Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk II
TWEEDE HOOFTSTUK.
Algemeene beschryving van Guiana.--Van de Volkplanting van Surinamen in 't byzonder.--Tydstip van derzelver ontdekking.--Dezelve word bezeten door de Engelschen en Hollanders.--De Gouverneur, de heer VAN SOMMELSDYK, vermoord.--De Volkplanting word door de Franschen genomen, en onder schatting gesteld.
De ontdekking van Guiana, door zommigen de Wilde Kust genaamt,
is langen tyd, schoon met weinig zekerheid, toegeschreven geworden
aan den Spaanschen Bevelhebber VASCOS NUNES, die, in den jaare 1504,
na bemerkt te hebben dat Cuba een eiland was, in het vaste Land van
Zuid-America aanlandde, tot aan de Orenoco, en de Rivier der Amazonen
doordrong, en door dit land verstond die eindelooze uitgestrektheid
lands, aan welke hy, in tegenstelling der bygelegene eilanden, en
dat van Cuba, den naam van Terra fierma gaf.
Deeze landstreek, waar van de lengte omtrent 1220 en de breedte 680 aardrykskundige mylen bedraagt, [3] is gelegen tusschen agt graaden, twintig minuuten, noorder lengte, en drie graaden, zuider breedte, en tusschen vyftig en zeventig graaden, twintig minuuten, wester lengte van den Londonschen middaglyn, in het noord-oostelyk gedeelte van het zuiden van America. Derzelver grenspaalen zyn beperkt door de Rivier Viapary of de Orenoco, ten noordwesten, en de Maranon of de Rivier der Amazonen, ten zuidoosten; de noordoost-kant word door de Atlantische Zee bespoelt; de Negro, of de Zwarte Rivier, bepaalt derzelver uitgestrektheid ten zuidwesten; het geen een zoort van eiland uitmaakt, en dit land afscheid van nieuw Grenada, Peru en Brasiliën. [4]
De warmte in Guiana, schoon dit land even als Guinée in de verzengde luchtstreek geplaatst is, is egter aldaar veel draaglyker, dan in dit gedeelte der Africaansche kust. De brandende straalen der zon worden aldaar dagelyks door verkoelende zee-winden gematigd; terwyl in Guinée het steekende der hitte vermeerderd word door den wind, die aanhoudend van de landzyde waait, en die over tallooze zand-woestynen henen trekt. De oost- of passaat-winden, die tusschen de zonne-keerkringen algemeen gevonden worden, zyn de koelste op de kust van Guiana, tusschen agt of tien uuren des morgens, en zes uuren des avonds, wanneer zy ophouden; waar na men naauwlyks de ligtste zomerkoelte gevoelt. Deeze winden worden gevolgd door dikke nevels, en dampen, die uit den grond opkomen; het geen de nachten in dit land niet alleen zeer koud, maar zelfs vochtig en ongezond maakt. De dag verschilt in Guiana nooit meer dan veertig minuuten: de zon gaat aldaar altyd om zes uuren des morgens op, en op het zelfde uur gaat zy des avonds onder.
De getyden van het schoon en regenachtig weder, verdeelen het jaar in dit Land, en kunnen er de zomer en de winter genoemd worden, zoo als die van warmte en koude in Europa. 'Er is egter een aanmerkelyk onderscheid; namelyk dat Guiana alle jaaren twee zomers en twee winters heeft, waar van de een van den ander onderscheiden word door de benaaming van de groote en de kleine, niet om dat de hitte minder sterk is, of om dat de regenbuien in de laatstgemelde minder geweldig zyn, maar om dat men vooronderstelt, dat derzelver geduurzaamheid meer dan de helft verschilt. Dit onderscheid intusschen schynt meer ingebeeld dan wezentlyk te zyn, voor zoo veel het regenachtig jaargetyde betreft; want, dewyl de regen niet valt, dan wanneer de zon lynrecht boven het hoofd staat, het geen by de linie tweemaal 's jaars plaats heeft, en geduurende een gelyk tydperk, is het waarschynlyk, dat derzelver duuring in de beide jaargetyden dezelfde wezen moet.
Het verschil tusschen de twee jaargetyden van het mooy weder bestaat daar in, dat het groote in Surinamen dikwils in October begint, op het oogenblik dat de zon den evennagtlyn oversteekt om in de Steenboks zonne-keerkring te komen; en dan heerscht 'er, tot dat dit hemellicht in Mars te rug koomt, eene versmagtende hette, die met eene aanhoudende droogte vergezelt gaat. Vervolgens valt 'er een geweldige regen zonder tusschenpoozen tot de maand Juny, wanneer de zon tot de kreefts-keerkring genaderd is; daar na koomt 'er een kort getyde van hitte, die tot de maand July duurt, en tot de maand October nog door regen agtervolgt word; en op deeze wyze loopt de omwenteling der jaargetyden af.
De aanhoudende regen in deeze luchtstreek, terwyl de zon in haar toppunt is, is noodzakelyk om het leven van dieren en planten in wezen te houden, als welke, zonder deeze weldadige hulp, onder eenen zoo brandenden hemel kwynen, en eindelyk vergaan zouden. Maar schoon ik ten aanzien van de verandering der jaargetyden in Guiana, vaste tydperken heb aangehaald, is het egter noodig op te merken, dat zy niet volstrekt bepaald zyn, maar verschillende als in Europa. Deeze veranderingen worden altoos door groote donderslagen aangekondigd, verzeld met blixemstraalen, die verscheide weken duuren, en die zeer dikwils voor het vee, en zelfs voor de inwoonders van deeze landstreek doodelyk zyn.
Eenige gedeelten van Guiana vertoonen een bergächtig en naakt gezicht; maar de grond is 'er over 't algemeen zeer vruchtbaar. Het groen bedekt de aarde het geheele jaar door; de boomen dragen te gelyker tyd bloemen en rype vrugten; alles vertoond, aldaar het streelend afbeeldzel der vereeniging van de lente en van den zomer. Deeze gelukkige teekenen van vruchtbaarheid, moeten, vooral in Surinamen, worden toegeschreven, niet alleen aan den regen en aan de hette der luchtstreek, maar ook aan deszelfs laage en moerassige ligging, welke ook aan de hitte de kracht beneemt, om den groei der planten te bederven, en voornamelyk aan de uitnemende rykheid van den grond, hoofdzaaklyk in die gedeelten, welke door de vlyt der Europeaanen zyn bebouwd geworden. Men moet egter toestemmen, dat dusdanige ligging voor de gezondheid gansch niet voordeelig is; maar de lust om geld te winnen is een krachtige dryfveer, en de zekerheid van een tegenwoordig voordeel zal in 't algemeen genoegzaam opwegen tegen die onheilen, welke, zoo ze zig immer vertoonen, niet dan in 't verschiet bemerkt worden, en, naardien men ze zomtyds ontduikt, als onzeker kunnen worden beschouwd.
De onbebouwde gedeelten van Guiana zyn bedekt met eindelooze bosschen, rotzen en bergen. Eene groote verscheidenheid van delfstoffen verrykt zommigen der laatstgemelde. Het geheele land is doorgesneden met zeer diepe moerassen en groote savanen of heiden. De stroom van 't water langs de kust is bestendig naar het noordwesten; en de zee-oever is byna ontoegankelyk, zynde rondom bezet met gevaarlyke klippen, zandbanken, modderpoelen, rotzen, laag houtachtig heestergewas, en eene eindelooze meenigte struiken, die zig met kragt door elkander vlechtende, ondoordringbaar worden.
De Spanjaarden, de Portugeezen en de Hollanders, zyn de eenige volken, die in dit gedeelte van het vaste land bezittingen hebben, uitgenomen echter de kleine Fransche Volkplanting van Cayenne, tusschen den vloed Maroni en Kaap Orange gelegen. De Spaansche bezittingen liggen aan de oevers van de Orenoco, en die van Portugal strekken zig uit langs de oevers van de Rivier der Amazonen. De Hollandsche bezittingen bevatten de kusten van den Atlantischen Oceaan, en loopen van Kaap Nassau tot den stroom Maroni. Zy behelzen de landstreeken of gewesten van Essequebo, Demerary, de Berbices en Surinamen. De laatste is de merkwaardigste en beste; het is tot derzelver beschryving, dat dit werk voornamelyk geschikt is. De Hollanders poogden, in den jaare 1657, eene kleine Volkplanting aan de oevers der Rivier, genaamt Poumaron, op te rigten; maar deeze bezitting wierd, in den jaare 1666, door de Engelschen vernield. Zy waaren niet gelukkiger in eene andere, welke zy in 't jaar 1677 vestigden aan de Rivier Wiapoko of Oyapoko: de Franschen maakten 'er zig oogenblikkelyk meester van, en vernielden dezelve.
De Hollanders rekenen onder hunne bloeiende en schoone Volkplanting van Surinamen, de geheele landstreek, die ten westen door de Rivier Kourou omringd word, omtrent veertig mylen van de Rivier Corantyn; ten oosten door de Rivier Sinamari; maar deeze grensscheidingen worden hun door de Franschen betwist, die dezelve bepaalen tot de oevers van de Rivier Maroni, alwaar zy eene bezetting van krygsvolk houden.
De voornaamste Rivieren deezer bezitting zyn: die van Surinamen, welke aan de Volkplanting haaren naam geeft; de Corantyn, de Copenama, de Saraméca en de Maroni. De eerste is alleen bevaarbaar; de andere, zonder zelfs de Rivier Maroni uit te zonderen, schoon zeer lang en zeer breed, zyn zoo laag, en zoo vol rotzen, en kleine eilanden, dat zy voor de Europeaanen van weinig aanbelang zyn; haare oevers zelve worden alleenlyk bewoond door eenige Indiaanen of inboorlingen des Lands. De Rivier van Surinamen, welker mond op omtrent zes graaden noorder breedte gelegen is, is vier Engelsche mylen breed, en van zestien tot agtien voeten diep by laag water; de vloed doet dezelve meer dan twaalf voeten ryzen. Deeze afmeeting blyft dezelfde tot op den afstand van agt of tien mylen, alwaar deeze Rivier zig in twee armen verdeelt, waar van de een zuid-zuid-oost loopt, en zulks wel honderd twintig mylen ver. Zy is geheel en al bevaarbaar voor kleine vaartuigen; maar boven deezen afstand, draait zy regelrecht naar het zuiden. Zomwylen overstroomt zy kleine eilanden, of vormt kleine watervallen. De oorsprong deezer schoone Rivier is den Europeaanen nooit recht bekend geweest. Alle de groote Schepen, na aldaar te zyn binnen gezeilt, moeten de oostzyde van den oever houden, zynde die van de overzyde vol gronden tot aan de stad Paramaribo, die omtrent agtien mylen van den mond der Rivier afgelegen is. De andere arm der Rivier van Surinamen, draagt den naam van Comewyne, dezelve loopt ten oosten op den afstand van omtrent zestien mylen; men vind aldaar drie of vier vademen by hoog water; maar de vloed een verschil van twaalf voeten maakende, beschouwd men dezelve niet als vaarbaar voor een Schip van groote vracht, schoon haare breedte byna twee mylen bedraagt. Op den afstand van zestien mylen, verdeelt zig de Comewyne in twee andere armen, waar van de eene haar naam behoud, en meer dan vyftig mylen ver naar het zuidwesten loopt; en de andere, die den naam van Cottica draagt, loopt ten oost-zuid-oosten, meer dan veertig mylen verre, waar na zy naar het zuid-zuid-westen draait, op den afstand van vier-en-twintig of dertig mylen. Alle deeze Rivieren, welker loop niet recht, maar kronkelachtig is, ontfangen het water door een aanzienlyk getal breede kreeken of groote beeken, waar van de oevers door Europeaanen bewoond worden, en bedekt zyn met Plantagiën van Suiker, Cacao, Catoen en Indigo; het geen het aangenaamst gezigt maakt, dat men zig verbeelden kan, voor hun die te water reizen, zoo als in dit land de gewoone manier is, dewyl de grond over het algemeen tot het baanen van rywegen niet geschikt is. Op zommige plaatsen zelfs zyn de bosschen ondoordringbaar, zoo dat een klein voetpad, waar door Paramaribo met de Rivier Saraméca gemeenschap heeft, de eenige gaanbaare weg is, die ik in deeze Volkplanting kenne.
De Rivieren, welker oevers niet bebouwd zyn, als de Corantyn, de Copename, de Saraméca en de Maroni, gedogen niet dan met moeite, om 'er eene beschryving van te geven. Het zal alleenlyk genoeg zyn op te merken, dat zy over 't algemeen van twee tot vier mylen breed zyn, dat haare wateren uittermaten laag, en met zandbanken, kleine eilanden en rotsen, die talryke en voortreffelyke watervallen vormen, als doorzaait zyn. Men vind in de laatste dikwils een merkwaardigen steen, bekend onder den naam van Diamant van Maroni, en die, geslepen zynde, zeer naar een waare diamant gelykt. Dienvolgende maakt men daar van ringen en andere kleinodiën. In alle deeze Rivieren zonder onderscheid, klimt en zakt het water op meer dan zestig mylen van den uitloop af; het geen veröorzaakt word door de verhindering, die de eb en vloed aan de uitwatering der beeken toebrengt. Egter ontmoet men vry algemeen stroomen van zoet water, op den afstand van vier-en-twintig of dertig mylen van de zee. Het water der Rivier van Surinamen word als het beste beschouwd; en de matroozen gaan het haalen tot by Savannah le Juif, meer dan veertig mylen van de stad Paramaribo af gelegen. De Schepen zyn in deeze Rivieren aan een groot ongemak bloot gesteld: de bodem van het Schip word dikwils door water-wormen beschadigt; maar men kan derzelver verwoestingen voorkomen, door het dikwils op zyde te haalen, om het des te gemakkelyker te kunnen schoon maken en kalfateren. De zwarte pik, door Graaf DUNDONALD uitgevonden, verdient boven alle andere stoffe, die men ter deezer gelegenheid zoude kunnen bezigen, den voorrang.
De ebbe en vloed hebben na een tusschen-verloop van omtrent tien en een half uur plaats. De hooge vloeden komen doorgaans twee keeren maandelyks; de Rivier verheft zig dan tot eene aanmerkelyke hoogte; het geen, uit hoofde van verschillende omstandigheden, tot groot voordeel der Planters verstrekt.
Het is misschien gepast, dat ik hier spreeke van de verdediging deezer Rivieren, schoon dit een onderwerp is, het geen ik voornemens ben elders meer opzettelyk te behandelen. Ten oosten van den mond der Rivier van Surinamen is een klein voorgebergte, genaamt Braam-punt, het welk, zoo ik denk, oorsprongelyk den naam droeg van Pram- of Parham-punt, naar dien van Lord FRANÇOIS WILLOUGBY DE PERHAM, aan wien deeze bezitting in 't jaar 1662, door KAREL II. wierd opgedragen. Men vermeent dat deeze Lord aldaar, tien jaaren te vooren, voor de eerste maal voet aan land zette. Deeze punt is niet versterkt; maar omtrent agt mylen hooger is aan elke kant van den oever een Schans, waar van de eene den naam van Leyden, en de andere dien van Purmerendt draagt. Een weinig hooger is het nieuwe Fort Amsterdam, gebouwd op een uitstek lands, het welk de twee Rivieren van Surinamen en Comewyne van elkander scheidt, en waar van het vuur, zig vereenigende met dat der beide Schanssen, het inkoomen zoo van de eene als van de andere Rivier belet.
By de stad Paramaribo, zes of zeven mylen van het Fort Amsterdam, is gelegen eene vesting, die den naam draagt van het Port Zelandia, en de Stad en alle de Schepen op de reede beschermt. Omtrent zestien mylen van de eerste, aan de Comewyne, is een ander Fort, genaamt Sommelsdyk, het welk de wederzydsche kanten van den oever bestrykt, namelyk die van de Comewyne en de Cottica. Bovendien zyn 'er verscheidene oorlogsposten aan de Corantyn, de Saraméca en de Maroni. Agter deeze is een sterke wacht geplaatst, aan den mond van de Motte-Kreek, omtrent dertig mylen van de Rivier van Surinamen; aldaar is op de kust een vuurbaak opgericht, om aan de Schepen, die in deeze Rivier willen binnen loopen, berigt te geven, dat zy den mond der gevaarlyke Rivier Maroni reeds voorby zyn. Deeze zelfde wacht doet ook verscheide kanon-schooten, om aan de Volkplanting te doen weeten, dat 'er eenig Schip in 't gezicht is, en het op de kust aanlegt. Langs de bovenste oevers der Rivieren van Surinamen, Comewyne en Cottica, heeft men wachten uitgezet, om de inwoonders tegen de aanvallen der Indiaanen, of der vluchtende Negers uit de binnen-landen te beveiligen. In alle deeze versterkingen bestaat de voornaamste verdediging deezer bezitting: echter kruist bovendien tusschen de Rivier Maroni en Berbice een klein gewapend vaartuig, of kust-bewaarder, om berigt te geven van alle gevaar, waar mede de Volkplanting bedreigt zoude mogen worden.
Ik vergat byna te zeggen, dat men het ontwerp gevormd had, om een weg te maaken, die door posten van soldaaten versterkt zoude worden, van de oevers van het bovenste gedeelte van de Comewyne tot aan de Saraméca. Dezelve is werkelyk begonnen; maar het ontwerp gelukte niet, en deeze weg, die den naam van Orange droeg, is tans met struiken begroeit.
Aldus beschreven hebbende de oppervlakte van deeze landstreek met derzelver grenspaalen, rivieren, enz. zal ik derzelver ontdekking vermelden, gelyk mede de merkwaardigste omwentelingen deezer vermogende Volkplanting, die in den laatsten oorlog byna van den dapperen Admiraal RODNEY een bezoek ontfing.--Dit gedeelte van het vaste land, genaamt Guiana of de Wilde-Kust, en op welke de Volkplanting van Surinamen gevestigt is, is, volgens zommiger gevoelen, eerst ontdekt geworden door den beroemden CHRISTOPHORUS COLUMBUS, in den jaare 1498, en het was van daar, zoo men zegt, dat hy, door yzere boeien beknelt, in zyn vaderland te rug keerde. Anderen beweeren, dat het alleenlyk VASCOS NUNES was, die dezelve in den jaare 1504. het eerst ontdekte, gelyk ik in 't begin van dit Hooftftuk heb aangeweezen. [5]
Onder de regeering van ELIZABETH, in den jaare 1596, wierd Guiana door den heer WALTER RALEIGH gekend, die de Orenoco meer dan zes honderd mylen opvoer, met oogmerk, om het ingebeeld Land d'el Dorado te zoeken, alwaar men goudmynen hoopte te ontdekken; welke gedachte gegrond wierd op de gevondene stukken bergsteen, welke de Spanjaarden noemden maare de oro, of moeder van het goud. In 't jaar 1634, volgens het verhaal van DAVID PIETER DE VRIES, een Hollander, vond men in Surinamen een Engelschen Capitain, genaamt MARSHALL, met omtrent zestig zyner landgenooten, die zig aldaar met het planten van Tabak bezig hielden; en dezelve DE VRIES sprak aldaar met hun. Surinamen wierd in't jaar 1640 door de Franschen bemachtigd, die egter kort daar na genoodzaakt waaren het zelve te verlaaten, uit hoofde van de veelvuldige invallen der Karaiben, welken zy, even als hunne nabuuren de Spanjaarden, met de grootste wreedheid behandeld hadden. Deeze Volkplanting in den jaare 1640. verlaaten zynde, zond Lord FRANÇOIS WILLOUGHBY DE PARHAM, met verlof van KAREL II, een Schip derwaarts, op zyne eigene kosten uitgerust, om 'er in naam van zynen meester bezit van te nemen. Korten tyd daar na liet hy nog drie anderen vertrekken, waar van het een met twintig stukken geschut gewapend was. Deeze Engelschen wierden allen door de Indianen, of inwoonders van het Land, wel ontfangen. Zy slooten met hun Verdragen van vriendschap, en traden in een zoort van onderhandeling. Na verloop van twee jaaren, ging Lord WILLOUGHBY zelf naar Surinamen; hy hield zig aldaar bezig met het maken van verscheide verstandige Wetten en goede Reglementen tot verdediging van deeze Volkplanting; vervolgens kwam hy in Engeland te rug, van waar hy voortging met deeze bezitting van volk en krygsbehoeften te voorzien. Den 2den Juny 1662, wierd hem de Volkplanting afgestaan door den zelfden Koning KAREL II; en volgens de eigene erkentenis van den Lord, moest dezelve verdeeld worden tusschen LAURENS HIDE, tweeden zoon van EDUARD, Graaf van Clarendon, en hem zelven, om ten eeuwigen dage aan hunne nakomelingen over te gaan: dit oorspronkelyk Charter moet nog in wezen zyn. In 't jaar 1664, ontnamen de Engelschen aan de Hollanders de nieuwe Nederlanden, naderhand genaamt New-Yorck.
In den jaare 1665, wierd de Volkplanting van Surinamen met voordeel bebouwd, en grootendeels met Tabak beplant. Derzelver eigenaars hadden aldaar ook meer dan veertig schoone Plantagiën van Suiker-riet opgericht, en eene sterke Vesting van gehouwen steen ter hunner verdediging gebouwd. Het verdient egter opmerking, dat volgens zommige Schryvers zulks gedaan wierd door de Portugeezen, schoon de tyd 'er van onzeker is. De Franschen, wel is waar, betwisten dit stuk hevig, en beweeren dat deeze Vesting het werk was van den heer PONSERT DE BRETIGNY, toen zy in het bezit van deeze landstreek waaren. Wat daar van zyn moge, de Vesting is gelegen zestien of agtien mylen van den mond der Rivier van Surinamen, en de nyvere Colonisten bevonden zig zeer gelukkig in een Steedjen, het welk zy onder de muuren deezer Vesting bouwden. Hun geluk was niet van langen duur; want, staande de oorlogen tusschen KAREL II. en de Vereenigde Nederlanden, ontnamen de Hollanders, die in 't jaar 1661, door de Portugeesen uit Brasiliën verjaagt waaren, in 't jaar 1667. de Volkplanting van Surinamen aan de Engelschen, onder het bevel van Capitain ABRAHAM KRYNSZOON, die tot dit einde door de Provintie van Zeeland, met drie oorlogschepen en drie honderd zee-soldaaten wierd afgezonden. De Engelsche Bevelhebber WILLIAM BYAM verloor deeze Volkplanting, uit hoofde van eene overrompeling, op het oogenblik, dat zes honderd van zyne beste manschappen bezig waaren met het planten van suiker-riet. Zyne onagtzaamheid was zigtbaar door het gering verlies der Hollanders, die by het bestormen der Vesting, slechts één man, verloren hadden. Zy plantten oogenblikkelyk het vaandel van den Prins van Orange op de wallen, en gaaven aan deze Vesting den naam van Zelandia. De Stad Paramaribo ontfing den naam van Nieuw Middelburg. De overwinnaars deeden, onder andere schattingen, door de inwoonders honderd-duizend ponden suiker opbrengen, en zy zonden een zeker getal uit hun midden naar het eiland Tabago. Deeze gebeurtenis viel in February voor, en in de maand July daaraanvolgende wierd de Vrede te Breda gesloten. Maar ongelukkig voor de nieuwe bezitters der Volkplanting, wist de Engelsche Bevelhebber JOHN HERMAN 'er niets van. Eerst Cayenne aan de Franschen ontnomen hebbende, liep hy in de Rivier van Surinamen met eene vloot binnen, bestaande uit zeven oorlog-schepen, en twee bombardeer-galjooten, ontnam deeze bezitting aan de Hollanders, doodde meer dan vyftig van hunne manschappen, en vernagelde negen stukken geschut op het Fort Zelandia. De nieuwe inwoonders betaalden op hun beurt eene schatting; de Hollandsche bezetting wierd krygsgevangen gemaakt, en naar het eiland Barbados overgevoerd.
Toen men te Surinamen vernam, dat de Vrede tusschen de oorlogende Mogendheden in Europa gesloten was, eer dat de Bevelhebber HERMAN deeze Volkplanting van de Hollanders hernomen had, ontstond 'er een geweldige opstand, gevolgd van groote wanorden onder de Colonisten, die niet meer wisten, wie hunne wettige Overheid was. Eindelyk wierd, op bevel van Koning KAREL, de bezitting, in 't jaar 1669, aan de Hollanders te rug gegeven; en toen verlieten twaalfhonderd van derzelver oude inwoonders, Engelschen en Negers, dit Land, en zetteden zig op het Eiland Jamaica neder. Na dat de oorlog, die vervolgens plaats had, geëindigd was, bepaalde men by het Verdrag van Westmunster, dat Surinamen voor altoos geheel in eigendom aan de Hollanders blyven zoude, in ruiling tegen het Gewest van New-Yorck, het geen dienvolgende ook in 't jaar 1674 geschiedde. Zedert dit tydperk is Groot-Brittanniën niet meer in het bezit der Volkplanting Surinamen geweest. In het jaar 1678, was een Hollander, genaamt HEYNSIUS, en de Capitain LIGHTENBORG, de één Gouverneur, en de ander Bevelhebber over het krygsvolk aldaar.
De Hollanders hadden, geduurende de eerste jaaren van hun genot, weinig genoegen in hunne nieuwe bezittingen, en wierden door de invallen der Karaïben, welken zy minder wel behandelden, dan de Engelschen gedaan hadden, dagelyks ontrust. Deeze Indiaanen strekten hunne wraak zoo verre uit, dat zy verscheiden Colonisten van kant hielpen. De Provintie van Zeeland, aan wien deeze Volkplanting in eigendom toebehoorde, met de Verëenigde Gewesten over het opperbestuur deezer bezitting in geduurigen tweespalt zynde, en daarenboven de zwaare kosten, die tot derzelver verdediging en behoud noodig waaren, niet kunnende opdiepen, besloot om dezelve geheel en al aan de Hollandsche West-Indische Compagnie te verkoopen. Dit geschiedde met al den oorlogs-voorraad en krygsbehoeften, waar onder vyftig stukken geschut waaren, voor de somme van 23,636 ponden sterlings. Deeze Compagnie verkreeg te gelyker tyd van hun Hoog Mogenden, de Staaten Generaal, een vrydom van alle belastingen geduurende tien jaaren. Echter ecnige maanden daar na, onaangezien dit voordeel, bevindende, dat de noodzakelyke kosten tot onderhoud deezer Volkplanting voor haar te hoog liepen, stond zy 'er twee derden van af, het eene aan de Stad Amsterdam, het andere aan het huis van SOMMELSDYK, op den voet van den prys, door haar daar voor betaald; en deeze drie maakten te zaamen eene Societeit uit, die onder bekragtiging van hun Hoog Mogenden, het bestuur der zaaken van dit Land alleen en geheel in handen had.
Dusdanig was de gesteltenis van Surinamen; en alles was op die wyze geheel en al in orde gebragt, toen CORNELIUS VAN AARSSEN VAN SOMMELSDYK, als één der mede-eigenaars, met driehonderd mannen, en eenige ongelukkigen, die tot ballingschap verwezen waaren, aldaar aankwam. Hy rigtte een Kamer van Politie op, om hem in 't bestier der Justitie behulpzaam te zyn, en leefde met de leden van dien en met de inwoonders in een aanhoudend misverstand. Dienvolgende zond men verscheide klagten tegen hem naar Europa, schoon hy een voordeeligen vrede gesloten had met de Karaïben, de Indianen, genaamt Warowa en Arawakka, als mede met eenige weggeloopen Negers, die zig, na dat de Engelschen de Volkplanting verlaten hadden, by de Rivier Copenama hadden nedergezet.
De regeering van deezen ongelukkigen Edelman duurde korten tyd; want in den jaare 1688, wierden de afgezonden Gouverneur, de heer VERBOOM, en hy zelf, [6] op één en den zelfden dag door hunne eigene soldaaten vermoord. Dezelven gingen tot deeze daad van wanhoop over, dewyl zy gedwongen waaren geworden, om, even als Negers, Kanaalen te graven, en een zeer onvoldoend en ongezond levens-onderhoud ontfingen. Ik moet erkennen, dat dusdanige behandeling maar al te dikwils alhier voorvalt; en ik zal by vervolg gelegenheid hebben zulks te bewyzen. De moordenaars hadden zulk een vertrouwen op de wettigheid van deeze wreede daad, dat zy aanboden dezelve in rechten te verdedigen, en de redenen, die hen daar toe bewogen hadden, open te leggen.
Dewyl de byzonderheden van deeze moord nimmer opzettelyk ontvouwd zyn, zal de lezer het my ten goede houden, dat ik 'er hem een kort verhaal van geeve.
De Gouverneur wandelde op zekeren dag met den heer VERBOOM, in een bosjen van orangeboomen, in de nabyheid van zyn eigen huis, wanneer eensklaps tien of twaalf gewapende soldaaten, die het voorkomen hadden van dronken te zyn, hen hebbende aangeklampt, hun dadelyk vroegen om hunnen arbeid te verminderen, en hun betere levensmiddelen te bezorgen. De Gouverneur, zyn degen trekkende, om hen tot wyken te noodzaaken, wierd dadelyk met eenige steeken afgemaakt, en liet op de plaats het leven. Zyn medgezel kreeg slechts één wond; maar dezelve was doodelyk, en hy stierf negen dagen daar na. Deeze misdaad volvoerd zynde, trokken de moordenaars, gevolgd door verscheiden anderen van hunne medepligtigen, in zegepraal naar het Fort Zelandia, het welk zy zonder tegenstand innaamen; en zy maakten zig dadelyk meester van de oorlogs- en mondbehoeften. De bezetting zig by hun gevoegd hebbende, stelden zy zig in een linie, en verkoozen zig een Opper-Bevelhebber en verscheiden Officiers: zy deeden den eed van hun getrouw te zyn, en nimmer, nog de één nog de ander, hunne eigene zaak te verraden of te laten vaaren. Het was in deeze omstandigheid zeer aanmerkelyk, dat de nieuwe Bevelhebber den zelfden agter middag last gaf, om het lyk van den vermoorden Gouverneur, met krygsëer en statie, op het Fort Zelandia te begraven. Het geschut ging op de wallen af, en de muitelingen deeden drie herhaalde musket-schooten.
De Regeering en de inwooners van Surinamen zagen zig toen in eene zeer akelige omstandigheid, en wierden genoodzaakt om met de muitelingen van het Fort in onderhandeling te treden. De voornaamste artikelen der Capitulatie bestonden hier in: dat zy tegen betaaling van eene kleine somme gelds het Fort ontruimen zouden; dat men, hun zou toestaan op het Schip de Salamander aan boord te gaan, de Volkplanting te verlaaten zonder eenige hinder te ontmoeten, en zig te begeven naar zoodanig werelddeel, als hun gelieven zoude. Dienvolgende zond men 'er meer dan honderd aan boord; maar zy maakten zig niet eerder gereed, om het anker tot hun vertrek te ligten, voor dat hun Schip door kleine gewapende vaartuigen, in stilte tot dit oogmerk geschikt, omringd was. De muitelingen, genoodzaakt om zig op genade en ongenade over te geven, wierden korte dagen daar na ter zaake van moord en opstand gevonnisd. Elf van hunne hoofden ontfingen in 't openbaar hunne straf; drie verlooren het leven op het rad; agt wierden opgehangen: de anderen kreegen vergiffenis; maar dewyl men zig niet meer op hun vertrouwen konde, wierden zy uit den dienst der Volkplanting weggezonden, zoo dra men soldaaten gevonden had om hunne plaats te vervullen.
Het volgend jaar deed de weduwe SOMMELSDYK, maar zonder gevolg, een aanbod, om haar aandeel aan Koning WILLEM III. over te dragen. Te gelyker tyd wierd de heer SCHERPENHUYZEN, met krygsvolk en oorlogs-behoeften, uit Holland naar Surinamen gezonden, om als Gouverneur der Volkplanting de opvolger van den heer VAN SOMMELSDYK te zyn. By zyne aankomst vond hy alles in de grootste verwarring. Op het spoedigst de wanorde willende te keer gaan, rigtte hy een Hof van Justitie op, daar in verschillende van het geen zyn voorzaat had opgericht, dat hy het zelve in twee deelen verdeelde. Het eerste wierd geschikt voor alles wat de lyfstraffelyke en krygs-zaaken betrof. De inrichting van het laatste was betrekkelyk tot de burgerlyke twistgedingen, en alle zaaken raakende der ingezetenen byzondere belangen. Het zelve bestaat alzoo nog tegenwoordig, en de Gouverneur is Voorzitter in beide kamers.
De heer SCHERPENHUYZEN beyverde zig om ook goede Wetten en Reglementen te maaken: hy kwam ter juisten tyd, om de Volkplanting in een bekwaamen staat van verdediging te stellen tegen derzelver binnen- en buitenlandsche vyanden, het geen dezelve zeer noodig had, toen de oorlog tusschen de Vereenigde Gewesten en Frankryk verklaard wierd. Dit zelfde jaar wierd de bezitting van Surinamen door den Admiraal DUCASSE met een sterke vloot aangetast; maar de Gouverneur deed met nadruk dezelve te rug deinzen, op het oogenblik dat men het Fort Zelandia begon te beschieten.
In 't jaar 1692, wierd een Engelschman, genaamt HIEROME CLIFFORT, veroordeeld om opgehangen te worden, eene straffe, die in eene zevenjaarige gevangenis in het Fort van Sommelsdyk veranderd wierd. Zyne misdaad, het zy waar of verdicht, bestond in het hoonen van eene Regeering, die hem voor schulden gevangen zette. Het Hof van Groot-Brittanniën zig in deeze zaak gemengd hebbende, wierd hy, in den jaare 1695, overëenkomstig des Konings verlangen, in vryheid gesteld. Toen deed hy, ten lasten der Volkplanting, een eisch van 20,000 guinies tot schaâvergoeding voor eene onrechtvaardige gevangenis; maar dezelve wierd hem niet toegestaan. Zyne erfgenaamen hebben zyne vordering levendig gehouden, zedert den jaare 1700 tot in 't jaar 1762, zonder eenige voldoening te erlangen.
Geduurende den oorlog, die in 't jaar 1712 gevoerd wierd, wierd de Fransche Admiraal JACQUES CASSARD, door den Gouverneur DE GOIJER op gelyke wyze ontfangen, als aan DUCASSE door SCHERPENHUYSEN voor het Fort Zelandia bejegend was geworden; maar vier maanden daar na was hy gelukkiger, en stelde de Volkplanting onder eene schatting ter somme van 56,618 ponden sterlings. Den 10den October liep hy in de Rivier van Surinamen binnen met zes of acht oorlogschepen, en een zeker getal mindere Schepen, te zamen drie duizend mannen voerende.
De eersten waaren:
De Neptunus, van vier-en-zeventig stukken, aan welks boord de Admiraal was.
De Temeraire, van zestig stukken.
De Rubis, van zes-en-vyftig slukken.
De Vestale, van agt-en-veertig stukken.
De Medusa, van zes-en-dertig stukken.
Daags na zyne aankomst liet de Admiraal CASSARD één van zyne Capitains met een sloep, een witte vlag voerende, aan land gaan, om met de inwoonders over de betaaling eener brandschatting te handelen, hen bedreigende de Stad Paramaribo [7] te zullen beschieten, indien zy weigerden te betaalen. De sloep was egter genoodzaakt, zonder eenig voldoende antwoord te rug te keeren. Dewyl de Rivier van Surinamen, voor het Fort Zelandia, juist meer dan een myl breed is, vonden de Medufa, en verscheide kleine platte Scheepen, met Fransch krygsvolk geladen, door een zeer donkeren nacht begunstigd, middel om tot boven Paramaribo te naderen, zonder door de Hollanders bemerkt te worden, met oogmerk, om de Suiker- en Koffy-Plantagiën, die boven deeze Stad gelegen zyn, af te loopen; maar de belegerden maakten den 15den twee groote platte vaartuigen gereed, vol brandbaare stoffen, als drooge biezen, vaatjes met pik, enz. en gingen aan de andere zyde der Rivier, recht in 't gezicht der Stad, ten anker leggen. Men stak dezelve in brand, en het licht van de vlam deed de kleine vyandelyke Schepen ontdekken, die hun best deeden, om onder begunstiging van den donker de Rivier op te zeilen. Alzoo in het gezicht zynde, ontsnapten 'er weinigen van hun, zonder door het geschut van het Fort schade te lyden, en die Koopvaardy-schepen, welke zig op de reede bevonden, boorden eenige van die kleine platte Schepen in den grond, waar van een groot gedeelte van het scheepsvolk verdronk. Deeze krygslist belette egter de Franschen niet, die hooger op gezeild waaren, om de Plantagiën te plonderen en in brand te steeken. CASSARD zelf aan de Stad Paramaribo genadert zynde, wierp 'er meer dan dertig vuurkogels in, en beschoot dezelve, zoo als ook het Fort Zelandia, tot den 20sten October, wanneer hy een tweede boodschap aan de Hollanders zond, om hun af te vragen, of zy eindelyk tot een verdrag wilden komen, en eene brandschatting betaalen: hy dreigde hen, indien zy zyne voorslagen nog durfden afwyzen, om de geheele Volkplanting te vernielen en te verbranden.
De Hollanders, ziende dat hun verderf niet te ontwyken was, indien zy by hun eerste besluit bleeven, verzogten een wapen-stilstand van drie dagen om zig te beraden, het geen hun wierd toegestaan; en eindelyk namen zy de voorwaarden van den Admiraal CASSARD aan. Dienvolgende teekende men, den 24sten October, van wederzyden een Verdrag van vier-en-twintig Artikelen. De schatting van 56,618 ponden sterlings, door de Franschen gevorderd, wierd hun voornamelyk in Suiker, en Neger-slaaven, enz. betaald, vermits 'er weinig goud en zilver in de Volkplanting was. Zoo dra de betaaling geschied was, ligtte de Admiraal het anker; en den 6den December 1712, verliet hy Surinamen met zyne geheele vloot.
Nooten
[bewerken][3] Guiana heeft ten minsten twee honderd mylen van het noorden tot het zuiden, en meer dan drie honderd van het oosten naar het westen. (Aardrykskundige Beschryving van Guiana.)
[4] Derzelver Kusten strekken zig uit van de Noord-Kaap, gelegen op omtrent twee graaden noorder-breedte, tot de groote uitloop van de Orenoco, die op agt graaden breedte ligt; maar in de lengte bevatten zy meer dan tien graaden, liggende de Noord-Kaap op twee-en-vyftig graaden dertig minuuten ten westen van den Parysschen middaglyn, en deeze mond van de Orenoco op twee-en-zestig graden; bevattende in dit vak meer dan twee honderd vyftig mylen aan zee-kusten. (Aardrykskundige Beschryving van Guiana.)
[5] CHRISTOPHORUS COLUMBUS, in den jaare 1498, zig zuidwaarts van de Antillische Eilanden begeven hebbende, ontdekte den 10 Augustus het Eiland la Trinidad, en des anderen daags kreeg hy kennis aan het naby gelegen vaste Land, het welk hy Terre de Paria noemde, naar den naam, door de Indiaanen van de Kust daar aan gegeven.
Het was op deeze reize, dat hem één der monden van de Orenoco bekend wierd, welke hy Bocca del Drago noemde, uit hoofde van 't gevaar, dat zyn Schip daar liep; maar zig westwaarts begeven hebbende, had hy geen kennis aan de Orenoco, nog aan Guiana.
In 't jaar 1499, landde ALPHONSUS OJEDA, een Spaansch Edelman, vergezelt door AMERICUS VESPUTIUS, een Florentyn, en JUAN DE LA COSA, de bekwaamste Stuurman die toen in Spanjen was, in het vaste Land van America aan, op tweehonderd mylen oostwaarts van de Orenoco, en doorreisde de geheele kust, het westen naderende. Maar deeze reize verschafte nog geene groote kennis van Guiana.
In 't jaar 1535, ondernam DIEGO D'ORDAZ, een Spanjaard, om in de monden van de Orenoco binnen te loopen; zyne pogingen waaren vrugteloos: hy verloor zelfs aldaar een gedeelte zyner Schepen en van zyn volk. Deeze dappere Spanjaard was op eene andere keer gelukkiger; hy kwam in de Orenoco binnen, en zeilde dezelve zeer hoog op, tot dat hy in den mond van de Meta, eene aanzienlyke Rivier, die zig, meer dan vierhonderd mylen van derzelver inkomen, in de Orenoco ontlast, ten anker kwam. Maar dit geschiedde niet zonder het uitstaan van veele zwarigheden en vermoeienissen; want hy verloor zyne Schepen, en byna al zyn volk, in de onderscheidene gevechten, die hy genoodzaakt wierd aan de Indianen te leveren: zoo dat hy in wanorde te rug keerde, zonder eenige bezitting te hebben kunnen vestigen.
In weerwil van deezen nadeeligen uitslag van der Spanjaarden onderneming, had zig een gerucht verspreid, dat, in het binnenste gedeelte van dit uitgestrekt Land, eene landstreek was, die men el Dorado noemde, en onmeetelyke rykdommen in goud en kostbaare gesteenten bevatte: men zeide dat 'er een Meir was, zoo groot als een zee, genaamt het Meir van Parimo, waar van het zand vol goud-poeder en goud-korrels was. Drie Spaansche Capitains, GONZALO PIZARRA, broeder van den geen die Peru veroverde, PEDRO DE ORDAZ, en GONZALO XIMENES DE QUESEDA ondernamen deeze ryke ontdekking: het was, zoo men weet, eene ingebeelde hoop.
Terwyl zy dit poogden tot stand te brengen, kwam DIEGO DE ORDAZ, die het eerst de Orenoco was opgevaaren, uit Spanjen te rug, met brieven van Keizer KAREL V, waar by deeze Vorst aan hem alleen het recht en de vryheid vergunde om de Dorado te gaan opzoeken, en de ontdekkingen van de Orenoco nader op te spooren. De geheele uitslag zyner onderneeming bepaalde zig tot het bouwen van eene Stad aan den oostelyken oever van deeze Rivier, meer dan zestig mylen van derzelver mond af, welke hy St. Thomas van Guiana noemde.
De Engelschen, over de ontdekkingen der Spanjaarden in Guiana jaloers zynde, en benydende den koophandel, welken de Franschen aldaar van toen af aan dreeven, waar van men wonderen vertelde, wilden daar in deel nemen. Een van hunne bekwaame zeelieden, de heer WALTER RALEIGH, was de eerste Engelschman, die den 6den February van 't jaar 1595 [*] vertrok, om in deeze ryke landen eenige onderneeming te beproeven: dus maakte men in Europa de Orenoco en Guiana bekend.
RALEIGH hield zig van het wezentlyk aanzyn deezer rykdommen zoo vast overtuigt, dat hy niet schroomt in het verhaal van zyne reize te zeggen: Dat hy, die Guiana veroveren zal, meer goud bezitten, en over meer volken heerschen zal, dan de Koning van Spanje en de Turksche Keizer. (Aardrykskundige Beschryving van Guiana.)
[*] Men zal opmerken dat onze Reiziger hier het volgende jaar 1596 noemt.
[6] SOMMELSDYK had het caracter van een dwingeland. Onder een godsdienstig uiterlyk, was hy oploopend, onbeschoft, een geweldenaar en wreedäart. Op zekeren tyd liet hy aan een hoofd der Indianen den kop afslaan, alleenlyk om dat dezelve aan eenig huislyk wangedrag schuldig stond.
Aant. v. d. Schryver.
[7] In den jaare 1667, zoo als ik hier boven gezegd heb, gaf Capitain ABRAHAM CRUISSEN aan deeze Stad den naam van Nieuw-Middelburg; maar zy behield altoos dien van Paramaribo, welken men voorgeeft een Indischen naam te zyn, en te beteekenen Bloem-veld. Dit is het algemeen gevoelen; maar ik vermeene, dat de punt Parham, de Para-Kreek, de Stad Paramaribo, en zelfs die groote uitgestrektheid van water, welke Golden-Parima genoemt word, hunnen naam ontleenen van Lord FRANCIS WILLOUGBY DE PARHAM, die één der eerste bezitters van deeze schoone landstreek was. De Hollanders geeven aan het grondgebied van Surinamen ook den naam van Provintie; maar men bedient zig in 't algemeen meer van den naam van Volkplanting of Bezitting.
Aant. v. d. Schryver.
Publiek Domein |
---|
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk II) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |