Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk I

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Reize naar Surinamen en Guiana
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Aanhangzel (1) · Aanhangzel(2) · Tweede aanhangzel (1) · Tweede aanhangzel (2)


EERSTE HOOFTSTUK.

Inleiding.--Opstand der Negers in verscheide gedeelten van Hollandsch Guiana.--Toebereidzels te Texel tot een tocht derwaarts.--Het uitloopen van de Vloot.--Overtocht.--Het inloopen in de Rivier van Surinamen.--'t Goed onthaal, dat het krygsvolk in deeze Volkplantingen ontfing.--Schets der inwoonders, &c.


Het algemeen belang, het welk zedert verscheiden jaaren, in de ontdekking of beschryving van afgelegene gewesten is gesteld geworden; en het welk het verhaal van de verschillende ondernemingen der reizigers, en van de onderscheidene omstandigheden waar in zy zig bevinden, steeds doet gebooren worden, heeft my aangezet, om de waarneemingen, die ik gelegenheid gehad heb op een zeer merkwaardig gedeelte van den aardbol te maaken, alwaar weinige Engelschen, het zy by toeval, het zy om eenige andere reden, zig bevonden hebben, aan het algemeen mede te deelen.

De Volkplanting van Surinamen, in Hollandsch Guiana, het gedeelte namelyk, dat het naast aan de zeekust ligt, door de Europeanen bewoond en bebouwd, is wel zedert verscheiden jaaren bekend; maar de zwaare overstroomingen en de ondoordringbaare dikte der bosschen, hebben tot hier toe zulke hinderpaalen in den weg gelegt aan de onderzoekingen van hun, die dieper hebben willen indringen, dat men, betrekkelyk dit land, niets naar waarheid geweten heeft, dan alleen met opzigt tot de voorwerpen van koophandel,--die aan alle de bezittingen, onder den zonne-keerkring gelegen, eigen zyn. Dit werk is dus in 't byzonder geschikt, om de gebeurtenissen te schetsen, waar in de noodzakelykheid, om in de binnenste gedeelten van dit uitgestrekt gewest door te dringen, my heeft doen deel neemen, en waar van dezelve my getuige gemaakt heeft, als mede om op te geven de waarneemingen van allerley zoort, waar toe ik in de gelegenheid, in welke ik my bevond, eenigermaten als gedrongen wierd.

Alvoorens deezen moeielyken taak te onderneemen, vind ik my, tot verstand der gebeurtenissen, in de onvermydelyke verpligting, om kortelyk rekenschap te geven van de oorzaaken, die my in dit weereld-deel gebragt hebben.

Alle landen, alwaar de huisselyke slavernye gevestigd is, leggen dikwerf bloot voor opstanden en onlusten, vooral wanneer de slaven het grootste deel der inwoonders uitmaken; maar de Hollandsche volkplanting Surinamen is op dit stuk byzonder ongelukkig geweest. Het zy dat de eindelooze bosschen, die het aanzienlykst gedeelte deezer landstreek bedekken, aan de vluchtenden eene gemakkelyke schuilplaats verschaffen, het zy dat het Bestuur aldaar eenig ingeworteld gebrek heeft, dit is zeker, dat de Europeanen aldaar aanhoudend aart de snoodste verongelykingen, en hunne bezittingen aan de geweldadigste verwoestingen zyn bloot gesteld. Het is hier de plaats niet, om daar van een opzettelyk verhaal te doen; het zal genoeg zyn aan te merken, dat deeze herhaalde opstanden eindelyk de gestrengste maatregulen tot een volkomen herstel der rust vorderden; en dat de tyding, die in den jaare 1772. in Holland aankwam, dat eene aanzienlyke magt van gewapende Negers, die zig in de bosschen verzamelt had, voor de Volkplanting ten uitersten geducht wierd, Hun Hoog Mogenden, de Staaten der Vereenigde Nederlanden, deed besluiten, om eene magt af te zenden, die in staat zoude zyn, den muitelingen het hoofd te bieden, en zelfs, zoo het mogelyk was, den opstand te dempen.

Myne eerzucht strekte om in den Engelschen zee-dienst te gaan; maar de weinige hoop tot bevordering, die nu in vreedes-tyd natuurlyk te wagten stond, gevoegd by den slegten staat van myne geldmiddelen, noopte my, om van den zeedienst af te zien, en de aanstelling tot Vaandrig aan te neemen, die my zonder kosten wierd aangeboden, in één der Regimenten van de Schotsche Brigade, in Hollandsche soldy staande, ten tyde, dat de heer JOSEPH YORCK (wylen Lord DOWER) aldaar Afgezant van ons Hof was. Het was in zyne handen, dat ik den gewoonen eed afleide van afzweering en getrouwheid aan mynen Koning en myn Vaderland, als zynde in Engeland in de oorlogs-rolle opgeschreven.--Ik heb gedacht, dat ik aan my zelf verschuldigd was die verklaaring te doen, ten einde te bewyzen, dat ik uit noodzaak, en niet uit myne eigene keuze, by vreemden dienst nam, schoon 'er misschien geene krygsbende gevonden word, die ouder is, of zig meer beroemd gemaakt heeft, dan deeze Brigade, zoo op ons Eiland als op het vaste Land, zedert meer dan twee honderd jaaren.

Ten tyde van den opstand, waar van ik hier boven sprak, was ik Lieutenant in het Regiment van den waardigen Generaal JOHN STUART. Bemoedigd door de hoop van op myn geliefd element eene langduurige reize te ondernemen, en aangezet door het verlangen, om een gedeelte der weereld te bezigtigen, het welk nog niet geheel en al bekend was; daarenboven denkende, dat ik, ten gevolge van eenen zoo gevaarlyken tocht, eene meer aanzienlyke bevordering verkrygen zoude, deed ik, zonder tyd verlies, aanzoek om geplaatst te worden onder eene krygsbende vrywilligers, welke zig gereed maakte, om naar Guiana in te schepen. Ik had dienvolgende de eer, om door zyne Doorluchtige Hoogheid WILLEM DEN Ve. Prins van Oranje, tot den rang van Capitain bevorderd te worden, onder den Colonel LOUIS HENRY FOURGEOUD, een Zwitsersch Edelman, uit den omtrek van het Alpisch Gebergte, die benoemd was, om by deezen tocht als Opperhoofd 't bevel te voeren.

Na dat ik, den 12de November, den eed van trouwe aan myne nieuwe legerbende had afgelegt, en alles tot myne reize volkomen was gereed gemaakt, nam ik afscheid van myn oud Regiment, en ging oogenblikkelyk te scheep naar het Eyland Texel, alwaar verscheiden onzer reisgenooten reeds by elkander waaren, en alwaar ik, op 't oogenblik van aan land te stappen, dagt te vergaan, dewyl het vaartuig was lek geworden, en geduurende de branding in de zee aan 't zinken was.

Het Eiland Wieringen was egter de algemeene vergaderplaats. De Colonel FOURGEOUD kwam aldaar aan den 7de December. De vrywilligers waaren aldaar allen by elkander, ten getaale van vyfhonderd schoone jonge manschappen; en des morgens van den 8ste wierden wy verdeeld in zeven compagniën, die een corps of regiment van soldaaten ter zee uitmaakten. Behalven de oorlog-schepen Boreas en Westellingswerf, onder bevel van de Capitains VAN DE VELDE en CRAS, werden als oorlogs-sloepen bestemd drie transportfregatten, kortlings gebouwd, voerende een vlag van agteren, op de boegspriet, en een wimpel, en gewapend met tien tot zestien stukken geschut. Wy gingen den zelfden dag des namiddags aan boord van deeze Schepen; en geduurende onze inscheeping, wierden wy door een algemeen salvo begroet; waar na de krygsoeffeningen verrigt wierden, even als op een oorlogsvloot.

Schoon ingescheept zynde, vertrokken wy egter niet oogenblikkelyk. Wy wierden eenige dagen door den wind op de reede van Texel opgehouden; en in dien tusschentyd, wierd één van onze Officiers, HESSELING genaamt, ongelukkiglyk door de kinderziekte aangetast. Om te beletten, dat hy de besmetting aan het volk niet zoude mededeelen, gaf men bevel om hem aan land te zetten; en hem in de pinas hebbende doen gaan, geleidde ik hem zelf naar een dorp, genaamt de Helder, gelegen aan de zeekust, alwaar ik hem agter liet. By myne te rug komst verklaarde de Heelmeester van het Schip, dat hy de teekens van dezelfde ziekte in my ontdekte; dienvolgende gelastte men my, om my naar het Eiland Texel te begeeven. Ik hield aldaar een verblyf, dat voor my allerontrustendst was; maar ik had het geluk, om aan deeze noodlottige ziekte te ontsnappen; en, tot groote verwondering van den Doctor, verscheen ik weder in volmaakten welstand aan boord, een oogenblik voor dat men sein gaf om te vertrekken. Ik merke, na dit gebeurde, alhier op, dat het voor hun, die zig tot den Land- of Zeedienst begeeven, nuttig zyn zoude de inënting te baat te neemen, om zig zelf van knellende ongerustheden te ontheffen, en niet in 't geval te zyn van aan hunne medgezellen eene zoo gevaarlyke besmetting mede te deelen.

Op Kersdag, des morgens ten agt uuren, stak onze kleine vloot in zee, met eenen goeden oost noord oosten wind. Wy wierden vergezeld door omtrent honderd Schepen, die zig naar verschillende weereld-deelen begaaven; en het was het helderste en schoonste weder. Met alle veiligheid zynde uitgeloopen, zonder het peillood te gebruiken, begroetten wy elkander met negen kanon-schooten, en wy kwaamen buiten het Kanaal. Wel dra zeilden wy voorby de Noordkaap, het Eiland Wight, en de punt van Portland; dog de Westellingwerf alhier een lek in het Schip ontdekt hebbende, wierd genoodzaakt ons te verlaaten, en op de reede van Plymouth te loopen, om zig aldaar te herstellen.

De wind wakkerde op, toen wy de Baay van Biscaye naderden. Aldaar deed de onder-stuurman my opmerken een zoort van zee-zwaluw, doorgaans bekend onder den naam van onweers-vogel, om dat men voorondersteld, dat hy zulks aankondigt. De vederen van deezen vogel zyn donker blaauw, byna zwart, en met eenige verschillende kleuren verciert. Het lyf is als van een groote zwaluw: de pooten zyn van een vlies voorzien, de bek zeer lang en puntig, de wieken van eene buitengewoone lengte, het geen hem eene gemakkelykheid geeft, om zeer schielyk en een langen tyd agter een te vliegen, doorloopende denzelven het halfrond met eene ongelooflyke gezwindheid. Deeze vogel leeft van niets anders dan van visch; het geen waarschynlyk de oorzaak is van de doorzigtigheid, waar mede hy het oogenblik voorziet, het welk hem van zyn gewoon onderhoud berooven moet. Alsdan vliegt hy met eene ongemeene schielykheid, ten einde het onweer te ontwyken; maar word hy daar van overvallen, laat hy zyne vlerken hangen, en zweeft door de ruimte van de lucht.

Daags daaraanvolgende, den 2de January 1773. wierd de voorzegging van den onweers-vogel vervult. 'Er stak een sterke wind uit het oost noord oosten op, die, na dat wy Kaap Finisterre voorby gezeilt waaren, de Boreas en de Waakzaamheid van ons afscheide. Wy voeren den geheelen nacht, met het bramzeil dubbeld ingebonden, en de luiken digt gesloten, het geen ons volk zeer ziek maakte. Ik moet niet vergeten hier aan te merken, dat wy een proef namen, om de hangmatten over dwars te plaatsen, en niet als gewoonlyk van vooren naar agteren; deeze manier, die wy zeer gemakkelyk bevonden hebben, vermits zy ons meer ruimte gaf, is zedert op andere Schepen gevolgt geworden.

Den 14de, des morgens, ontdekten wy van verre een groot Schip, dat voor den wind zeilde, en regelrecht op ons aankwam. Gissende, dat het een Algiersche Zeeroover mogt zyn, en van de vyf Schepen, waar uit onze Vloot by ons vertrek bestond, 'er slechts twee afwezig zynde, maakten wy ons gereed om eenen aanval door te staan; maar wel dra bemerkten wy, dat het de Boreas was, die zig den 2den van ons had afgescheiden. Van dit oogenblik oeffende men zig dagelyks met het geschut, door te mikken op een zoort van schild, dat aan de groote raa wierd opgehangen.

Den 14de, geduurende een vierde van den ogtend, zeilden wy voorby den zonne-keerkring; en de gewoone plechtigheid, om de nieuwe matroozen in zee te dompelen, wierd met eenig geld, dat aan het volk by de fokke-mast wierd ter hand gesteld, afgekogt. Bykans op dit zelfde oogenblik verloor de Boreas één van zyne beste zeelieden, des onder-stuurmans maat. De vochtigheid deed hem de hand uitglyden, en hy viel van de fokke-mast in zee. Zyne tegenwoordigheid van geest, met den Capitain toe te roepen, terwyl hy op zyde van het Schip zwom,--"zyt voor my niet ongerust," denkende dat hy geholpen zoude worden, verwekte een innig mededogen; 'er ontstonden zelfs eenige morringen, om dat men hem geene hulp toebragt. De ongelukkige jongeling, een vry langen tyd gezwommen hebbende, verloor zyne kragten en zonk naar den grond.

Wy hadden eindelyk den passaatwind bekomen, die gestadig uit het oosten waaide; de lucht wierd van dag tot dag gematigder, en deeze beide voordeelen maakten onze reize uitermaaten aangenaam. Een groot getal dolphynen of zee-braassems, speelden rondom de Schepen, Deeze fraaye visschen scheenen daar in een zonderling vermaak te scheppen, en wy niet minder met hen te zien en te bewonderen. De waare dolphyn, die onder het geslacht der groote zeevisschen behoord, wierd oudtyds door de Dichters hoog geroemd, uit hoofde van deszelfs liefde tot de menschen, en andere deugden, die men in denzelven vooronderstelde; maar dit kan men niet zeggen van den zeebraassem, of den hedendaagschen dolphyn. Dit dier is uittermaaten vernielend en vraatächtig. Men weet, dat het alleenlyk al speelende de Schepen volgt, in de hoop van een aas te ontmoeten, vooral by het opkomen van een onweder, het geen hetzelve met zekerheid schynt te voorzien, en niet uit een gevoel van vriendschap voor de menschen. Het geen voornamelyk onzen aandacht tot den zee-braassem trekt, is de schitterende en voorbeeldelooze glans van deszelfs kleuren onder water. [1] Zyn geheele rug is doorvlamt met hemelsblaauwe vlakken, een weinig naar het zeegroen hellende, en verspreid op een donkeren grond, die met kostbaare gesteenten verrykt schynt; dit maakt eene fraaye tegenstrydigheid met den buik, die van een dof blaauwe kleur is. De vinnen en de staart zyn van een goud-kleur. Deeze visch heeft vyf of zes voeten lengte. Zyn rug, van eene kegelvormige gedaante, loopt, hoe langer hoe kleiner wordende, tot by de staart; deeze is in tweën gescheiden, en schynt een halve maan te maaken. De kop is rond, en van een grooten bek voorzien. De schubben van den zee-braassem zyn zeer klein. Een zoort van vinne snyd hem den rug in tweën, van het hoofd tot de staart.

Naar maate wy vorderden, wierd het weder heeter; het geen my eindelyk toeliet buiten de hut te gaan, alwaar ik op eene onaangenaame wyze omringt wierd door eene meenigte van Officiers, die grootendeels nog nooit op zee geweest waaren; en ik konde my aan myne geliefde vermaaken begeeven, het zy met op 't dek wat te leezen, het zy met my in het scheepswerk te oeffenen. Ik was uit dien hoofde in staat, om aan één van onze jonge Officiers, den heer DU MOULIN, die door het slingeren van 't Schip op het raahout geworpen wierp, een wezentlyken dienst te doen; ik was toen gelukkiglyk in de groote raa-kettingen; ik greep hem in zyn val, het geen hem van een wissen dood bevrydde, want hy kon niet zwemmen.

Onze komst in warmer luchtstreeken gaf my gelegenheid eene aanmerking te maken, die, zoo ik meen, niet algemeen bekend is, en die voor Scheeps- en Zeelieden zeer gewichtig worden kan: namelyk dat tusschen de zonne-keerkringen, zoo het ongedierte al op het hoofd kan blyven, het niet mogelyk is, dat het zelve in het bed, het linnen, de kleederen huisvest. Na myne leezers over eene dergelyke aanmerking verschooning verzogt te hebben, zal ik trachten eene beschryving te geven van een merkwaardig gedierte, dat overvloedig in deeze zeeën gevonden word, en, door middel van den wind, op de golven schynt te zeilen. De matroozen noemen het zelve doorgaans het Portugeesche Schip, en het is waarschynlyk de nautilus, of de argonauta van LINNAEUS. Dit wonderlyk gedierte, wanneer het boven het water is, neemt de gedaante van een uitgespreide waaijer aan, met een kostelyken rooden rand vercierd; het uiterste einde van onderen is vast aan een schulp, zoo dun als papier, of liever aan een zoort van huisjen, dat in zee zinkt, of zig boven de golven verheft, en zig in alle houdingen beweegt, naar maate het dier wil, door middel van zes tantacula of gelederen, waar van het zig als van riemen bediend. Wanneer men het aanraakt, Verwekt het een pynlyke steek, die eenige minuuten duurt.

De twee volgende dagen was de wind zeer koel, en groote watergolven besproeiden het Schip. Op een van deeze zelfde dagen, om eenige bezigheid te hebben, helpende aan het inbinden van een reef aan het topzeil, verloor ik alle myne sleutels, die in zee vielen. Ik zoude van dit voorval niet gesproken hebben, zoo het zelve niet allerongelukkigst voor my geweest was, door my van mynen byzonderen voorraad te berooven. Zedert eenigen tyd leefde het volk, en de Officiers zelve, alleenlyk van ingezouten kost. Het eenig versch vleesch, dat wy gegeeten hebben, was van een duif, en een paar schaapen, die de pooten gebroken hadden. Deeze manier, om alleen van erweten, ingezouten rund- en varkensvleesch, even als de matroozen te leven, wierd door onzen Opperbevelhebber ingevoerd, om, zoo hy zig uitdrukte, ons te gewennen aan dat voedzel, het geen wy in de Surinaamsche Bosschen alleen zouden kunnen erlangen. Hy had daarënboven het edelmoedig oogmerk, om zyne Americaansche vrienden op Europeesche ververschingen te onthaalen, als versch Schapenvlees, Varkensvlees, Gevogelte, Endvogels, Hammen, Ossentongen, wel ingelegde Groenten, ingemaakt Vleesch en Visch, en Specereijen, welke de Stad Amsterdam ons in ruimte verschaft had. Maar de goede oogmerken vinden niet altoos hunne belooning; want de wormen kwamen in het grootste gedeelte van deezen voorraad, welke men dus in zee moest werpen. Ik moet hier by voegen, dat men in plaats van tinne borden, ons dikwils bediende in houten bakken, die juist de grootste zindelykheid niet aanduidden. Deeze achteloosheid moet geweten worden aan zekeren LAURENT, een Fransch Kamerdienaar van den Colonel. De scheurbuik en andere ziekten, vertoonden zig gevolgelyk weldra. De mistroostigheid maakte zig van het scheepsvolk meester; en daar ik my zeer sterk beklaagd heb, moet ik van dit oogenblik af dagteekenen de goedgunstigheid, die de Colonel FOURGEOUD my in 't byzonder toedroeg, en die men in den geheelen loop van deezen tocht zal zien doorstraalen. Het doet my leed, dat ik dit moet schryven; maar geen ontzag zal my beletten, om byzondere zwakheden aan den dag te leggen, even zeer als ik het my tot een byzonder genoegen zal rekenen, wanneer ik gelegenheid ontmoeten zal, om aan de deugd recht te doen wedervaaren.

Den 20sten January zagen wy eene groote meenigte van vliegende visschen, van het soort dat door LINNÆUS genoemt word exocetus volitans, welker gedaante genoegzaam met die van een haring overeenkoomt. Dit dier heeft een platte rug en een donkere olyfkleur; de zyden en de buik zyn van een zeer schitterende wit zilver kleur. Het heeft een kleine bek, groote oogen, een staart als een tweetandige vork, de schubben aan elkander vast, hard, en mede van eene wit zilvere kleur. Zyne vinnen dienen aan het zelve des noods tot vlerken; maar het kan 'er zig niet van bedienen dan zoo lang ze vochtig zyn: zoo dra ze beginnen op te droogen, valt het in de zee. De oppervlakte deezer vinnen is van eene goud-kleur, en derzelver uiteinden zyn heerlyk met hemelsblauw gespikkeld; haare lengte staat gelyk met die van het lyf van den visch, en deszelfs vlucht, waar van hy geen gebruik maakt, dan om de vervolging van den zee-braassem of van eenigen anderen geduchten vyand te ontwyken, is altoos recht uit, en van korten duur, uit hoofde van de noodzakelykheid, waarin hy zig bevind, om zyne wieken dikwils nat te maaken [2]. Men vind visschen van dit soort dikwils op de Schepen; zy blyven aldaar aan 't wand hangen, het geen men moet toeschryven, niet, zoo als zommige Schryvers voorwenden, om dat zy aldaar eene schuilplaats zoeken tegen de aanvallen van Vogelen of Zeevisschen, maar om dat zy altoos lynrecht voortvliegende, hunne vlucht door een of ander voorwerp, het welk zy niet kunnen ontwyken, word tegengehouden. Het lot van deezen visch is allerongelukkigst: hy is te gelyker tyd de prooi van gepluimde of geschubde dieren; en dikwils vind hy zynen dood in dat element, waar aan hy zig ter zyner veiligheid toebetrouwt.

Op het einde van de reize zeer zwak geworden zynde, maakte ik dagelyks gebruik van de zeebaden, en versterkte my met een glas wyn: men had daar van eene bepaalde hoeveelheid voor elken Officier geschikt, behalven zyn eigen voorraad. Deeze twee middelen deeden eene goede uitwerking; in korten tyd bevond ik my volmaakt hersteld.

Den 30sten kreegen wy betrokken lucht, en het peillood teekende niet meer dan dertien vademen slecht water. Des anderen-daags zeilden wy onder de wind voorby zwarte rotzen, genaamt de Konstapels, en lieten het anker vallen by de Euripice, of de Duivels-Eilanden, op de hoogte van de Zuidkust van America. De Duivels-Eilanden zyn gelegen op omtrent vierëntwintig mylen van de Fransche bezitting van Caijenne; zy liggen noord noord-oost op vyf graaden twintig minuuten noorder breedte, en bestaan in een keten van kleine en onbewoonde rotsen, en die voor de Schepen zeer gevaarlyk zyn. De stroom gaat hier aanhoudend van het zuid-oosten naar het noordwesten, op den afstand van zestig Engelsche mylen, in vierëntwintig uuren; gevolgelyk moet elk Schip, aan wien het te beurt valt, den mond der Rivier van Surinamen voorby te vaaren, een merkelyken omweg maaken, om met mogelykheid weder in deeze Rivier te kunnen binnen loopen.

Terwyl wy ons in deezen staat bevonden, zagen wy den zee-éénhoorn, en één of twee groote schildpadden, op eenigen afstand van het Schip zwemmen. De zee-éénhoorn is een zeer groot dier; men kan dezelve kennen aan eene schroefsgewyze en zeer lange uitwas op den neus, gelykende naar een spits toeloopend zaamgevlogten koord. Die wy te dier tyd zagen, (zommigen van het scheepsvolk beweerden, dat 'er veertig of vyftig waaren,) kwam ons voor slechts zeven of agt voeten lang te zyn, en zyn snuit omtrent vier voeten: dit aanvallend wapentuig is zeer schadelyk voor verscheiden visschen, vooral voor den walvisch; en wanneer het gepolyst is, is het-zelve, zoo in vastheid als in witheid, niet minder dan het yvoor. De éénhoorn behoord tot het geslacht der groote visschen, en werpt by gevolg zyne jongen levend; men vind ze menigvuldiger in koude, dan in warme luchtstreeken. Het wyfje heeft, zoo men zegt, dit uitwas zoo aanmerkelyk niet, dan het dier van het mannelyk geslacht. Het schynt, dat zommige Schryvers deezen visch verward hebben met den zwaard-visch, (in het Fransch l'empereur genaamd,) waar mede hy de minste gelykheid niet heeft.

Een andere visch, genaamt de zaag-visch, (scie de mer) heeft insgelyks een aanvallend wapentuig: het is een plat been van één stuk, of een verlengd lemmer van drie of vier voeten lang, van weerskanten gewapend met sterke en zeer steekende punten, het geen aan het zelve de gedaante van een zaag geeft. Het zelve is bedekt met een ruwe, slymige en donkere huid, begint by de oogen, en geeft aan den kop eene driehoekige en platte gedaante; by dit lemmer zyn de twee voorste vinnen; boven de oogen bespeurt men twee wyde gaaten, welke ik voor de werktuigen van het gehoor aanzie, en niet, gelyk zommigen vooronderstellen, voor openingen, door de natuur geschikt, om 't water te doen uitspringen: recht daar onder is de bek geplaatst, die het voorkomen van een halve maan heeft, en geene tanden schynt te hebben. Tusschen den zelven en het benedenste gedeelte van de zaag zyn de neusgaaten. Het lichaam van deezen visch is niet veel grooter dan deszelfs kop; het heeft twee zwaare vinnen op den rug, de eene naar het midden, de andere by de staart, die byna als een tweetandige vork is, zig uittermaten sterk opheft, en waar van het grootste gedeelte van boven dofkleurig is. Het lichaam is, even als het lemmer, met eene slymige huid bedekt; en alles te zamen levert een afschuwelyk gezicht op. Deeze visch kampt tegen de grootste walvisschen; zelden verlaat hy zynen vyand, zonder dien overwonnen en gedood te hebben; en het bloed, het welk hy hem doet verliezen, verwt de zee in de rondte. Ik heb dit gedrocht buiten het water gezien: deszelfs lengte, gerekend van het uiterste gedeelte van het hoofd tot dat van de staart, is omtrent veertien voeten.

De schildpadden zyn van tweederlei zoort, en te Surinamen in 't algemeen onderscheiden door de benaamingen van calapée en carett, de groote en de kleine schildpad. De eerste weegt zomtyds tot by de vierhonderd ponden, en derzelver schelp is een weinig plat. De tweede is minder dan de eerste in grootte en in hoedanigheid; maar derzelver schelp is van meerder waarde, en van gedaante meer uitgebogen. De eijeren, zoo van de eene als de andere, verschaffen een uitmuntend voedzel; zy leggen die neder in 't zand, alwaar de hette der zon dezelve doet uitbroeijen. De manier om deeze dieren te vangen, bestaat in dezelve met een knuppel op den rug te leggen, en zoodanig te laaten blyven, tot dat 'er een bekwaame gelegenheid is om ze weg te voeren. Derzelver zwaarte en de moeijelykheid, die zy ontwaaren met zig te bewegen, zyn zoo groot, dat het haar onmogelyk is zig om te keeren en te ontvluchten. De vleeshouwers in Surinamen leggen dezelve te koop, even gelyk het vleesch in Europa op de markten te koop is. Het vleesch der schildpadden is tusschen de maanden February en May zeer lekker.

Des morgens van den eersten February zeilden wy op nieuw voort, en volgden de kust tot tegen den avond, wanneer wy op den afstand van een anker aan den mond der Rivier Marony kwamen. Dezelve heeft verscheide Schepen doen vergaan, door den misslag van zommige zeelieden, die ze ongelukkiglyk voor de Rivier van Surinamen aanzaagen, waar mede zy by het inloopen veel gelykvormigheid heeft. Het geen haar zoo gevaarlyk maakt, zyn de veelvuldige rotsen, de kleine eilanden en de zandbanken, waar mede zy doorzaait is. Voor 't overige is het water 'er zoo laag, zelfs by de hoogste vloeden, dat een schip, het welk een weinig zwaar gelaaden is, aldaar schipbreuk lydt en verbryzelt.

Den 2den, by het aanbreeken van den dag, maakten wy zeyl, en voeren langs de kust. Na de punt Braam met een zachte wind te zyn voorby gezeild, kwaamen wy eindelyk in de treffelyke Rivier van Surinamen; en ten drie uuren na den middag wierpen wy het anker voor het nieuwe Fort, genaamt Amsterdam. Wy waaren verrukt van onze vrienden van de Waakzaamheid aldaar weder te vinden. Dit Schip was, zoo als ik gezegd heb, den 2den January, op de hoogte van kaap Finisterre, door den wind van het onze afgescheiden, en was twee dagen voor ons alhier aangekomen.

Het scheepsvolk zag zig met blydschap te midden in het aangenaame groen. De Rivier was als bedekt met een groot getal Schepen, die af- en aanzeilden om ons te bezigtigen, terwyl een hoop jonge lieden van beide kunne, gelykende naar Tritons en Sirénen, onder elkander speelden, en in 't water duikelden. Deeze vertooning was voor elk onzer nieuw. Men hoorde, boven in de mast en op het dek, niet dan gezang, het geluid van speeltuig, en uitgelaten vreugde; zoo veel heils beloofde zig het volk van dit betooverend land; maar wy zullen wel dra zien, hoe zeer het zelve in zyne verwagting wierd te leur gesteld; en zelfs in dit oogenblik wierd de hitte ondragelyk op het dek.

Ik moet egter erkennen, dat niets aan de aangenaame gewaarwordingen konde evenaaren, welke de welriekende geur van de Limoen-, Citroen-, en Orange-Boomen, en van alle de bloemen, waar mede de Plantagiën aan de oevers der Rivieren van deze betooverende bezitting gelegen, als bedekt zyn, in ons verwekte. De heer DE PONCHERA, Colonel van het krygsvolk in deze Volkplanting, zond ons in overvloed vruchten van deeze uitmuntende boomen aan boord. Deeze Officier, die Bevelhebber op het Fort Amsterdam was, deed ook de Schepen met een salvo van negen kanon-schooten begroeten, het welk wy hem ten gelyken getaale beantwoordden. Een van onze Capitains wierd vervolgens in een sloep naar Paramaribo afgezonden, om aan den Gouverneur de aankomst van het krygsvolk in de Volkplanting bekend te maaken.

Verscheiden Compagniën, terwyl wy op de reede lagen, gingen dikwils aan land, en ik vergezelde hen op hunne tochten; maar het genoegen, dat ik my had voorgesteld, met een zoo aangenaam land te doorkruissen, en vooral na zoo lang op een Schip als gevangen gezeten te hebben, wierd zeer gestoord door een voorwerp, dat zig, na myne ontscheeping, het eerst aan myn gezicht vertoonde. Het was eene jonge Negerin, wier geheele kleeding bestond in een lap linnen, om de lenden vast gemaakt, en welke, even als de huid van haar lichaam, op verscheide plaatsen was van één gescheurd. De misdaad van dit ongelukkig slagtöffer der dwingelandye bestond daar in, dat zy haare taak, waarschynlyk voor haar te zwaar, niet had afgewerkt. Zy werd gevolgelyk verweezen om tweehonderd geessel-slagen te ontfangen, en eenige maanden lang een gewicht van ten minsten tweehonderd ponden voort te trekken, het welk aan een keten van verscheide voeten lang gehecht was, en waar van het ander einde aan een ring om de voet by den enkel was vast gemaakt. Over zulk een wreed schouwspel ten sterksten aangedaan, teekende ik dit ongelukkig schepsel af, en behield eene smartelyke nagedagtenis over de onmenschelykheid der planters, omtrent de ongelukkigen, die aan hunne magt onderworpen zyn.

Het gras was, in dit gedeelte van het Land, zeer hard en lang; het diende tot een schuilplaats voor de onaangenaamste insecten van tweeërley zoort, die door de inwoonders der Volkplanting pattat en scrapat luizen genaamt worden. Niemand onzer bleef 'er vry van. De eersten zyn zoo klein, dat men ze naauwelyks zien kan, de anderen zyn een weinig grooter, en hebben de gedaante van een krabbe: beiden hegten zy zig vast aan de huid, en veroorzaaken eene ondraaglyke jeukte. Het krielt van deeze insecten voornamelyk in het regenachtig jaargetyde. Wy konden ons van dit onäangenaam gezelschap niet ontlasten, dan na onze te rugkomst op het Schip, alwaar wy Citroen- of Limoen-sap op de gestookene plaatsen uitdrukten, het geen dezelve uittermaten verzagtte.

Den 3den Maart, ontfingen wy een bezoek van verscheiden Officiers der Societeit, of van het krygsvolk der West-Indische Maatschappye, gevolgd door een groot getal andere lieden, die allen ons kwamen geluk wenschen met onze aankomst in de Volkplanting. Deeze heeren vergenoegden zig niet, met ons enkele gelukwenschingen te doen; zy onthaalden ons bovendien op uitsteekende vrugten, en verscheidene andere ververschingen. Zy kwamen in zeer prachtige vaartuigen, met zonnedekken, en met vlaggen verciert. Zes troepen Musikanten vergezelden hen. Elk vaartuig wierd voort geroeit door zeven of agt Negers, die geheel naakt waaren, of die ten minsten niets anders aan hadden dan een kleine linnen band, welke tusschen de beenen doorging, en van agter en van vooren met een zeer dun catoen lint vast gemaakt en om de lenden geknoopt was. Dewyl de Colonisten doorgaans de schoonsten hunner slaven tot dit werk, als mede tot het bedienen van de tafel enz. verkiezen, verschafte de naaktheid van deeze jonge, sterke, gezonde en geschikte roeijers ons eene gemakkelyke gelegenheid, om hunne huid te onderzoeken, welke byna zoo zwart was als ebbenhout, en zeer blinkend. Dit aangenaam schouwspel wierd ongelukkiglyk door een ander gevolgd, dat juist eene tegenstrydige vertooning opleverde. Twee Cano's, vol elendigen, mageren en uitgehongerden, naderden de Schepen. Deeze ongelukkige slaaven vroegen, met een groot geschreeuw, om levensmiddelen aan de soldaaten, en stonden gereed om met elkander om een been te vechten.

Onze Opper-Bevelhebber ontfing den volgenden dag een bezoek van den heer RYNSDORPH, die hem twee soldaaten aanbood, zynde vrygemaakte Negers, en dienende onder eene krygsbende van driehonderd mannen, in 't kort opgericht, en welke ter verdediging van de Volkplanting, zoo wel in dapperheid als goede vorderingen uitmunte.

Terwyl wy voor het Fort Amsterdam, ten anker lagen, ontfing ik van een Planter, den heer LOLKENS, aan wien ik aanbeveeling gehad hadde, eene zeer vriendelyke uitnoodiging, om by onze komst op Paramaribo, de hoofdstad der Volkplanting, een kamer en de tafel by hem te nemen.

Den 8sten, na de gewoone plichtplegingen van wederzyden, verlieten wy het Fort Amsterdam. Men roerde den trom, de vlaggen waayden, en een detachement van zee-soldaaten stond op het dek geschaart. Wy zeilden vervolgens de Rivier van Surinamen op. Te Paramaribo aangekomen zynde, ankerden wy een pistoolschoot van de wal af. Wy wierden aldaar met een salvo van elf stukken geschut door het Fort Zelandia begroet, eene eer, die door alle de Schepen van onze kleine vloot beantwoord wierd.

Na geduurende den tyd van drieënzestig dagen in een klein Schip te zyn opgeslooten geweest, en zulks op een element, waar toe weinigen van onze soldaaten geschikt waaren, is het niet gemakkelyk de vreugde te schetsen, die elk van ons gevoelde, met zig wederom op het vaste Land te bevinden, en door duizend bekoorlyke voorwerpen omringd te worden.

De Stad kwam ons uittermaten aangenaam en zindelyk voor. De bygeleegene bosschen waren met het schoonste groen verciert. Eene welriekende geur verspreidde zig door de lucht, en de zon blonk met allen haaren luister in het midden van eenen hemel, zonder duistere wolken. Echter verlieten wy den eersten dag onze houte wooning niet; maar des anderen daags ontscheepten wy met eene algemeene en levendige vreugde. Alle de Scheepen op de reede waren met schanskleeden overdekt, en het geschut maakte een aanhoudend vuur, tot dat al het volk aan den wal gestapt was.

De inwoonders van Paramaribo waaren aldaar verzamelt, om dit treffelyk schouwspel te bezigtigen, en zy werden in hunne verwagting niet bedrogen. Onze krygsbende bestond uit ongeveer vyfhonderd jonge lieden; want wy hadden het geluk gehad, om geduurende de reize 'er slechts één te verliezen. De oudste van allen bereikte naauwelyks meer dan dertig jaaren. De geheele krygsbende was volmaakt in nieuwe monteeringen gekleed, en elke soldaat droeg een hoed, met oranje-takken verciert. Wij hielden de parade op een groot plein, met groene zooden bedekt, en gelegen tusschen de Stad en het Slot, tegen over het Paleis van den Gouverneur. Geduurende alle onze krygsverrigtingen, deed de onmatige hette verscheiden soldaaten in flaauwte vallen. Het volk trok vervolgens naar de onderscheidene wyken, die ter hunner ontfangst gereed gemaakt waaren, en de Gouverneur gaf aan de Officiers het middagmaal. Men behoeft juist in geene tegenstrydigheid te vallen, met zig van de kostbaarheid van deezen maaltyd een verheven denkbeeld te vormen; maar het deed ons, die zoo langen tyd alleen van gezouten voorraad geleeft hadden, een groot genoegen. De lekkerste spyzen van Europa en Asia wierden ons in platte schotels toegedient. De fynste wynen werden rykelyk ingeschonken. Het nagerecht bestond uit de uitgelezenste vruchten. Een eindeloos getal van Mulatte en Negerinne meisjes, alle, naar 's lands manier, met het bovenlyf tot het midden naakt, maar verder over het geheele lichaam kleederen van het fynst Indiaansch linnen dragende, en met goude kettingen, medailles, kraalen, halscieraaden, armringen en welriekende bloemen verciert, bedienden alle de gasten geduurende deeze treffelyke maaltyd.

Men bleef tot zeven uuren des avonds aan tafel zitten. Toen begaf ik my op weg, om het huis van den heer LOLKENS op te zoeken, dien gastvryën man, die my zoo vriendelyk verzogt had het zelve als het myne te beschouwen. Ik vond het wel dra; maar het onthaal, dat men my aldaar deed, was zoo aangenaam, dat ik niet voorby kan de byzonderheeden daar van te schetsen. Aan de deur geklopt hebbende, wierd my door eene jonge Negerin, met eene mannelyke houding, open gedaan. Dezelve had, tot haare geheele kleeding, eene eenvoudige overrok; zy hield een aangestoken tabaks-pyp in de eene hand, en in de andere een licht, dat zy my onder den neus duwde, om my te kennen. Ik vroeg haar, of haar meester t'huis was; maar zy antwoordde in eene taal, waar van ik niets verstaan kon. Op het hooren van den naam van den heer LOLKENS, schaterde zy van lachen, toonende een paar ryën allerschoonste tanden; waar na zy, my by de knoopen van myn rok vattende, een teeken gaf om haar te volgen. Ik wist niet te wel, of ik dit doen moest, maar eindelyk ging ik met haar mede. Dit meisje bragt my in een zeer zindelyk vertrek, alwaar zy my uitgelezene vruchten, en een fles Madéra wyn, dien zy op de tafel nederzette, aanbood. Toen gaf zy my, zoo goed zy konde, te kennen, dat haar meester (Masera) met zyn verder gezin, eenige dagen op zyne Plantagie was gaan doorbrengen, en dat men haar in de Stad gelaten had, om aldaar een Engelschen Capitain te ontfangen, dien zy vooronderstelde, dat ik was. Ik deed haar begrypen, dat zy zig niet bedroog, en schonk haar een glas wyn in, het welk ik veel moeite had, om haar te doen aanneemen; want zoo groot is het vernederend oog, waar mede men deeze ongelukkige schepzels aanziet, dat men het als een sterk bewys van inbeelding van hunnen kant beschouwd, om in de tegenwoordigheid van een Europeaan te eeten of te drinken. Eenigen tyd lang deed ik moeite, om met deeze vrouw in een gesprek te komen; maar wel dra wierd ik genoodzaakt daar van af te zien, en tot myne fles toevlucht te nemen.

Door de oeffeningen en vermaken van deezen dag vermoeit zynde, gaf ik myne Negerin een teeken, dat ik trek tot slaapen had; zy begreep dit op eene wonderlyke manier; want my dadelyk om den hals gevat hebbende, drukte zy my op de lippen den vuurigsten kus. Over deeze niet zeer aangenaame en onverwagte wellevenheid verwondert, vooral van den kant van eene vrouw van deze kleur, onttrok ik my aan haare omhelzingen, en vlood naar de kamer, alwaar ik slaapen moest, maar ik wierd aldaar op nieuw door dit meisjen agtervolgd, die, in weerwil van al wat ik zeggen mogt, aanhield, om my de schoenen en koussen uit te trekken, en in een ogenblik my van dit gedeelte myner kleeding ontlastte: ik was daar mede uittermaten verlegen, schoon de slaaven in Surinamen gewoon zyn aan lieden van allerley rang en kunne, zonder onderscheid, dien dienst te bewyzen. Men moet zig niet verbeelden, dat dit gedrag, het welk zeer buitengewoon zoude kunnen schynen, het gevolg was van eenige byzondere geaartheid in deeze Negerin: het is de gewoonte der slavinnen in de West-Indische Volkplantingen.

Des anderen daags morgens, myn vriend den Planter niet te rug gekomen zynde, verliet ik zyn huis, en nam afscheid van zyne gedienstige slavin. Na aan onze soldaaten in hunne nieuwe verblyfplaatzen een bezoek gegeven te hebben, wierd ik door den Quartiermeester in eene zeer zindelyke wooning gebragt, die voor my geschikt was. Ik vond 'er geen huisraad hoe genaamt, schoon dezelve egter niet geheel van levende schepzels onvoorzien was; want den eersten nacht, myne aanstelling als Capitain, die op pergament geschreven was, voor een raam hebbende laaten leggen, had ik de verdrietelykheid, om dezelve des morgens door de rotten aan stukken geknaauwd te vinden.

Van myne huisvesting bezit genomen hebbende, was myn eerste verlangen, het zelve van zindelyk huisraad te voorzien; maar de edelmoedige gastvryheid der ingezetenen, maakte alle zorg van dien aart min noodzaakelyk. De vrouwen bezorgden my eene meenigte stoelen, tafels, glazen, en zelfs porcelein en zilverwerk: de mannen deeden my geschenken van Madéra wyn, porter, (een zoort van Engelsch bier,) appeldrank, rhum, zuiker, en de uitgelezenste vruchten in overvloed. Ik merkte vooral onder de laatsten op de shaddock en de awara. De eerste, die van een zeer aangenaame geur is, en van een smaak, gemengd uit zuur en zoet, groeit aan een boom, die men zegt dat van de kust van Guinée is overgeplant door een Engelsch Capitain, wiens naam daar door in de Engelsche West-Indiën is bewaard gebleven, maar waar aan men in Surinamen den naam van pompelmousen geeft. Deeze vrucht, zoo groot als het hoofd van een kind van agt of tien jaaren, schynt een zoort van Orange te zyn. De schil is zeer dik, bitter, en van een ligt of citroen geele kleur. 'Er zyn twee zoorten van. Het vleesch van de eene is wit; dat van de andere, bekoorlyk helder rood; en men kan zonder hinder, 'er eene groote hoeveelheid van eeten. De inwoonders, die op deeze vrucht zeer gezet zyn, beschouwen dezelve als zeer gezond.

De awara of de aoura, zoo ten aanzien van de uitnemenheid van deszelfs f/maak, als fraayheid van kleur, minder merkwaardig, is van eene ey-ronde gedaante, ten naasten by van de grootte van een pruim van Orleans, en van een schoone zwaare orange-kleur, hellende naar het roode. Dezelve is zeer geacht by de Negers, die hunne knaphandigheid toonen, door met de pitten ringen te maken, die met cyffers, letters en zinspreuken verciert zyn; zy verkoopen die aan de Europeaanen, welke ze in 't goud zetten. De pit is groot, uittermaten hard, en zoo zwart als een git of ebbenhout, maar het vleesch, het welk 'er rondom zit, is niet zeer dik.

Deezen dag eens opneemende, hoe veel wy nog overig hadden van levende Varkens, Schaapen, Endvogels, Ganzen en ander zoort van gevogelte, bevonden wy, dat het getal ten naasten by gelyk stond met het geen wy by ons vertrek uit Holland hadden. Alles wierd naar de voorplaats van 't huis van den Colonel in 't Quartier Generaal gezonden; en wy hadden daarënboven het verdriet, om zestig groote tonnen ingelegde groenten, en even zoo veele beste Westphaalsche hammen, die volstrekt bedorven waaren, in de Rivier van Surinamen te zien werpen, om aldaar tot aas voor de visschen te verstrekken.

Den tweeden dag na onze ontscheeping, bevond ik by myn ontwaken het aangezicht, de borst en de handen geheel met vlekken bedekt, die myne huid eenigzints gelykvormig maakten aan die van een luipaard; zy waaren veroorzaakt door muggen, die in zulk een groot aantal vliegen, dat men ze voor wolken zoude aanzien, en die my den geheelen nacht gezelschap hielden. De vermoeijenis der reize, en de onmatige hitte der luchtstreek, hadden my in een zoo diepen slaap doen vallen, dat ik den angel van hun steeken niet gevoelde, dan op het oogenblik, dat ik 'er de gevolgen van vernam. Voornamelyk aan de oevers der Rivieren en der Kreeken krielt het van deeze insecten het meest. Niemand is daar van bevryd; maar zy tasten de vreemdelingen eerder aan dan de inboorlingen. Wanneer zy met haaren angel steeken, zonder dat men ze wegjaagt, zuigen zy het bloed zoo sterk uit, dat ze ter naauwer nood in staat zyn weg te vliegen. Elk van haare steeken word gevolgd door eene zwelling, die met eene byna ondraaglyke brandende pyn vergezelt gaat. Haare tegenwoordigheid word aangekondigd door haar gebrom, het welk aan hun, die reeds derzelver aanval ondervonden hebben, een doodelyken schrik aanjaagt, en hun zoo onaangenaam is, dat men daar aan den naam van duivels trompetten gegeven heeft. Zy zyn in de daad in alle opzigten lastig. De kaars is des avonds niet opgestoken, of zy komen 'er in meenigte op zitten. Zy hegten zig aan alle eetbaare waaren; de sterke dranken zyn 'er dikwils vol van, en zy komen tot in den mond en de oogen. Het beste geneesmiddel is de wonden uit te wasschen met limoen-sap, in water getemperd; dit is zelfs een vry goed voorbehoedmiddel tegen deeze pynlyke steeken. Onmiddelyk voor het sluiten der vengsters, brand men gewoonlyk tabak in de kamers, en de rook dwingt deeze muggen om haare schuilplaatsen te verlaaten. De Negerinnen trekken dan, zonder zig daar over te bekreunen, haar overrok uit, het eenigst kleed dat ze aan hebben, en verjaagen de muggen naar buiten, of dooden dezelve. De wellustigste en zindelykste inwoonders laaten ze door slaaven, die des nachts by hen blyven, met een waaijer van zig afhouden. Anderen hebben voor hunne bedsteden of ledikanten gaaze gordynen; maar men slaapt doorgaans in Surinamen in groote catoene hangmatten, met een dun en zeer breed laken bedekt, die met een zeer sterk koord recht boven deeze bedden zyn vastgemaakt. Dit laken of gordyn dient eenigermaten om zig tegen deeze lastige insecten te beveiligen. Het was uit hoofde dat ik van zoodanig een onvoorzien was, dat ik my zoo vreesselyk mishandeld zag.

'Er is ook nog een ander zoort van veel grooter muggen in Surinamen, genaamt mawkers, welker steeken uittermaten pynlyk zyn; maar dewyl zy minder talryk zyn dan de andere, worden de inwoonders daar door zoo sterk niet gekwelt, en gevolgelyk geeft men 'er zoo veel acht niet op.

Des morgens van den 22sten, traden twee Negerinnen, eene oude, en de andere van omtrent veertien jaaren, in myne kamer. Ik kan moeielyk beschryven, hoe ik verwonderd was, toen de eerste my de jongere, die haare dogter was, aanbood, om, zoo als zy geliefde te zeggen, 'er myne vrouw van te maaken. Ik had geene zoo sterke minnedrift, of konde dit aanbod wel afwyzen; maar teffens deed ik myne weigering gepaart gaan met een klein geschenk, waar over deeze beide vrouwen zeer te vreden scheenen; en zy verlieten my met allerlei betuiging van eerbied en dankbaarheid. De meisjes, die alhier verbintenissen van dit zoort aangaan, zyn of Mulatten of Indiaanen, maar dikwils Negerinnen. Het is voor allen het grootst geluk met een Europeaan te leven: haare teederheid en getrouwheid strekken ter stilzwygende beschaaming van die talryke schoonheden, die de trouw der plechtigste en heiligste verbintenissen schenden. De staat der slavernye, waar in de jonge vrouwlieden van dit zoort gebooren of vervallen zyn, belet haar te trouwen, of eenige andere wettige verbintenis van dien aart aan te gaan. Dusdanige gewoonte word zoo weinig afgekeurd, dat zoo lang zy aan hem, die haar verkoozen heeft, getrouw blyven, zy door haare naaste bloedverwanten en vrienden aangemoedigd en geacht worden, als welke zulk eene verbintenis voor een wettig huwelyk aanzien. De Geestlykheid zelve maakt van deeze vryheid een ongedwongen gebruik; en tot bewys der waarheid van deeze myne stelling, zoude ik my op verscheiden van derzelver leden kunnen beroepen. Een groot getal Negerinnen egter volgen vryelyk haare eigene neiging, en wyzen het goud, waar mede men haar verleiden wil, versmadelyk van de hand, terwyl andere haare gunsten bewyzen voor een glas brandewyn, voor een gebroken pyp, en zelfs voor niets.

De herbergzaamheid, die men my bewees, bepaalde zig niet tot de eerste oogenblikken van myne aankomst. Ik had den vryen ingang in meer dan twintig huizen van aanzien, behalven dat van zyne Excellentie den Gouverneur, en van den Commandant, den Colonel TEXIER. Gevolgelyk, schoon de Officiers van ons volk eene tafel voor zig hadden opgerigt, had ik zelden de eer om my in hun gezelschap te bevinden.

Een Colonist, de heer KENNEDY, deed my in 't byzonder veel beleeftheid aan, in zoo verre, dat hy my niet alleen, zo lang ik in Surinamen verblyven zoude, het gebruik van zyne koets, zyne paarden en zyne tafel aanbood, maar zelfs my een jongen en zeer schoonen Neger bezorgde, genaamd QUACO, om myn zonnescherm (ombrella) te dragen. De andere Officiers van het Regiment ontfingen ook groote beleeftheden, en de geheele Volkplanting beyverde zig, om hun de grootste achting te betoonen, door alle middelen by de hand te nemen, om hun vermaak te bezorgen. De dans- en speelpartyen, de gezelschappen, en alle zoorten van alle mogelyke vermaaken, wierden rykelyk gegeven. Onze oorlogschepen zelfs dienden tot een plaats voor feesten. Wy gaaven aldaar aan de vrouwen avond-ontbyten, die door danspartyen op het dek en onder de zeilen agtervolgt wierden, tot zes uuren in den ogtend duurden, en in 't algemeen met het ryden in koetsen en te paard eindigden. Deeze bestendige gewoonte van uitspanningen is onder de schadelykste in een land, alwaar de hette zoo brandend is, dat men 'er zig altoos in een aanhoudenden staat van uitwaasseming bevind, en welke voor twee of drie van onze Officiers dreigde doodelyk te worden. Door hun voorbeeld gewaarschouwd, onttrok ik my aan alle deeze gezelschappen, overtuigd, dat ik door dit middel alleen myne gezondheid zoude kunnen behouden in eene luchtstreek, die zoodanige verandering in het menschelyk gestel maakt, dat een Europeaan, hoe zorgvuldig hy ook is in het vermyden van buitenspoorigheden, altoos reden heeft om voor de verschrikkelyke gevolgen daar van beducht te zyn.

De geneigtheid tot vermaaken schynt aan de inwoonders deezer landstreek eigen te zyn; en jaarlyks moet een groot aantal van hun het slagtöffer van derzelver gevaarlyken invloed worden. Derzelver doodelyke gevolgen zyn in de daad zigtbaar in de menschen, die zig aan allerleije zoort van ongebondenheid hebben overgegeven: zy hebben het voorkomen om in den hoogsten trap afgesleten en ontzenuwd te zyn. De Creoolsche vrouwen hebben over 't algemeen geen beter voorkomen: zy hebben een kwynend gelaat en bleeke kleur; en de jonge lieden zelve hebben dikwils een gerimpeld vel. Het is egter met allen zoodanig niet gelegen, want ik heb 'er eenigen gezien, welker frissche kleur haare gezondheid aanduidde, en die voor de schoonste vrouwen van Europa daar in niet behoefden te zwigten. Maar, helaas! derzelver getal is zoo gering, dat de Colonisten den voorrang geven aan de Indiaansche, aan de Mulatte en aan de Negerinne meisjes, vooral uit hoofde van haare groote zindelykheid, haar levendig voorkomen, en goede gezondheid. De buitenspoorigheden, die deeze trouwlooze egtgenooten met hunne minnaressen bedryven, doen hen wel dra ten grave nederstorten, en hunne vrouwen zien zig dus vry gesteld, om haare hand aan een ander te geven, het geen zeer dikwils gebeurd. De Surinaamsche vrouwen leven in waarheid zoo lang in vergelyking van hunne mannen, dat ik 'er verscheide gekend heb, die 'er vier begraven hebben, en dat ik in dit Land nooit een enkel man gezien heb, die twee vrouwen overleefd heeft.

Deeze getrouwde vrouwen egter verdragen de verongelykingen en trouwloosheden, die zy ondervinden, niet altyd met veel geduld. De meeste vervolgen, zelfs op eene enkele verdenking, haare gelukkige mede-minnaressen met den onverzoenlyksten haat, en de grootste onbeschoftheid. Zy vergenoegen zig zelfs niet met de grootste verachting voor haare echtgenooten te betoonen, maar zy geven zelfs in het openbaar geene dubbelzinnige blyken van oplettenheid voor de nieuwlings aangekomene Europeaanen. Dit heeft gelegenheid gegeven tot een spreekwoord in deeze Volkplanting: dat de vrouwen van den zonne-keerkring en de muggen een aangebooren neiging hebben voor de Europeaanen, die kortlings ontscheept zyn. Haare partydigheid is in de daad zoo dwaas, en de bewyzen 'er van zyn zoo handtastelyk, dat men zig zelf maar een weinig meester moet zyn, om den afkeer uit te drukken, welke dusdanig gedrag natuurlyk verwekken moet, vooral wanneer het voorwerp niet zeer inneemend is. Dit gaat zelfs zoo verre, dat vrouwen op Paramaribo, ter zaake van één van onze Officiers, een tweegevecht hielden.

Het is van aanbelang, dat ik van den Colonel FOURGEOUD en van den Gouverneur thans melding maake. Onaangezien de fatzoenljke manier, waar op onze krygsbende ontfangen wierd, toen zy in de Volkplanting aanlandde, was het zeer zigtbaar, dat tusschen deeze twee hoofden van wederzyden eene koelheid plaats had. Onze Bevelhebber gaf het eerst aanleiding tot misverstand, op den dag zelfs van onze ontscheeping, door de soldaaten van zyn Regiment met den rug naar het Paleis van den Gouverneur te plaatsen.

Het is gemakkelyk te begrypen, dat deeze zoo schielyke onëenigheid tusschen twee menschen, die van elkander niet afhingen, maar aan welken wy even zeer ondergeschikt waaren, op dit stuk onze aankomst te Paramaribo allerönaangenaamst maakte, zoo voor de Officiers van ons Regiment, als voor die van het krygsvolk der Compagnie. Dit misverstand was oorzaak, dat, na een verblyf van eenige weken, de Gouverneur goedvond aan onzen Bevelhebber te verklaaren:--"Dat de oproerige Negers niet meer schynende geneigd te zyn, om de rust der Volkplanting te stooren, zyn eigen krygsvolk en de oorlogsbende der Neger-Jagers tot derzelver verdediging voldoende zouden zyn: dat by gevolg de zee-soldaaten van den Colonel FOURGEOUD niet meer noodig zynde, het hem vrystond dezelve naar Europa te rug te voeren, wanneer hy zulks dienstig zoude oordeelen".

Toen deeze verklaaring aan onze Officiers wierd mede gedeeld, ontfing de één dezelve met genoegen, de ander met smart. Men was egter op de toebereidzels tot het vertrek bedacht; maar eenige dagen daar na wierden dezelve opgeschort, hebbende de inwoonders met nadruk verzogt, dat wy blyven zouden. Het inschepen van den noodigen voorraad van hout en water wierd dus gestaakt, maar de Schepen wierden, met zeker vooruitzigt, in dienst gehouden. In deeze tusschenpoozing van onzekerheid en ledigen tyd, was ik ernstig bedagt om eene beknopte geschiedenis van deeze Volkplanting te schryven, en alle de voorwerpen af te teekenen, die my merkwaardigst toescheenen. Ik raadpleegde met de beste Schryvers over dit onderwerp, en ik had daarënboven de eer om wezentlyke hulp te ontfangen van zyne Excellentie den Gouverneur, die my niet alleen verscheide gewichtige handschriften heeft gelieven mede te deelen, maar my zelfs dagelyks in een groot aantal de dieren en planten bezorgde, die ik verlangde te kennen. Om die reden deed ik, onäangezien de zoo blykbaare koelheid tusschen mynen Colonel en hem, alle moeite om by den een en ander in gunst te blyven; en niet tegenstaande de gehoorzaamheid, die ik aan mynen byzonderen Bevelhebber verschuldigd was, nam ik my voor, om den Gouverneur der Volkplanting met die achting en eerbied te behandelen, welke zyne waardigheid, rang en gedrag vorderden. Ik wierd in die gevoelens ten sterksten ondersteund, niet door alle Officiers van ons volk, maar door de achtens-waardigsten uit dezelven.

Ik zal derhalven nu beproeven den taak, dien ik ondernomen heb, te vervullen; en ik zal met eene algemeene beschryving van deeze verbaazende landstreek een begin maaken.

Nooten[bewerken]

[1] Na den dood van den zee-braassem verwelkt dit blaauw, en word donker. (Aant. v. d. Franschen Vert.)

[2] Ik weet niet, dat men van deeze noodzakelykheid immer eene voldoende reden gegeven heeft: die slymige stof, die de vinnen of wieken bedekt, verhardt misschien zoodanig door de hette der zon en de werking van de lucht, dat alle beweeging voor hun onmogelyk word; of misschien kan deeze visch niet lang leven buiten het element, dat hem natuurlyk eigen is. De eene of andere van deeze vooronderstellingen wyst aan, waarom hy zoo dikwils, en als tegen zynen wil, op de Schepen, en in den bek van zyne vyanden, den Dolphyn, de Zeebraassem, enz. nedervalt. (Aant. v. d. Schryver.)


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk I) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.