Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk VI
ZESDE HOOFTSTUK.
Verschrikkelyke straföeffening.--Onzekere gesteldheid der staats-zaaken.--Korte tusschenpoozing van vrede.--Een Officier gedood, en zyne geheele krygsbende aan stukken gehouwen.--Algemeene wapenkreet in de Volkplanting.
Den 21sten Mey, stierf onze Lieutenant Colonel LANTMAN, en een aantal
van onze Officiers waaren ziek.
In plaats van uitspanning en vreugde, oeffenden de ziekte en de dood derzelver verwoestingen onder ons uit. Dit kwaad vermeerderde van dag tot dag, en in eene verschrikkelyke maate, onder onze soldaaten. Het lyk van den heer LANTMAN wierd met krygsëer bygezet, in het midden van het Fort Zelandia, alwaar alle de misdadigers in gevangenis gesteld, en de Officiers begraven worden. Ik was niet weinig ontsticht, van op deeze plaats de gevangene muitelingen en andere Negers op de grafplaatsen der dooden kunne ketenen te zien schudden, en bananen en ignames te zien braden. Zy deeden zig aan mynen geest voor, als een groot getal duivels, die, onder de gedaante van deeze Africaansche Slaven, de zielen hunner vervolgers pynigden. Dien zelfden dag wierden zeven gevangen Negers uit deeze plaats van wanhoop gehaald, en door eenige lyfwagten naar de strafplaats gebragt, zynde dezelve tevens de begraafplaats der soldaaten en matroozen. Men hing 'er zes van op; en de zevende wierd met een yzeren bout levendig gerabraakt. Een blanke wierd bovendien door den beul, die in dit Land altyd een Neger is, voor het Rechthuis gegeesseld. Ik verhaal deeze straföeffening alleen, om de afschuwelyke strengheid te bewyzen, waar mede men de slaven behandelt, naardien een Europeaan, die beter onderricht moest zyn, 'er met een ligte lyfstraf zoude afkomen, terwyl, zonder van de zes anderen te spreken, een ongelukkige Africaan, zonder opvoeding, het leven verloor, onder folteringen, welke hy doorstond zonder een zucht te loozen, of eenige klaagstem te doen hooren, en zulks om een misbedryf, dat aan beiden gemeen was, van namelyk op het Stadhuis eenig geld ontvreemd te hebben. Een van hun, die opgehangen wierden, den strop reeds om den hals hebbende, keek boven van de galge met een glimlach van verachting de Regeering aan, die by de straföeffening tegenwoordig was. Ik moet hier niet vergeten, dat de Neger, die den blanken geesselde, hem niet dan met het voorkomen van groot mededogen de slagen toebragt. Zulke wreedheden noodzaken my te verklaaren, dat van de Europeaanen en Africaanen, welke deeze Volkplanting bewoonen, de eerstgemelden de meest ontmenschten zyn.
Myne verwondering betuigd hebbende over de onverschrokkenheid, waar mede deeze Negers zulke wreede straffen trotseerden, en ook niet minder myne verontwaardiging over deeze verschrikkelyke slagtingen, sprak my een man van een goed voorkomen, zig tot my vervoegende, dus aan. "Myn heer, gy zyt kortlings uit Europa gekomen, en hebt weinig kennis van de behandeling, die men den slaven aandoet, zonder 't welk gy minder verwondering en gevoeligheid betoonen zoud. Het is nog niet lang geleden, vervolgde hy, dat ik een Neger levendig heb zien hangen aan een galg, en wel door de ribben, waar door men eerst door middel van een mes een opening gemaakt had, om 'er een yzeren haak, aan een ketting vast gemaakt, door te steeken. De ongelukkige leefde op die manier drie dagen, met het hoofd en de voeten naar den grond hangende. Om het vuur, het welk hem inwendig verteerde, te verzagten, poogde hy de droppelen water, (het was in het regen-saisoen) die langs de kreuken van zyn ontvlamden borst afdroopen, met zyne tong op te vangen. In weerwil van deeze afschuwelyke foltering, liet hy geen enkelen weeklagt hooren; en zelfs deed hy aan een Neger, wien men door geesselslagen onder de galg van één reet, een verwyt over het geschreeuw, dat dezelve maakte. Hem by zyn naam genoemd hebbende, zeide hy hem: Da Boy Facy; zyt gy een man? gy gedraagt u als een kind!--Eenige oogenblikken daar na had de schildwagt, die by hem post hield, mededogen met zyne folteringen, en maakte 'er een einde van, door hem met de kolf van zyn snaphaan een slag op het hoofd te geven."--Dezelfde persoon voegde 'er by: "Ik heb een anderen Neger levendig zien vierendeelen. Vier sterke paarden trokken hem aan armen en beenen. Men duwde hem yzere nagels tusschen alle zyne voeten, en toonen, zonder dat de pyn hem de allerminste beweging deed maken. Om een glas brandewyn gevraagd hebbende, zeide hy, al gekscheerende, aan den beul, dat deeze 'er eerst van zoude proeven, uit vreeze van vergeven te zullen worden. Vervolgens beval hy hem aan wel toe te zien, dat zyne paarden behoorlyk trekken zouden; en hy stond zyne verschrikkelyke straf door zonder een zucht te loozen. Niets is voorts in deeze Volkplanting meer gemeen, dan dat men oude lieden levendig ziet rabraaken, en jonge vrouwlieden aan paalen vast ketenen, om aldaar door een langzaam vuur verbrand te worden." Ik was verstyft op het hooren van zulke verschrikkelyke verhaalen: de neerslagtigheid en droefheid, die zulke afgrysselyke toneelen in my verwekten, lieten my naauwlyks toe, om naar myn huis te rug te keeren.
Den 24sten, nieuwe krygsbehoeften uit Holland ontfangen hebbende, en van geen nut in de Volkplanting zynde, wierd algemeen besloten, dat wy spoedig onder zeil zouden gaan. Ons Regiment, schoon het gedeeltelyk door de Vereenigde Gewesten onderhouden wierd, was niettemin tot een zwaaren last voor de Maatschappy van Surinamen, en voor de inwoonders, die gezamentlyk alle de overige kosten betaalden. Derhalven wierd, in de hoop, dat wy omtrent half Juny zouden inscheepen, voor de tweede maal bevel gegeven, om hout en water aan boord over te voeren, en alle noodzakelyke toebereidzelen te maken.
Het is nutteloos te zeggen, wat ik in deeze omstandigheid ondervond. Echter was ik niet lang in de onzekerheid, want men ontfing des anderen daags bericht, dat de muitelingen eene Plantagie geplonderd, en de Opzichters vermoord hadden. Ons verblyf wierd dus, op verzoek van den Gouverneur zelven en van de inwoonders, verlengd. Dienvolgende wierden de drie transport-fregatten, die zedert den 9. February tot groote kosten altoos zeilvaardig gehouden waaren, buiten dienst gesteld; en men sloot alle derzelver krygsbehoeften in 't Quartier-Generaal, in bergplaatsen, die tot dit einde aangelegt waaren.
De inwoonders ziende, dat ons krygsvolk zig gereed maakte om dadelyk dienst te doen, begonden zig gerust te stellen. Zoo men al de beweegreden, welke ons aan het vreedzaam leven, dat wy leidden, ontrukte, moet betreuren, men moet tevens toestemmen, dat de Volkplanting meer belang had, om ons te velde te zien trekken, dan om ons te Paramaribo als lediggangers te laaten. Wy maakten derhalven alle onze toebereidzels tot den oorlog geduurende eenige dagen in gereedheid; en onze zee-soldaaten scheenen met een uitmuntenden geest bezielt. Maar den 7den Juny verklaarde men ons van hooger hand, tot onze onuitspreekelyke verwondering, voor de derde maal, dat, vermits de vrede hersteld was, en naar alle waarschynlykheid by vervolg niet meer stond gestoord te worden, de Volkplanting van Surinamen onzen dienst niet meer noodig had. Deeze tegenstrydige besluiten moesten noodwendig, zoo op het krygsvolk als op de inwoonders, een zeer kwaad gevolg te weeg brengen; en 'er deeden zig partyen op, die van woorden tot daaden kwaamen.
Zommige lieden beschuldigden den Gouverneur van jaloersheid over het onbepaald gezag, waar mede de Colonel FOURGEOUD bekleed was: anderen beweerden, dat deeze daar van misbruik maakte, en den eerstgemelden niet met die beleefdheid behandelde, welke hy hem had kunnen betoonen, zonder zyne eigene waarde te verzwakken. Terwyl alzoo de één verklaarde, dat wy, de muitelingen in toom houdende, het bolwerk der Volkplanting waaren, beschouwden hunne tegenpartyen ons niet anders dan als menschen, die gekomen waaren om de Volkplanting uit te putten.
Zonder het geschil zelve te beslissen, zal het my genoeg zyn te zeggen, dat zulk een misverstand ons verblyf op Paramaribo aller onaangenaamst maakte; want tusschen deeze twee partyen in de klem zittende, hadden wy eindeloos veel te lyden. Dien zelfden dag aan boord van een Hollandsch Schip, dat op de reede lag, aan tafel zittende, wierden wy door den vreeslyksten donderslag, die ik in myn leven gehoord heb, op 't onverwagtst ontrust. Verscheiden Negers, en een aantal vee, wierden door den blixem dood geslagen. Byna te gelyker tyd wierd de Stad Guatimala, in oud Mexico, door eene aardbeeving, welke meer dan agt duizend huisgezinnen deed omkomen, ingezwolgen.
Den 11den ontfingen de fregatten, die weder in dienst gesteld waaren, bevel, om zig in aller yl tot een spoedig vertrek gereed te maken, en ieder van ons bereidde zig daar toe in 't byzonder.
My dus van allen krygsdienst ontheven bevindende, ontfing ik eene zeer beleefde uitnoodiging van den heer CAMPBELL, die met den heer KERRY, by mynen vriend den heer KENNEDY gehuisvest was, om hem naar het Eiland Tabago te vergezellen, alwaar ik myne gezondheid zoude kunnen herstellen. Hy had het ontwerp, om langs de Eilanden onder den wind, met my naar Europa te rug te keeren. Alles wel ingezien zynde, was dit aanbod my zeer aangenaam, en in de daad, ik zoude het zelve met genoegen hebben aangenomen, waare het niet, dat eene nieuwe wapenkreet, die zig den 15den verspreidde, daar in verandering hadde toegebragt. Een Officier van het krygsvolk der Compagnie was door de muitelingen gedood, en zyne geheele krygsbende, uit dertig mannen bestaande, in stukken gehouwen. Dusdanige gebeurtenis overrompelde de geheele Volkplanting met vrees en ontsteltenis. De naam van deezen Officier was LEPPER, en hy was slechts Lieutenant. Zyne dapperheid en hevigheid, die door niets wederhouden wierden, waaren oorzaak van zyn ongeluk, waar van het niet ongepast is eenige byzonderheden op te geven.
Toen deeze ongelukkige gebeurtenis voorviel, was het, zoo als men in Surinamen spreekt, het saisoen van droogte. De heer LEPPER toen vernomen hebbende, dat de Neger-Jagers eene bezitting der muitelingen tusschen de Rivier Patamaca, en het bovenste gedeelte van die, welke den naam van Cormoetibo draagt, ontdekt hadden, besloot hy, om met zyne manschappen alleen, die een gedeelte uitmaakten van een post, aan de eerstgemelde van deeze twee Rivieren geplaatst, dwars door de bosschen door te dringen, en dezelve aan te tasten. Maar de muitelingen wierden door middel van Spions, die zy by aanhoudenheid in 't werk hadden, van zyn besluit verwittigt, en trokken hem te gemoet. Zy wierpen zig in eene hinderlaag op zynen weg, by een diep moeras, het welk hy doorwaaden moest, om te kunnen komen ter plaatse, waar zy zig neêrgeslagen hadden. De ongelukkige soldaaten waaren zoo dra niet in dit moerassig water tot onder de armen ingegaan, of de Negers kwaamen uit hunne schuilplaats voor den dag, en schooten hen met gemak onder den voet; vermits de plaatsing, waar in deeze dappere lieden stonden, hen belette, om op nieuw hun geweer te laaden, en gevolgelyk meer dan eens vuur te geven. Hunne onvoorzichtige maar moedige Bevelhebber, die door een gouden lis aan zyn hoed kenbaar was, viel onder de eersten dood. Het klein getal van hun, die uit het moeras uitkwamen, wierd dadelyk, en dat wel op de wreedste wyze vermoord, uitgenomen vyf of zes, welken de muitelingen krygsgevangen maakten, en naar hun dorp bragten: ik zal op een geschikter plaats het treurig lot van deeze laatsten verhaalen, zoo als ik het naderhand van lieden, die 'er getuigen van geweest zyn, vernomen heb.
Deeze tyding kwam zoo dra niet te Paramaribo, of de geheele Stad was in verwarring. Eenige inwoonders stelden zig zoo doldriftig aan, dat zy den Gouverneur en zynen Raad in stukken wilden houwen, om dat zy tot het vertrek van ons Regiment bevel gegeven hadden. Anderen verklaarden met nadruk, dat, indien wy tot geenen anderen dienst geschikt wierden, dan tot dus verre geschied was, men ons zonder leedwezen konde zien vertrekken. Dit alles was zeer grievend voor onze Officiers, die niets vuuriger verlangden, dan in den dienst der Volkplanting met nut gebruikt te worden. Van eenen anderen kant wierden, door de geheele Stad, tegen den Gouverneur en zynen Raad de hekelendste schimpredenen verspreid. Men maakte tegen hen zulke schimpschriften, dat zy niet minder dan duizend goude ducaaten uitloofden, ter belooning van hem, die 'er den Schryver van zoude aanwyzen, en zy beloofden hem zelfs zynen naam geheim te houden, indien hy 'er op stond, Dit was zonder vrucht; 'er deed zig geen aanbrenger op. Dewyl echter het algemeen geroep bleef aanhouden, waaren de Gouverneur en Raad voor de derde maal genoodzaakt ons te verzoeken, om in Surinamen te blyven, ten einde aldaar de Volkplanting te verdedigen. Wy naamen dit verzoek, zoo als plichtmatig was, met genoegen aan; en de Schepen wierden op nieuw ontladen.
Wy volhardden echter met niets uit te voeren: zy, die in eene andere manier van handelen belang hadden, waaren daar over ten uitersten verwonderd. Onze geheele dienst bestond in op het Quartier-Generaal te wacht te komen, om aldaar de vaandels, den Bevelhebber, zyn voorplein, en pakhuizen te beschermen; en op de transport-schepen, tot dat de ingelaaden voorraad aan land gezet was. Zie daar, welke onze krygsverrigtingen waaren, uitgenomen echter eenige oeffeningen van parade, in de brandende hitte der zon, waar door verscheiden onzer soldaaten in flaauwte vielen. De lezer is buiten twyffel onverduldig, om deeze twee zonderlinge menschen te kennen, die door hunnen wederkeerigen haat en tegenkantingen, als mede door andere beweegredenen, de oorzaak van deezen onzekeren staat waaren. Eenige trekken hunner schilderye zullen misschien dit geheim opklaaren.
Dewyl nog vleiereije nog vrees my immer bezielt hebben, kan men staat maaken, dat ik, deeze beide lieden volmaakt gekend hebbende, hen overeenkomstig hunne waare trekken schetsen zal, hoe sterk de schaduwen daar van ook schynen mogen.
De Gouverneur, NEPVEU genaamt, ging eer voor een man van goed gevoel, dan van kunde door. Hy had de minste bekwaamheid niet; en echter was hy van schoonmaker van de Raad-Kamer, het geen hy eerst was, tot de waardigheid gekomen, welke hy tans bekleedde. Gevolgelyk was hy tot niets anders bekwaam, dan om geld op elkander te stapelen: men rekende zyne gegoedheid op agt duizend ponden sterling aan inkomsten. Het geen hem vervolgens meest bezig hield, was het geeven van beveelen, om zig door lieden van allerleijen rang te doen eerbiedigen, en men dorst hem niet dan van verre aan. Zyne houding was anderzints vriendelyk. Schoon tot boerterye aangezet wordende, verloor hy nimmer zyne koelbloedigheid; het geen hem het voorkomen van een man van de waereld gaf, en hem een onbepaalden invloed bezorgde. Doorgaans gaf men hem den naam van de Vos; en waarlyk, hy bezat veele looze streeken.
De caracter-schets van den Colonel FOURGEOUD is van een geheel tegenstrydigen aart. Deeze Officier was hevig, driftig, voortvaarend, en wraakzuchtig. Schoon hy niet wreed was omtrent de byzondere persoonen, afgezonderd beschouwd, was hy een dwingeland voor allen in 't gemeen, en door zyne verachtelyke gierigheid, en het misbruik van zyne macht, veroorzaakte hy den dood van veelen. Hy was daarenboven partydig, ondankbaar en twistziek; maar hy trotseerde vermoeienissen en gevaaren met den grootsten heldenmoed en standvastigheid. Gestreng en hard omtrent zyne Officiers zynde, ontbrak het hem egter niet aan gemeenzaamheid omtrent zyne soldaaten. Hy had veel geleezen, maar geene opvoeding ontfangen hebbende, konde hy van zyn leezen geen vrucht trekken. Om kort te gaan, weinige menschen waaren in staat om beter te spreken dan hy, en om ook tevens in de meeste gelegenheden slechter te werk te gaan.
Dusdanig was de verschillende inborst van beide onze Opperhoofden. Zulke tegen elkander aanloopende hoedanigheden waaren in staat, om het onheil van het krygsvolk te berokkenen, en den dobberenden toestand van de staats-zaaken der Volkplanting te veroorzaaken.
Dewyl men ons steeds in werkeloosheid liet leven, ben ik tans van het genoegen beroofd, om de dappere daaden van onzen Colonel te verhaalen. Maar om myn verhaal af te breken, zal ik eenige merkwaardige vogelen beschryven, en een begin maken met de Toucan. Deeze vogel draagt in Surinamen den naam van Banarabeck of Cojacai, het zy om dat tusschen zyn bek en de bananen eenige overëenkomst is, het zy om dat hy gewoon is 'er zig mede te voeden, het zy eindelyk om deeze beide redenen te zamen.
De Toucan is niet veel grooter dan een hokduif, en echter heeft hy een bek van ten minsten zes duimen lang. Hy heeft de gedaante van een bonte kraay, en ligt zyn staart op, uitgenomen wanneer hy vliegt. Zyn lyf is bedekt met zwarte vederen, uitgezonden de keel en den hals, die van een fraaije witte kleur zyn, van het zwart der borst afgescheiden door een band van eene zeer doordringende roode kleur, de gedaante hebbende van een omgekeerde halve maan. Boven en onder de staart ziet men eenige witte en karmozyn-kleurige vederen. Het hoofd van den Toucan is breed. Eene blaauwachtige streep omringt zyne oogen, waar van de oogbol geel is. Zyne pooten, zeer gelykende aan die van een Papegaay, zyn van een loodkleur. Zyn bek verdient eene byzondere opmerking. Dezelve is krom, zoo dun als pergament, en by gevolg zeer ligt; de halve bek van boven is geel; de kanten zyn van een hooge, zeer fraaije, orange kleur, en zyn tong gelykt zeer veel naar een veder. [13]
Ik zag ook, by den heer LOLKENS, een andere huisvogel, die, zoo ik denk, dezelfde is, welken wy den Vliegen-eeter noemen, en dien men in dit Land noemt Sun-fowlo, om dat hy, zyne vlerken uitspreidende, het geen hy zeer dikwils doet, in het binnenste gedeelte een heerlyke zon vertoont. Deeze vogel heeft byna de gedaante van een houtsnip. Hy heeft goudkleure vederen, maar gevlakt; de pooten zeer lang; de bek van gelyken, en volmaakt recht en puntig. Hy bedient 'er zig van om de vliegen met zulk eene gaauwigheid en gezwindheid te vangen, dat 'er hem geene enkele ontsnapt, en dit maakt ook, naar alle waarschynlykheid, zyn voornaamste voedzel uit. Deeze eigenschap maakt hem nuttig en tevens aangenaam. Men zoude hem zeer gepast de altoosduurende beweging kunnen noemen; want zyn lyf beweegt zig onophoudelyk; zyn staart doet dit insgelyks, en heeft het voorkomen van den slinger van een uurwerk.
Na deeze twee vogelen, waar van de één het tegen over gestelde van de ander is, moet ik hier byvoegen, dat onder alle die geenen, welke om de fraaiheid hunner vederen in Guiana opmerking verdienen, 'er slechts drie of vier zoorten zyn, welker zang eenige maat, of liever eenige zachtheid heeft, zonder dat tusschen dezelven eenig het minste onderscheid is.
Ik moet insgelyks alhier melding maaken van een anderen vogel, welke als het tegengestelde van den spotvogel (the mock bird) kan worden aangemerkt, namelyk van het winter-koningje. Hy word door de Colonisten in Surinamen genoemd Gado-fowlo, of de vogel van den goeden God, waarschynlyk uit hoofde van zyne gemeenzaamheid, en zyn zoet gezang. Grooter zynde dan het Engelsch winterkoningje, gelykt hy door zyne pluimaadje zeer naar denzelven. Zyn betooverende zang heeft hem ook den bynaam doen geven van den Noord-Americaanschen Nachtegaal.
Den 21sten stierf de heer RENARD, een van onze beste Heelmeesters, en wierd denzelfden namiddag begraven; het geen in zulk eene heete luchtstreek noodzakelyk is, alwaar het bederf der lyken zeer schielyk plaats heeft, vooral wanneer de dood veroorzaakt is door eene rotkoorts, eene ziekte, die in dit Land uittermaten gemeenzaam is. Zy vertoont zig in het begin door eene galbraaking, door eene buitengewoone verzwakking, en door de geele kleur der oogen en van de huid. Wanneer men 'er niet oogenblikkelyk de gepaste hulpmiddelen tegen te werk stelt, word de kwaal doodelyk, en in weinige dagen volgt 'er de dood ontwyffelbaar op. 'Er is in Guiana ook een zoort van koliek, naar zommiger gevoelen gelyk aan dat van Devonshire, het welk pynlyk, dikwils voorvallende, en zeer gevaarlyk is. Een groot aantal van ons volk wierd 'er door aangetast; en ik kan 'er geene reden van opgeven. Het kondigt zig aan door eene hardnekkige verstopping. De oly van Bevergeil, inwendig genomen, is 'er het geneesmiddel tegen.
Het was deerniswaardig de gesteldheid te zien, waar toe ons volk gekomen was; daar het zelve by hun vertrek bestond uit jongelingen, zoo gezond, als immer uit Europa waaren uitgezeild, hadden dezelve tans hunne bloozende kleur tegen de bleeke doodverwe verwisseld. De aanmerking, dat onze gezondheid tot hier toe zonder eenig nut verlooren was, verschafte ons ook weinig troost in onze ongemakken. Zommige lieden beweerden, dat het gedrag, ten onzen opzigte gehouden, het gevolg was van een staatkundig stelzel, alleenlyk strekkende om een Regiment te meer by het krygswezen in Holland te voegen, gelyk dit welëer ten aanzien der zee-soldaaten van den Colonel DE SALVE gebeurd was: maar anderen sloegen aan deeze redeneering weinig geloof.
De gastvryheid der inwoonderen was eene der voornaame oorzaaken van onze kwaalen, vermits in weinige maanden de gedienstigheden der mannen, en de goedheden der vrouwen, ons op den rand van het graf gebragt hadden. Deeze omstandigheden maakten van Surinamen voor onze ongelukkige oorlogshelden een ander Capua.
Den 27sten Juny, stierf de Baron GERSDOPH, die in de plaats van onzen Lieutenant Colonel gekomen was, en wierd door allen, die hem kenden, zeer betreurd. De sterfte met de hoofden onzer krygsbende beginnende, verschafte zulks ten minsten eenigen troost aan de Officiers van lageren rang. Men liet hun posten om te vervullen, waar toe de Colonel FOURGEOUD, wien de besmetting in 't geheel niet dreigde, de benoeming deed. De Majoor BEKKER wierd tot Lieutenant Colonel, en de Capitain ROCKAPH tot Majoor aangesteld.
De beesten van onze luchtstreek, die men in deeze Gewesten vind, verzwakken en ontäarten aldaar niet minder dan de menschen. De os, by voorbeeld, is 'er zeer klein, en deszelfs vleesch is zoo lekker niet als in Europa. Men moet dit waarschynlyk toeschryven aan zyne aanhoudende uitwaasseming, en aan het grover kruid, waar mede hy gevoed word; het is nog slechter, dan dat der zout-moerassen van het Graafschap Sommersel. De ossen zyn talryk aan de oevers van de Orenoco, zy weiden aldaar aan den weg; en de Spanjaarden verkoopen die voor den matigen prys van twee patacons (ten naasten by zes guldens) het stuk. Een stuk ossenvleesch, gebraden uit Europa gezonden, word in Guiana als een zeer schoon geschenk beschouwd. Om het zelve zoo verre zonder bederf te doen aankomen, legt men het in een vat van tin, vervolgens draagt men zorg om 'er het vet over heen te gieten, zoo dat het geheel bedekt is; daar na sluit men dit vat zoo digt toe, dat 'er geen lucht nog water kan doordringen. Men zegt, dat met deeze voorzorge dit vleesch zeer gerust den aardbol zoude kunnen omreizen.
De schaapen zyn in dit Land zoo klein, dat wanneer 't het vel afgetrokken is, zy het voorkomen van lammeren hebben. Zy zyn zonder hoornen, en een wreed hair dient hun in plaats van wol. Hun vleesch vind by de Europeaanen weinig smaak. Men moet het dus, gelyk ook het ossenvleesch, enz. denzelfden dag eeten, op welken men het beest geslagt heeft, het geen het zelve taay maakt: maar het bederft, wanneer men het langer wil bewaaren: deeze twee zoorten van viervoetige dieren zyn van het oude vaste land naar Guiana overgebragt. Zoo is het ook gelegen met de varkens, die 'er echter beter zyn. Ik vermeene, dat ze in Zuid-America, ten minsten in Suriname, veel grooter zyn dan in Europa. Zy hebben veel vleesch en spek, en zyn van een goeden smaak. Men voed ze met alles, en zy worden gemest met groene pyn-appelen, waar op zy zeer heet zyn. Het gevogelte is ook zeer goed in dit Land; de gewoone hoenderen zyn 'er goed, maar niet zeer groot, en derzelver eijeren vry spits. De binnenlandsche Indianen kweeken een zoort van huishennen aan, die nog veel kleinder zyn, en gekrulde vederen hebben, het geen in Guiana natuurlyk schynt te wezen. De kalkoenen zyn aldaar zeer goed; als mede de ganzen, maar voor al de eendvogels, die aldaar van een zoort als de Moscovische zyn, en een zekere paerel van karmozyn kleur tusschen den kop en de bek hebben: zy zyn sappig, vet, en in grooten overvloed.
Na alle de uitstellen die wy ondervonden, zal de lezer misschien verwondert zyn te verneemen, dat wy eindelyk bevel ontfingen, om, zoo wel Officieren als Soldaaten, op het eerste sein ons gereed te houden. Onze krygsbende, die, by derzelver aankomst, op drie honderd dertig gezonde manschappen beliep, bevond zig tans door ziekten en sterfte een vierde verminderd. Men vergoedde eenigermaten dit verlies op eene wyze, die aan een Europeaan zonderling moet voorkomen.
Twee Negers, waar van de één OKERA, en de ander GOUSARY genoemd wierd, die in de Volkplanting de Berbices Capitains der muitelingen geweest waaren, leverden hun Opperhoofd over, en kreegen dienvolgende vergiffenis. Deeze twee lieden hadden, geduurende deezen opstand, de verschrikkelykste moorden aan Europeaanen gepleegd: zy wierden als soldaaten in onze krygsbende ingelyfd, en wierden de gunstelingen van den Colonel.
Alvoorens Paramaribo te verlaaten, had ik gelegenheid, om twee zeer zonderlinge water-dieren te zien. Het een word gevonden in het kabinet van zeldzaamheden van den heer ROUX; men noemt het zelve in de Volkplanting Jackie, in het Latyn rana piscis, kikvorsch-vis. Hy is zonder schubben, en agt of tien voeten lang. Deszelfs vleesch is lekker en zeer vet, het geen ik verzekeren kan, als 'er van gegeten hebbende. Men vangt die in de kleine kreeken en moerassen. Maar het geen allermerkwaardigst is, deeze visch verandert in eene volmaakte kikvorsch, en niet van een kikvorsch in een visch, [14] gelyk Mejuffrouw DE MERIAN, SEBA, en andere onnaauwkeurige Geschiedschryvers, waar onder het my spyt WESTLEY te noemen, beweert hebben. Ik wierd op dit oogenblik geheel en al van deeze waarheid overtuigd, toen ik dit dier ontleed, en in een fles vol brandewyn hangende zag. Men zag duidelyk de twee agterste pooten van een zeer kleine kikvorsch, onder dat gedeelte van den rug, waar aan de ingewanden vast zitten, uitsteekende.
Het was by mynen vriend KENNEDY, dat ik het andere dier zag: het zelfde, het welk Dr. BARCROFT de Krampvisch noemt, door anderen de electrieke aal genoemd word, en waar in Dr. FIRMIN dezelfde hoedanigheden vooronderstelt, al in de torpedo. Het lyf van dit verwonderlyk dier, hebbende byna de gedaante van een aal, is van een loodachtig blaauwe kleur. Eene breede vinne, veel gelykende naar de kiel van een schip, loopt van onderen van den kop tot de staart. Hy leeft alleenlyk in zoet water. Zommigen geeven hem niet meer dan drie voeten lengte, anderen beweeren, dat hy vier of vyf maaien zoo lang is. [15] Wanneer men hem, het zy met de hand, het zy met een metaal stokje, of met een hard stuk hout aanraakt, verwekt hy eene beweging, waar van de uitwerking dezelfde is, als die der electriciteit. Dr. FIRMIN heeft my verzekerd, dat de schok van deeze electrieke aal hem wierd medegedeeld door eene reije van agt of tien persoonen, die elkander by de hand hielden, om 'er de proef van te nemen.
Alles, wat ik van dit dier kan zeggen, bestaat hier in, dat ik het zelve in eene tobbe vol water heb gezien, alwaar het my voorkwam twee voeten lang te zyn. Myn rok hebbende uitgetrokken, en de mouwen van myn hembd opgestroopt, tragte ik wel twintig maalen agter een hem in de hand te vatten, maar altyd te vergeefs. Ik ontfing telkens eene electrieke beweging, die ik tot in den schouder gevoelde, het geen den heer KENNEDY zeer vermaakte, met wien ik zelfs by deeze gelegenheid eene kleine weddenschap verloor. De electrieke aal zwemt naar goedvinden voor- en agter uit. Men kan 'er zeer gerust van eeten; en zommige lieden vinden dezelve lekker.
Men heeft voorgegeven, dat men dit dier met de beide handen moest aanvatten, alvoorens het den schok mededeelde; maar het zy my geoorlooft, volgens eigene ondervinding, het tegendeel staande te houden. Men heeft ook gezegt, dat men 'er van twintig voeten lengte in Surinamen gevonden had. Wat my betreft, ik heb 'er nimmer één van die grootte gezien. Anderen hebben gewilt, dat door deeze aal menschen zyn gedood geworden: hier van heb ik niet hooren spreken.
Het doet my moeite, om trekken van woestheid en wreedheid zoo dikwils in myn verhaal in te lasschen, maar ik verklaar, eens vooral, dat ik dit doe in de hoop, dat op de eene of andere manier de algemeene bekendheid dezelve zal kunnen voorkomen. Ik vernam, voor myn vertrek, één der aanstootelykste daaden van ongeregeldheid. Eene Jodin, door eene onrechtmatige beweegreden van jaloersheid aangezet, (haar man ten minsten beweerde het) bragt eene zeer schoone vyf-en-twintig jaarige jonge dogter om 't leven, door haar een gloeiend yzer in 't lyf te duwen. Maar, het geen men in een beschaafd land naauwlyks gelooven zal, deeze verfoeijelyke wandaad wierd alleenlyk gestraft met een bannissement naar de Savane der Jooden, een gehucht, het welk ik hier na beschryven zal, en door eene ligte boete ten voordeele van 's Lands kasse.
Eene jonge Negerin, wier beenen door een keten zoo naauw gesloten waaren, dat het haar byna onmogelyk was een tred voorwaarts te gaan, kreeg ter deezer zelfder tyd op het hoofd, de naakte armen en lenden, zoo veele stokslaagen van een Jood, dat haar het bloed uit alle deeze deelen van het lichaam gonsde. De inwoonders deezer landstreeken zyn aan deeze daaden van dwinglandye dermaten gewoon, dat een derde Jood de onvoorzigtigheid had één van myne soldaaten te slaan, om dat hy tegen de heining van zyn tuin zyn water gemaakt had. Ik strafte deezen deugniet, door hem zyn stok af te nemen, welken ik op zyn hoofd aan duizend stukken brak.
Myn haat tegen de Jooden wederhield my niet, om een soldaat, die met de hand in de zak van één van dit volk gevoelt had, uit onze krygsbende weg te jaagen. Ik moet hier opmerken, dat de Hollandsche soldaaten in dit stuk zoo kiesch op hunne eer zyn, dat indien men iemand die voor een schelm te boek staat, in zyn rang laaten wilde, het geheele Regiment de wapenen zoude nederleggen. Het zoude misschien te wenschen zyn, dat zulke gevoelens in andere legerbenden, alwaar men een schurk, mits hy het geluk heeft van zes voeten lang te zyn, met een even goed oog aanziet als een braaf man, ingevoerd wierden.
De Colonel FOURGEOUD kreeg, omtrent deezen tyd, bevel, dat ingevalle twee Officiers of Onder-Officiers van gelyken rang, de één van het Europeesch krygsvolk, de ander van dat der Compagnie, zig te zamen in eene uitgezondene krygsbende mogten bevinden, de eerstgemelde altoos het bevel zoude voeren, niettegenstaande de ander ouder wezen mogt.
Wy maakten ons toen met ernst gereed om te sterven of te overwinnen. Een half dozyn oude suiker-schuiten, met planken bedekt, het geen aan dezelve het voorkomen van doodkisten gaf, moesten ons naar de plaats onzer bestemming overvoeren. In de daad, zy verdienden wel den naam, dien ik haar geve, uit hoofde van het getal menschen, die, na daar in gegaan te zyn, omkwamen.
Den eersten Juny wierden een Capitain, twee Onder-Officiers, een Sergeant, twee Corporaals en agttien soldaaten, naar de Commewyne afgezonden. Ik kan my niet wederhouden alhier eene byzonderheid, betrekkelyk deezen Capitain, te verhaalen. Deeze Officier zig, op den dag toen wy ontscheepten, begeven hebbende naar het huis, het welk hem tot zyn intrek schriftelyk was opgegeven, wierd aldaar door de vrouw van 't huis zeer vriendelyk ontfangen. Zy verklaarde hem, dat zy de Zee-Officiers en soldaaten met alle mogelyke beleefdheid, behandelen zoude, om dat zy aan één der eerstgemelden het leven verschuldigd was. Zy voegde 'er by, dat deeze haar, als mede verscheide andere lieden, in een sloep, op den Atlantischen Oceaan, had overgenomen, alwaar zy zedert zestien dagen zonder kompas, zonder zeilen, nog levensmiddelen, uitgenomen een weinig beschuit en water, rond zworven. Om kort te gaan, de geen tot wien deeze vrouw toen sprak, was dezelfde Officier, die haar aan den dood ontrukt had; zyn naam was TULLING VAN OLDENBARNEVELDT, en hy was toen Lieutenant op een Hollandsch oorlogschip.
Denzelfden dag deeden wy ook een ander vaartuig vertrekken, met twee Officiers, een Sergeant, een Corporaal, en veertien man, allen onder bevel van den Lieutenant Graaf VAN RANDWYCK. Deeze manschappen wierden afgezonden naar de Rivier Peréca. Deezen avond, eenigen myner beste vrienden by my ter maaltyd gehad hebbende, nam ik myn afscheid van myne geliefde JOANNA, aan wien ik de geheele zorge myner kleine bezittingen overliet. Haar zelve vertrouwde ik aan haare moeder en haare moeije toe; en ik had aan dezelve myne beveelen gegeven, om haar in een zoort van school te plaatsen, tot dat ik te rug gekomen zoude zyn: ik begaf my vervolgens aan boord met vier Onder-Officiers, twee Sergeanten, drie Corporaals, en twee-en-dertig soldaaten, allen onder myn bevel. Wy besloegen twee vaartuigen, en onze bestemming was naar het bovenste gedeelte van de Cottica.
Deeze vaartuigen waaren met ringen en kleine musketten enz. gewapend, en voor een maand van krygsbehoeften voorzien. Onze beveelen, (uitgenomen die, welke wy in de Savane der Jooden ontfingen,) bragten mede, om het bovenste gedeelte der Rivieren op en af te vaaren. Elk vaartuig had ten dien einde een Stuurman en tien Neger-slaaven om te roeijen; het welk in 't geheel onder myn bevel, myn kleine QUACO daar onder gerekend, vier-en-zestig man uitmaakte, waar van vyf-en-dertig zig in myn vaartuig bevonden; dat van mynen Lieutenant was gevolgelyk een weinig minder geladen dan het myne.
Ik moet opmerken, dat zedert onze ontscheeping in Surinamen tot heden toe, onze soldaaten betaald waaren in klinkende munt, welke men had voorgeslagen, om hun tegen het papieren geld der Volkplanting te verwisselen. Het voordeel zoude bedragen hebben tien ten honderd; en elk man zou dus, by het einde van het jaar, twee of drie ponden sterling meer getrokken hebben, die hem hadden kunnen dienen, om zig eenige versnapering te bezorgen, maar de Colonel stelde zig daar tegen, en begeerde, dat de betaaling altoos ontfangen wierd in gemunt geld, het welk in kleine sommen uitgegeven wordende, geene meerdere waarde dan het papier had. Deeze tegenstreeving van zynen kant kwam my belachelyk en kwalyk geplaatst voor, dewyl zy voor allen nadeelig was, zonder iemand voordeel toe te brengen. Ik moet ook opmerken, dat elk Officier, die met afgezondene manschappen vertrok, egter by aanhoudenheid zyne tafel moest betaalen, het welk, voor een Capitain, byna veertig ponden sterling 's jaars beliep. Men gaf hem, tot schadeloos-stelling, in zyn vaartuig levensmiddelen mede ter waarde van tien ponden, (dus verloor hy 'er dertig,) bestaande in gezouten ossen- en varkens-vleesch, en in erweten, alles op den zelfden voet als de soldaaten, op eenige flessen wyn na. Ik vermeene echter, dat men een weinig meer verpligt was aan Officiers, die zig geenerhande ververschingen bezorgen konden op eene legerplaats, door de vervaarlykste en ondoordringbaarste bosschen omringd, in het midden van welke zy zig van alle wooningen verwyderd zaagen, en op eenen afstand, van waar men het schieten van 't geschut niet hooren konde. Men had iets minder noodig te doen ten aanzien van de andere vaartuigen, die geplaatst waaren midden tusschen de schoonste Plantagiën, alwaar overvloed en vrede heerschten. Dienvolgende wierden wy door lieden van allerleijen rang beklaagd, die, voorziende aan welke noodlottigheden wy stonden te worden bloot gesteld, myn vaartuig omringden, en my noodzaakten een aantal levensmiddelen aan te nemen. De lezer zal over de edelmoedigheid myner weldoeners door de volgende lyst beter oordeelen, dan door alle de lofspraaken, die ik hun zoude kunnen toebrengen.
- 24 Flessen besten rooden wyn.
- 12 Flessen Madéra wyn.
- 12 Flessen Engelsche Porter; zynde een zoort van bier.
- 12 Flessen Appel-drank.
- 12 Flessen Jamaicasche Rhum.
- 2 Zeer groote witte Suiker-brooden.
- 2 Kruiken Brandewyn. (Omtrent agt pinten.)
- 6 Flessen Muscaat-wyn.
- 2 Kruiken Citroen-sap.
- 2 Kruiken Koffy-Syroop.
- 2 Gerookte Westphaalsche Hammen.
- 2 Gerookte Ossen-tongen.
- 1 Pot met Mostaard van Durham.
- 6 Dozyn Spermaceti-kaarssen.
Men kan hier uit zien, dat zoo al eenige inwoonders der Volkplanting
van Surinamen, door hunne woestheid en wreedheid, zig als het afgryzen
der natuur betoonden, anderen wederom door hunne maatschappelyke
gevoelens en weldadigheid, 'er het cieraad van waaren.--Ik zal met
deezen trek van milddadigheid dit hooftstuk besluiten; en ik durve
verzekeren, dat men my altoos meer geneigd zal vinden om de schoone
daaden van mynen evenmensch te schetsen, dan om hunne gebreken te
doen opmerken.
Nooten
[bewerken][13] Het schynt dat de vogel, waar van STEDMAN hier spreekt, is de Toucan van Caijenne met een witten hals, of het vrouwtje van den Toucan met een geelen hals.
Aant. v. d. Franschen Vert.
[14] Verscheiden beminnaars der Natuurlyke Geschiedenis, hebben aan deeze laatste herschepping getwyffeld. Het staat aan hunne beöordeeling, of het bewys, door onzen Reiziger bygebragt, gegrond genoeg is, om hun gevoelen te bepaalen. Mejuffrouw DE MERIAN, van wien hier gesproken word, was eene jonge Duitscheresse van Frankfort aan den Main, die, in 't jaar 1699, de reize naar Hollandsch Guiana deed, om aldaar insecten en kapellen af te teekenen.
Aant. v. d. Franschen Vert.
[15] De heer GREENWOOD, uit den omtrek van Leicester, heeft my verzekerd 'er één gedood te hebben van twaalf voeten lengte.
Aant. v. d. Schryver.
Publiek Domein |
---|
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk VI) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |