aan, zoo gy lust hebt.
Mele my": Ontrust my, zoo gy durft.
Bousy cray: De bosschen schreiën.
Me salasy: Ik zal genomen worden.
Kebry my: Verberg my, ô loof der boomen, dat my omringt.
De verdere waren:
Quammy Condre: naar den naam van QUAMMY, hun opper-hoofd.
Pynenburg: van de Pyn- of Latanus-boomen, die deeze bezitting van vooren omringden.
Caro Condre: van de meenigte Koorn-velden, waar mede dezelve omringd was.
Reizy Condre: van de meenigte Ryst-velden, die rondöm lagen.
Ik drukte Capitain HANNIBAL, na dit gesprek, de hand, en hy ging van my af. Ik was vervuld met de hoop op eene overwinning, die door geene wreedheid bezoedeld zoude worden; en dewyl ik zeer vermoeid was, viel ik in een diepen slaap.
Den 20sten, des morgens, ontwaakte ik, zeer wel te vreden; zynde het toen het schoonste weder des weerelds. Deeze gelukkige gesteldheid verdween wel dra, toen ik zag, dat op een oogenblik, zoo netelig, en toen men op 't punt stondt slag te leveren, in plaats van goede behandelingen, welken het voorzichtig geweest zoude zyn te gebruiken omtrent hun, van wier welwillenheid wy het gunstig einde van ons lyden verwagtten, men integendeel by de Onder-Officiers en soldaten eene groote moedeloosheid verwekt had. Ik maakte toen tegen mynen wil deeze aanmerking:--Dat de Vorsten en hunne dienaars nimmer, zoo veel mogelyk, een byzonder persoon, wie hy ook wezen mogt, vooral in een afgelegen land, met eene onbepaalde magt bekleeden moesten, zonder zynen inborst en denkwyze zeer grondig te kennen; want niemand is waardig het bevel te voeren, indien hy zig niet tevens door dapperheid en menschlievenheid onderscheidt; naardien het eene wel bekende waarheid is, dat geene dapperheid met wreedaartigheid bestaan kan.
Des morgens ten zes uuren trokken wy noordoostwaarts ten noorden, onzen weg naar de moerassen nemende; en myne zwaarmoedigheid verdween met het doorbreken der zon.
Omtrent ten agt uuren, kwamen wy in dat verschrikkelyk moeras, alwaar wy schielyk tot aan ons midden door het water gingen. Niettemin maakten wy ons gereed, om het ernstig onthaal, het welk wy aan de overzyde te wagten hadden, vol te houden. Na een halve myl ver gezworven te hebben, beklommen onze grenadiers gezwindelyk den oever met de bajonnetten vooruit. Het hoofdleger volgde hen oogenblikkelyk, en wy plaatsten ons, zonder de minste tegenkanting, in gelederen. Wy zagen toen een schouwspel, het welk in staat was, om de onverschrokkensten te verzetten: de grond lag bezaaid met bekkeneelen, beenderen en ander overschot van de lyken der ongelukkige soldaten van den Capitain MEYLAND.--Deeze Officier had wel middel gevonden, om dezelven te doen begraven; maar de muitelingen hadden die weder opgedolven, om ze van hunne kleederen te berooven, om deeze lyken in stukken te houwen, en ze te verscheuren, zoo als verslindende dieren gedaan zouden hebben. Onder het getal deezer ongelukkige slachtöffers was de Neef van MEYLAND, een jongman van denzelfden naam als hy, en van de grootste verwagting. Hy was van de Zwitzersche gebergten gekomen, om met des te meerder spoed vorderingen in den krygsdienst te maken, en, korten tyd na zyne ontscheping, vondt hy zyn graf in een moeras van Surinamen. Zyn moed stondt gelyk met dien van zynen oom; zyne onverschrokkenheid, die hem bewoog om zig aan alle gevaaren bloot te stellen, kende geene paalen.--Zoodanig is de geestdrift der eerzucht van eenen krygsman.
Deeze hoop van menschen-beenderen was de tweede of derde, dien wy op onzen tocht ontmoetten. Ik erken opentlyk, dat zulk eene ontmoeting in my geen lust verwekte, om de muitelingen te bevechten. Dit droevig overschot echter ontstak in onze soldaten een levendige drift, om hunne ongelukkige medgezellen te wreeken.
Ik heb reeds zoo dikwerf gesproken van het doorwaden der moerassen, dat het, zoo ik denk, niet ongeschikt is, om door de nevenstaande plaat de beschryving op te helderen. Voor eerst wordt daar op vertoond de Colonel FOURGEOUD, vooraf gegaan door eenen Neger, die hem tot leidsman dient, en, waar het water op het hoogst is, overzwemt. Daar op volge ik zelf, en eenige andere Officiers en Zee-soldaten, allen in het midden van het moeras, en onze wapenen, krygsbehoeften, enz. op het hoofd dragende, om door het nat niet beschadigd te worden. Men kan daar op voorts de manier zien, waar op de slaven de pakken dragen, als mede hoe de muitelingen van boven uit de palmboomen op het krygsvolk vuur geven. Een tocht van dien aart, schoon by deeze gelegenheid zeer noodzakelyk, moet altyd één der gevaarlykste zyn: men is dan bloot gesteld aan de aanvallen van eenen vyand, die in 't verborgen vuurt, en men kan niet meer dan eenmaal vuur geven; want de soldaten zyn te diep in het water ingezonken, om hun geweer op nieuw te kunnen laden, zonder het slot nat te maken.
Wy volgden toen een zoort van voetpad, door de muitelingen gemaakt, waar na wy onzen weg een weinig westwaarts namen. De Sergeant FOWLER, die tans het bevel over de voorhoede voerde, kwam by my, geheel bleek en bevende, en verklaarde my, dat het gezicht van deeze lyken hem zeer ziek gemaakt had. Dit was waar, want hy scheen aan den grond als vast gehecht, zonder een enkelen tred te kunnen doen, noch zyne ontsteltenis te kunnen verbergen. Ik sprak hem aan met den naam, dien hy verdiende, en had slechts den tyd, om hem te beveelen van zig by de agterhoede te begeven.
Ten tien uuren, ontmoetten wy een klein gedeelte der muitelingen, elk van hun met een groene mand op den rug. Zy gaven vuur op ons, en hunne vracht op den grond werpende, keerden zy in aller yl naar hun gehucht te rug. Wy vernamen zedert, dat zy naar eene andere verblyfplaats ryst vervoerden, om daar van te leven, wanneer zy uit Gado-Saby (den naam van de plaats, werwaarts wy heen trokken,) verjaagd mogten worden, eene zaak, welke zy dagelyks te gemoet zagen, zedert dat dezelve door den dapperen MEYLAND was ontdekt geworden. Deeze groene manden, welken de Negers warinbos noemen, waren gemaakt van biezen, die met palmboom-bladeren konstig waren in één gevlochten. Ons volk dezelven met den sabel hebbende open gehakt, kwam 'er de zuiverste en schoonste ryst uit, die ik in myn leven gezien heb; maar men strooide ze overal heen, en trad ze met de voeten, want wy hadden geene gelegenheid om ze mede te nemen. Korten tyd daar na ontdekten wy eene ledige barak, waar in de muitelingen een wachtpost geplaatst hadden, om hen van alle gevaar te verwittigen; maar de lieden, die deeze wacht uitmaakten, waren met den meesten spoed weggevlucht. Wy verdubbelden toen met yver onze schreden tot op den middag, wanneer wy eene uitgezette wacht van den vyand ontmoetten, tweemaal vuur hoorden geven, het welk een met BONNY overëengekomen teeken was, om hem onze aannadering te berigten. De Major MEDLAR, ik zelf, met eenige soldaten van de voorhoede, en eene kleine krygsbende van Neger-Jagers, trokken voor uit, en wel dra kwamen wy op een schoon veld, met ryst en Indisch kooren bedekt. Hier hielden wy stil, om ons gezamentlyk krygsvolk in te wagten, en vooral om aan de achterhoede tyd te geven om aan te rukken, want eenigen van derzelver soldaten waren twee mylen agter ons. In dien tusschentyd liepen wy gevaar van in de pan gehakt te worden; want de vyand, zoo als wy naderhand vernamen, had dit veld omcingeld, zonder dat wy 'er iets van gezien hadden.
Een half uur daar na, verëenigde zig onze legerbende te zamen. Toen kapten wy ons een korten weg door het bosch heen; en wy waren daar even doorgedrongen, of 'er begon van alle kanten een hevig vuur. De vyand echter deinsde af, en wy trokken voort, tot dat wy op een schoon veld kwamen, met rype ryst beplant, en een lang vierkant uitmakende, aan welks einde het gehucht der muitelingen zig als een opgaande toneel vertoonde; het was door het lommer van verscheiden hooge boomen tegen de hitte der zon beveiligd; en dit alles leverde het treffendst en betooverendst gezicht op, het welk men zig verbeelden kan. Een onafgebroken vuur, veel naar donderslagen gelykende, duurde meer dan een uur op dit zelfde veld; en geduurende al dien tyd gedroegen zig de Neger-Jagers met zoo veel moed als bekwaamheid: maar de blanke soldaten waren al te driftig, en schooten mis; ik zag 'er echter veelen onder, die de grootste onverschrokkenheid betoonden, en de Jagers met eenen goeden uitslag navolgden. Onder deezen bevondt zig in dit oogenblik de arme FOWLER, die in het begin van den slag van zyne ontsteltenis was te rug gekomen. Zig eenmaal hersteld hebbende, begaf hy zig op zynen eersten post, en bekwam zyne achting weder volkomen, met aan myne zyde als een dapper krygsman te stryden, tot dat de loop van zyn snaphaan door een vyandelyk schot verbryzeld wierd, het geen hem belette, om daar van verder gebruik te maken. Een snaphaan-kogel doorboorde myn hembd en kneusde my den schouder. Myn Lieutenant, DE CABANUS, wierd de riem van zyn snaphaam weggeschoten; verscheiden soldaten wierden gewond, zommigen zelfs doodelyk; maar tot myne groote verwondering, zag ik niemand hunner op het slagveld sneven.--Dit kwam my wonderbaarlyk voor, maar ik zal 'er in 't kort de uitlegging van geven.
De muitelingen, om onze aannadering gevaarlyker en moeielyker te maken, hadden dit ryst-veld met dikke stammen van boomen, waar aan de wortels vastgebleven waren, omringd en doorsneden. Zy hielden zig agter deeze opgeworpen verschanssingen verscholen, en gaven van daar, byna zonder eenig gevaar, vuur op ons, die dit zoort van wallen beklimmen moesten, eer wy in hun gehucht komen konden: in weerwil echter van alle de hinderpalen, die zy ons in den weg leiden, geraakten wy altyd voorwaarts. Maar te gelyker tyd, dat ik het goed beleid van hunnen Generaal, in het regelen van hunne krygsverrigtingen, bewonderde, konde ik my niet wederhouden hen over hunne bygeloovigheid te beklagen. Een van deeze ongelukkigen in 't byzonder, al zyn vertrouwen Op zyn tooverband stellende, geloofde onkwetsbaar te zyn. Hy beklom te meermalen één van die stammen van boomen, die op den grond lagen; van daar schoot hy; vervolgens klom hy af om zyn snaphaan weder te laden; en weder te rug komende, schoot hy andermaal met de grootste koelbloedigheid, en in myn gezicht. Een der Zee-soldaten, onder myn bevel staande, met naame VALET, eindelyk op hem aangelegd hebbende, doorschoot hem de dye, en hy viel agter het bolwerk, door hem zoo meenigwerf beklommen; maar die zelfde soldaat, over hem heen gesprongen zynde, stak de tromp van zyn snaphaan in het oor van den ongelukkigen, en deedt hem de herssenen uit het hoofd vliegen: verscheiden zyner medgezellen ondergingen het zelfde lot, in weerwil van hunne tooverbanden, en bygeloovigheden.
Wy waren op het punt, om het gehucht der muitelingen in te rukken, toen één van hunne Capitains, een hoed met een goude lis op het hoofd dragende, en een brandende toorts in de hand houdende, hun onvermydelyk verlies voor oogen ziende, moeds genoeg had, om zig aldaar te blyven ophouden, en het gehucht in ons gezicht in brand te steken. Deeze houte huizen, met drooge bladeren overdekt, stonden spoedig in lichten laaijen vlam; maar toen begon het musketten-vuur in het bosch te verminderen. Dit manmoedig besluit van den vyand belette niet alleen het bloedbad, het welk de soldaten op het eerste oogenblik der overwinning gewoon zyn aan te rechten; maar het maakte 't bovendien voor de muitelingen gemakkelyk, om met hunne vrouwen en kinderen te rug te trekken, en de goederen, die hun meest dienstig waren, met zig te voeren. Het was ons derhalven toen onmogelyk om hen te vervolgen, en den minsten buit te maken; het waren niet alleen de vlammen, die ons zulks beletteden, maar wy zagen ook wel dra een moeras, het welk ons byna van alle kanten omringde.
Ik moet waarlyk erkennen, dat in het laatste uur van deezen slag, 'er niets verschrikkelyker was, dan het aanhoudend musketten-vuur, het vloeken en huilen der Negers, onder elkander gemengd; het gekerm der gekwetsten en stervenden, die in het stof lagen, en in hun bloed baadden; het scherp geluid der jagthoorns, het welk zig van alle kanten liet hooren, en het gekraak der brandende balken, waar van het gehucht, dat geheel in vlam stondt, weergalmde: terwyl de rook-wolken, die ons omgaven, de vlammen die zig zeer hoog verhieven, enz. een tafereel uitmaakten, het welk voor geene beschryving vatbaar is, en misschien het penceel van HOGARTH niet onwaardig geweest zoude zyn. Ik heb echter getracht dit toneel te schetsen; [2] ik heb my zelf daar by afgebeeld na de hitte van den slag; ik heb daar by het voorkomen van vermoeid en droefgeestig te zyn, een oog van medelyden werpende op het lichaam van eenen oproerigen Neger, die, zyne snaaphaan in de hand houdende, voor myne voeten uitgestrekt ligt.
Na ons gewasschen, en van het stof, zweet en bloed, waar mede wy besmet waren, gereinigd te hebben, namen wy allen een teug brandewyn, en aten een stuk brood. Het vuur begon ondertusschen te verminderen; en toen het ophieldt, onderzogten wy de rookende puinhoopen van het gehucht der muitelingen, bestaande in omtrent honderd huizen of hutten, waar van zommige twee verdiepingen hadden: uit den asch, die nog gloeiend was, haalden wy eenige kleinigheden, die aan het geweld der vlammen ontsnapt waren, als by voorbeeld zilvere borden, die wy uit hoofde van hun merk B. W. vooronderstelden, dat by het plunderen der Plantagie Brunswyk aan de Cottica geroofd waren: wy vonden ook eenige messen, gebroken porceleine potten, en aardewerk: één der laatstgemelden, zynde vol met ryst en palmboom-wormen, viel my ten deel. Dewyl men rykelyk vuur had, om deeze spyze te laten koken, en ik een zeer grooten trek tot eeten had, verschafte my dezelve spoedig eene uitmuntende maaltyd, en ik had wel dra alles opgegeten. Eenigen myner spitsbroeders waren beducht, dat dit eeten agtergelaten mogt zyn, met een oogmerk om ons te vergeven; maar, gelukkig voor my, bleek deeze verdenking zeer ongegrond te zyn.
De bovengemelde zilvere borden kogt ik van onze soldaten, om 'er een zoort van zegeteeken van te maken, en ik heb 'er my naderhand altyd van bediend. Wy vonden in dit zelfde gehucht drie menschen-hoofden op staken gezet; het waren de treurige overblyfzels van eenigen onzer dappere en ongelukkige soldaten, die bevorens door de muitelingen gedood waren. Maar, het geen ons het meest verwonderde, was, dat wy twee hoofden van Negers zagen, die het voorkomen hadden van in 't kort te zyn afgehouwen. Wy vernamen vervolgens, dat twee jonge lieden, om dat zy in ons voordeel gesproken hadden, geduurende den nacht van den 17den, ten tyde dat wy het gehuil en schieten met musketten hoorden, ter dood gebragt waren. Die hoofden waren de hunne.
Het droevig overschot deezer ongelukkigen begraven hebbende, hingen wy onze hangmatten op aan die fraaie hooge boomen, die het gehucht overschaduwden; maar ik was innerlyk getroffen over het ysselyk schouwspel, het welk zig toen aan ons oog vertoonde. De Neger-Jagers vermaakten zig met de afgehouwen hoofden hunner vyanden aan elkander toe te kaatsen. Het was vrugteloos geweest hen over dit onmenschelyk spel te bestraffen, en zy verzekerden ons, dat het was "condre fassy, de gewoonte van hun Land"; zy eindigden het zelve, door die hoofden, na 'er den neus, de lippen, de wangen, de ooren te hebben afgesneden, met den voet weg te schoppen; zy namen 'er zelfs de kakebeenen uit, welken zy in den rook lieten droogen, als mede de regte hand, om dezelve, ten bewyze hunner overwinning, aan hunne nabestaanden en vrouwen te vertoonen. Het is een zaak die over bekend is, dat eene zoo wreede gewoonte onder de wilden plaats heeft, en dat dezelve uit hunne onverzaadlyke wraaklust voortspruit; en schoon de Colonel FOURGEOUD met zyn gezag had kunnen tusschen beiden komen, om deeze hatelyke zegepraal voor te komen, of te doen ophouden, handelde hy naar myn inzien verstandiglyk, met daar van in dit oogenblik geen gebruik te maken. Dewyl overtuiging hier niets vermogt, zoude hy slechts deeze soldaten verbitterd hebben, en hun een weerzin doen krygen in eenen dienst, die ons zoo nuttig was, hoe bloeddorstig en wreed de gevolgen 'er ook van wezen mogten.
Deeze zelfde Jagers verhaalden ons, dat zy, by het bezigtigen van den bosch-kant, veel menschen bloed op onderscheidene plaatsen gezien hadden, en dat dit gevloeid was uit de wonden dier muitelingen, welken hunne medemakkers geduurende den slag hadden weggevoerd.
Ten drie uuren, op het tydstip, dat wy van onze vermoeidheid uitrustten, wierden wy eensklaps door een party vyanden aangevallen: maar zoo dra wy hen met eenige snaphaanschoten begroet hadden, trokken zy af. Dit onverwagt bezoek overtuigde ons, van hoe veel gewicht het was op onze hoede te zyn, voornamelyk des nachts; dienvolgende was het niet geoorloofd vuuren te stoken, en men zette dubbelde wagten uit rondom de legerplaats.
Door vermoeienis en eene ongemeene hitte afgemat, ging ik, na het ondergaan der zon, in myne hangmat leggen, en viel spoedig in een diepen slaap: maar na verloop van een paar uuren, deedt my myn getrouwe QUACO in het midden van den donker ontwaken, roepende: "Massera, Massera! bousy negro, bousy negro! Meester, Meester! zie daar den vyand, zie daar den vyand"! Op het zelfde oogenblik een aanhoudend vuur gehoord hebbende, besloot ik daar uit, dat de muitelingen in het midden van onze legerplaats waren. Vol verbaazing, en nog niet geheel wakker zynde, sprong ik uit myne hangmat, en nam myn snaphaan. Ik liep toen, zonder behoorlyk te weten wat ik deed, myn QUACO onder den voet; waar na ik zelfs viel over twee of drie lichaamen, die op den grond lagen, en welken ik my verbeeldde menschen te zyn, die reeds gedood waren. Een van hun ontdekte my spoedig myne dwaling, zeggende: "dat indien ik de minste beweging maakte, ik een kind des doods was". Dezelfde perfoon voegde 'er by: "dat de Colonel FOURGEOUD aan het krygsvolk bevel gegeven had, om plat op den buik te gaan leggen, en geen schot te doen, om dat men des avonds te vooren het grootste gedeelte van het kruid verbruikt had". Ik ontdekte wel dra, dat de geen, die tot my sprak, een grenadier was, THOMSON genaamd, en ik maakte van zynen raad gebruik. Wy bleven dus tot aan het opgaan der zon onder de wapenen, en geduurende al dien tyd wierd 'er een zoort van zamenspraak tusschen de muitelingen en onze Jagers gehouden: de één vervloekte en bedreigde op eene geweldige wyze den ander. De eersten scholden de laatstgemelden voor "lage zielen en verraders hunner landgenooten. Zy daagden hen tegen des anderen daags tot een afzonderlyk gevecht uit: zy zwoeren, dat zy niets vuuriger verlangden, dan hunne handen in het bloed van deeze schelmen te baden, daar zy de voornaame bewerkers waren van de verwoesting van hunne bloeijende en schoone verblyfplaats". De Jagers antwoordden hun; "dat zy niets anders waren, dan een hoop roovers, tegen wien zy bereid waren te vechten, al waren zy slechts half zoo talryk, indien zy hunne leelyke gezichten durfden vertoonen; en dat zy hunne meesters verlaten hadden, alleen om dat ze te lui waren om te werken". Na dit gesprek deeden zy elkander allerleije schampere bejegeningen aan, door krygsgeschrei van eenen byzonderen aart, door overwinnings liederen, en door het geluid van den jagthoorn tot een teeken van uitdaging. Vervolgens begon wederom het vuur van den kant der muitelingen, en duurde den geheelen nacht door, maar afgebroken door hun geschreeuw, het welk door den weergalm van het bosch herhaald wordende, zig met eene verdubbelde kragt liet hooren.
De Colonel FOURGEOUD nam eindelyk deel in dit gesprek, en de Sergeant FOWLER en ik dienden hem tot tolken. Wy moesten hard schreeuwen; maar ik heb my nooit beter vermaakt. De Colonel beloofde aan de muitelingen het leven, de vryheid, levens-middelen, en alles, wat zy mogten noodig hebben. Zy antwoordden hem, hem luidkeels uitlachende, dat zy niets van hem verwagtten; zy behandelden hem als een half uitgehongerden Franschman, die uit zyn land gevlucht was: zy verzekerden hem, dat, indien hy moeds genoeg had, om hun een bezoek te geven, zy hem geen kwaad doen, maar goed onthaalen zouden: tot ons zeiden zy, dat zy ons beklagenswaardiger oordeelden, dan hun zelven; dat wy blanke slaven waren, die voor vier stuivers daags gehuurd wierden, om ons te laten doodslaan, of om van honger te sterven; dat zy ons te veel verachtten, om hun kruid op ons te verschieten; maar dat indien de Planters, of hunne Opzichters, zig in de bosschen dorsten begeven, 'er geen enkele weder uit zoude komen; dat de verraderlyke Jagers een gelyk lot te wagten hadden, en dat zy dien dag, of daags daar aan, 'er een goed getal van zouden om hals brengen. Zy eindigden hun gesprek met te verklaren, dat BONNY wel dra Opperhoofd der Volkplanting zyn zoude.
Toen dit gesprek was afgeloopen, schoten zy hunne snaphanen af, waar op een drievouwdig krygs-geschrei volgde. De Jagers beantwoordden hun het zelve, en de muitelingen verdweenen by het opkomen van den dageraad.
Wy waren uittermaten vermoeid. Onäangezien echter de langduurigheid van het gevecht, hadden wy door het vuur van den vyand weinig manschappen verloren: ik heb beloofd de reden daar van op te geven. Dit geheim deedt zig ontwikkelen, toen de Heelmeesters, de wonden verbindende, daar uit zeer weinig loode kogels haalden, maar een groot aantal steentjes, knoopen van kleederen, en kleine stukjes zilver geld, die niet veel leed deeden, en niets meer dan eene kwetsing van de huid veroorzaakten. Wy merkten ook op, dat verscheiden der muitelingen, die gedood waren, in plaats van vuursteenen, stukken van pot-scherven hadden, waar mede zy niet veel konden uitrichten. Zie daar de reden, waarom wy van deeze zaak zoo gelukkig afkwamen. Wy hadden niettemin nog een groot getal soldaten, die gevaarlyk gewond waren, of zwaare kneuzingen bekomen hadden.
De vernuftigheid van deeze Negers, wanneer zy zig gerust in de bosschen bevinden, is ongemeen groot. De geenen, tegen welken wy te stryden hadden, beroemden zig, dat hun niets ontbrak, en wy vonden hen ten minsten dik en vet. Door middel van strikken, die konstig gemaakt waren, en de diepe moerassen, vangen zy wild en visch in overvloed, welken zy in den rook laten droogen, om ze goed te houden. Hunne velden zyn beplant met ryst, maniok, ignames, plantain-boomen, enz. Het zout trekken zy uit de asch van palmboomen, zoo als de Gentous in de Oost-Indiën doen, of zy gebruiken in plaats van dien zeer dikwils roode peper.
Op deeze zelfde plaats ontdekte men een klein vaatje vol met beste boter, die by een ouden stam van een boom verborgen was. Onze Jagers zeiden my, dat dezelve van gesmolten vet van palmboom-wormen gemaakt was. Men konde ze gebruiken als de Europeesche boter, en ik vond ze zelfs veel lekkerder. De Negers maken ook boter van pistaches, waar uit zy de olyachtige zelfstandigheid uitperssen, en dikwils doen zy die in hunne soepen. Zy hebben altyd palmboom-wyn in overvloed; zy weten dien te bekomen door de insnyding van een vierkanten voet in den nedergehouwen stam; vervolgens vangen zy het sap in een pot op. Dit sap gaat schielyk door de hitte der zon aan het gisten, en verschaft hun een aangenamen en koelen drank, die kragt genoeg heeft om dronken te maken. De Latanus- of Pyn-boom verschaft hun de noodige bouwstoffen voor hunne huizen. De Calabassen-boom bezorgt hun drinkschalen. De zyde-plant en de mauricy bevatten draden, waar van zy hunne hangmatten maken; en op de palmboomen groeit zelfs een zoort van mutsen van een natuurlyk weefzel, gelyk ook bezems om te vegen. De koorden van allerleije zoort van heestergewassen dienen hun voor touwwerk. Om hout te hebben, behoeven zy het slechts te hakken. Zy ontsteken vuur, door twee stukken hout, welken zy by-by noemen, tegen elkander te wryven; terwyl zy daar van, als elastiek zynde, zeer goede kurken maken. Van het vet en de oly, welken zy in overvloed hebben, kunnen zy kaarssen maken of lampen branden; en de wilde byen geven hun wasch, en uitmuntenden honig.
Zy weigeren volstrekt, om kleederen te dragen, en verkiezen naakt te loopen in eene luchtstreek, alwaar de hitte de ligtste kleeding tot een last maakt.
Zy zouden varkens en gevogelte kunnen aankweken, en jagt- of wacht-honden leeren; maar zy vreezen, dat het geluid van deeze dieren, en vooral het gekraay der haanen, het welk men van zeer wyd af in het bosch kan hooren, de plaats van hun verblyf ontdekken mogten.
Toen de muitelingen van deezen oord verjaagd of geslagen scheenen, hieldt de Colonel FOURGEOUD zig bezig met den oogst in den omtrek te vernielen. Ik ontfing bevel om met vier-en-twintig Zee-soldaten, en twintig Jagers, een begin aan deeze verwoesting te maken. Dienvolgende deed ik al de ryst, die in de opgemelde velden in overvloed groeide, afmaaien. Ik ontdekte vervolgens een derde land, zuidwaarts van het eerstgemelde gelegen, om het welk te verwoesten, ik insgelyks bevel gaf; en ik gaf daar van bericht aan den Colonel FOURGEOUD, die my toescheen uittermaten voldaan te zyn. Des namiddags wierd de Capitain HAMEL met vyftig Zee-soldaten en dertig Neger-Jagers afgezonden, om de plaatsen, agter het gehucht liggende, te onderzoeken, en, zoo mogelyk, te ontdekken, hoe de muitelingen het maakten, om door een moeras heen en weder te trekken, waar van de diepte ons onbekend was, en door het welk wy hen niet konden vervolgen. Deeze Officier ontdekte eindelyk een zoort van dryvende brug, die tusschen de heesters verborgen lag, en van mauricy hout gemaakt was; maar zoodanig ingericht, dat 'er niet meer dan één man te gelyk over gaan konde. Eenigen der muitelingen zaten 'er schreijelings op, om de overtocht te beletten. Zoo dra zy de afgezondene manschappen vernamen, schoten zy op hen: de Jagers beantwoordden hun spoedig, en dooden één man van hun, die door zyne makkers wierd weggevoerd.
Des anderen daags morgens den 22sten, gaf onze Bevelhebber aan een ander gedeelte manschappen, waar toe ik mede behoorde, last om de brug over te trekken, en het te wagen, om op kondschap uit gaan. Geen tegenstand van iemand ontmoet hebbende, trokken wy deeze brug over, of liever, wy kropen over de dryvende boomen, waar van dezelve gemaakt was; vervolgens bevonden wy ons op een veld van eene langwerpige gedaante, met maniok en ignames beplant, in welks midden een dertigtal huizen stonden, die op dit oogenblik verlaten zynde, van eene oude verblyfplaats der muitelingen, Cosaay genaamd, waren overgebleven. Om de plaatsen te beter te onderzoeken, verdeelden wy ons op dit veld in drie krygshoopen: de eerste, om noordwaarts, de tweede ten noordwesten, en de derde westwaarts heen te trekken. Hier ontdekten wy, tot onze groote verwondering, dat de reden, waarom de muitelingen, in den nacht van den 20sten, zoo geschreeuwd, gezongen en geschoten hadden, niet alleen was, om den aftocht hunner vrienden door het beletten van den overtocht te dekken, maar ook om door dit geweldig en aanhoudend geraas voor te komen, dat wy niet bemerken zouden, dat zy lieden, zoo mannen, vrouwen, als kinderen, grootendeels bezig waren met warimbos of manden te maken, en die met de schoonste ryst, cassave, en wortelen van ignames te vullen, om daar door by hunne vlucht levens onderhoud te hebben.
Dit was zekerlyk een verstandig gedrag in een wild volk, het welk wy ons vermeeten om te verachten: het zelve zoude aan elken Europeaanschen Bevelhebber tot eere gestrekt hebben, en de beschaafdste volken hebben hen daar in misschien zeldzaam overtroffen.
Nooten
[bewerken][1] De Negers hebben de onmenschelyke gewoonte, om de lyken hunner vyanden te verminken en te verscheuren; zommigen zelfs doen dit, even als de Caraïben, met hunne tanden.
[2] Men zie het Pourtrait van den Schryver, voor het eerste Deel van dit werk geplaatst.
Publiek Domein |
---|
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XX) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |