Naar inhoud springen

Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk III

Uit Wikisource
Reize naar Surinamen en Guiana
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Aanhangzel (1) · Aanhangzel(2) · Tweede aanhangzel (1) · Tweede aanhangzel (2)


DERDE HOOFTSTUK.

Eerste opstand der Negers en deszelfs oorzaaken.--Elendige staat der Volkplanting.--Gedwongen vrede met de Muitelingen. --Muitery der Zee-Soldaaten, Matroozen, enz.


Deeze ongelukkige Volkplanting was slechts even van haare buitenlandsche en openbaare vyanden verlost, of zy ontmoette nog veel geduchter vyanden in haaren eigen boezem.

De Karaïben, en andere Indiaansche volken hadden, in de eerste tyden, wel is waar, deeze bezitting ontrust; maar, gelyk ik reeds gezegd heb, de Gouverneur SOMMELSDYK had, korten tyd na zyne aankomst in de Volkplanting, den Vrede met hun gesloten. De Wilden hadden denzelven gehouden, en vervolgens hadden zy met de Europeaanen, even als met goede buuren en vrienden, in de beste verstandhouding geleeft.

De Neger-Slaaven, in opstand gekomen zynde, zyn die vyanden, waar van ik thans voornemens ben te spreken. Geduurende eenigen tyd, verspreidden zy een algemeenen schrik in de Volkplanting, en dreigden om dezelve aan de Staaten van Holland te ontneemen.

Eenige weggeloopen Negers hadden reeds lang eene schuilplaats in de bosschen van Surinamen gezogt; maar hun getal was klein, tot omtrent het jaar 1726 en 1728, wanneer zy sterk vermeerderden. Toen plonderden zy Plantagiën, en bezorgden zig snaphaanen en spiessen. Deeze nieuwe wapenen, gevoegd by de geenen, waar van zy zig gewoonlyk bedienden, de boog en pylen, stelden hen in staat, om geduurige verwoestingen op de Suiker- en Koffy-Plantagiën aan te regten. Zy wierden daar toe aangezet, zoo door een geest van wraakzucht over de onmenschelyke mishandelingen, die zy van hunne meesters verduurt hadden, als door de zucht tot plondering, en voornamelyk om kruid, kogels, en bylen weg te neemen, ten einde in hunne verdediging voor het toekomende te voorzien.

Deeze Negers hadden zig over 't algemeen nedergezet aan de oevers van het bovenste gedeelte der Rivieren Copenama en Saraméca. Men gaf hun, naar de laatstgemelde, den naam van muitelingen van Saraméca, om hen van de andere benden, die vervolgens in opstand kwamen, te onderscheiden. Verscheidene hoopen krygsvolk en veele inwoonders wierden tegen hen afgezonden; maar zy bragten hen zeer weinig tot onderwerping, en konden schier niets dan beloften verwerven.

In 't jaar 1730, deed men eene wreede straf-oeffening aan elf ongelukkige gevangene Negers, om daar door hunne medgezellen schrik aan te jagen, en hen tot onderwerping te bewegen. Zeker manspersoon wierd levend aan een galg opgehangen door middel van een yzere haak, die hem door de ribben gestoken wierd; twee anderen wierden aan paalen vast geketend, en door een langzaam vuur verbrand; zes vrouwen wierden levendig gerabraakt, en twee meisjes wierden onthoofd. In het midden der folteringen betoonden zy zulk een moed, dat zy dezelve doorstonden, zonder een enkele zucht te loozen. Deeze wreedheid bragt eene andere uitwerking te weeg, dan men 'er van verwagt had. De muitelingen van Saraméca waaren 'er zoo woedend over, dat zy verscheiden jaaren lang voor de Colonisten zeer geducht wierden. De laatstgemelde, de onkosten van deezen oorlog, en de vermoeijenissen, die zy met het vervolgen van hunne vyanden in de bosschen moesten doorstaan, niet langer kunnende opdiepen; daarenboven door de verbaazende verliezen, welke de geduurige invallen der Negers aan hun veroorzaakten, en door de aanhoudende schrik, die 'er het gevolg van was, ter neder geslagen, beslooten zy eindelyk om met hun over vrede te handelen.

De Gouverneur MAURITIUS, die, in 't jaar 1749, zig aan het hoofd der Volkplanting bevond, zond eene aanzienlyke krygsbende naar hunne bezittingen aan de Rivier Saraméca, om, zoo het mogelyk was, deezen zoo vuuriglyk gewenschten vrede te bewerken. Deeze bezending kwam, na eenige schermutzelingen met verscheidene afgelegene partyen der muitelingen, eindelyk in hunne hoofd-kwartieren aan, alwaar zy een mondgesprek verzogten en verkreegen. Men stelde aldaar de voorloopige voorwaarden van een Vredes-verdrag vast, bestaande uit tien of twaalf Artikelen, en gelykvormig aan het geen, in 't jaar 1739, tusschen de Engelschen en de muitelingen van het Eiland Jamaica gesloten was.--Het hoofd der oproerigen van Saraméca was een Mulat, genaamt Capitain ADOE, die, by deeze gelegenheid, tot een blyk van onafhangelykheid, eene fraaije rotting met een zilveren knop, waar op het wapen van Surinamen gesneden was, van den Gouverneur ontfing. By het zelfde Verdrag beloofde men hem andere geschenken, waar onder voornamelyk wapenen en krygsbehoeften waaren: zy moesten hem eerst het volgende jaar gezonden worden; waar na de volkomene vrede zoude gefloten worden. ADOE bood tot een weder-geschenk een fraaije boog aan, met een koker vol pylen, door hem zelf gemaakt, tot een teeken, dat, in dien tusschentyd, alle vyandelykheid van zyn kant zoude ophouden.

Deeze vrede verwekte een groot genoegen by het voornaamste gedeelte der inwoonders van Surinamen, die zig vleiden, dat hunne goederen en persoonen nu in zekerheid zyn zouden: anderen beschouwden dit Verdrag als een zeer gevaarlyke bron, en zelfs als eene voltooijing van den onvermydelyken ondergang der Volkplanting.

Ik moet, wel is waar, erkennen, dat men niets als gevaarlyker moet achten, dan zig op de vriendschap van menschen te vertrouwen, wier gestrenge slaverny hen genoodzaakt heeft om hunne keetens te verbreken, en die door dit vertrouwen nog geduchter worden kunnen. De oproerigheid, eenmaal tot de hoogte geklommen, waar in zy zig tans bevond, hadden de Colonisten dezelve, zoo veel in hun vermogen was, behooren te bestryden, niet uit een beginzel van wreedheid, maar ten voordeele van eene zoo schoone Bezitting.

Indien de mishandelingen deeze ongelukkige schepzels tot zulke uitersten gedreven hebben, had de staatkunde, zoo wel als de menschelykheid, aan de Colonisten voor het vervolg een ander gedrag behooren voor te schryven. Men zal misschien vragen, of 'er eenig middel is om Negers tot onderwerping te houden, en hen tot den arbeid te noodzaaken, zonder de stiptste en zelfs de gestrengste Reglementen? Ongetwyffeld neen; maar ik mag op myn beurt vragen, of het noodig is verschrikkelyke folteringen aan hun te werk te leggen, volgens de eigenzinnigheid en wrevel van eenen wreeden meester, of, het geen nog erger is, van eenen verdwaasden Bevelhebber? Waarom worden de Negers omtrent redelyke klagten nooit gehoord door eene Overheid, die de magt heeft om daaromtrent herstel te bezorgen? Is het, om dat deeze Regeerings-persoon zelf een Planter is, en dat hy belang heeft by de handhaving van een willekeurig bestuur, waar door dit ongelukkig geslacht gedrukt word?--Dit is maar al te duidelyk.--Ik zou egter onrechtvaardig zyn, indien ik niet verklaarde, op verscheide Plantagiën de slaaven met de grootste menschlievenheid te hebben zien behandelen, dat des meesters hand niet wierd opgeheven, dan om hen te streelen, en dat hunne dankbaarheid en liefde ook uit hun gezicht te leezen was.

Laaten wy voortgaan, en de gevolgen van deezen vrede met de muitelingen van Saraméca beschouwen.

In den jaare 1750, dat is, een jaar daar na, wierden de geschenken, die men aan Capitain ADOE had toegezegd, aan denzelven gezonden; maar die 'er mede belast waaren, wierden op hunnen weg aangevallen, en alle de afgezondene manschappen lieten aldaar het leven; wordende zylieden door een party Negers, vereenigd onder een wanhoopig hoofd, genaamd ZAM-ZAM, die omtrent het Vredes-verdrag niet geraadpleegd was geworden, vermoord. Hy maakte zig meester van alles, wat deeze afgezondene manschappen met zig voerden, bestaande in wapenen, krygsbehoeften, linnens en andere stoffen, zaagen, bylen, en ander timmer-gereedschap, behalven gezouten ossen- en varkens-vleesch, en geestryke dranken. ADOE van zyn kant, op den bepaalden tyd, de aan hem gedaane belofte niet vervult ziende, en zig verbeeldende, dat men in den zin had hem op te houden, tot dat men nieuwe versterkingen uit Europa ontfangen zoude hebben, hernam de vyandelykheden. De vrede wierd dus door dit ongelukkig toeval onmiddelyk verbroken: de wreedheden en verwoestingen begonnen wederom met meerder ernst dan ooit, en de dood en vernieling verspreidden zig op nieuw over de Volkplanting.

In 't jaar 1751, bevond dezelve zig in den deerniswaardigsten staat, en de grootste verwarring. De inwoonders zich aan de Staaten Generaal vervoegd hebbende, deeden de laatstgemelden den Baron SPOKE met zes honderd mannen, die uit verschillende legerbenden in Hollandschen dienst genomen waaren, derwaarts vertrekken. Hy had last, om den Gouverneur MAURITIUS naar Europa te zenden, om aldaar zyn gedrag te verantwoorden: de laatstgemelde kwam niet weder in de Volkplanting. In 't jaar 1753, verzogt en verkreeg hy zyn afscheid, na eene eerlyke kwyting ontfangen te hebben. SPOKE, die, geduurende de afwezigheid van MAURITIUS, deszelfs post moest waarneemen, vond alles in de grootste wanorde. De onëenigheid tusschen de inwoonders en hunne hoofden, was tot die hoogte gestegen, dat het juiste oogenblik daar was, om 'er zonder verwyl in te moeten voorzien. De Baron hield zig daar mede wel bezig; maar hy stierf een jaar na zyne aankomst; en alles wierd op nieuw het onderst boven gekeerd.

In 't jaar 1757, den staat der zaaken dagelyks hoe langer hoe erger wordende, geduurende het bestuur van den heer CROMMELYN, toen Gouverneur van deeze Volkplanting, barste 'er een nieuwe opstand, veroorzaakt door de mishandelingen, die de Negers van hunne meesters ondergingen, in de Tempaty-Kreek uit: deeze opstand wierd wel dra één van de ernstigste. De muitelingen verëenigden zig met zestien honderd andere kastanje-bruine Negers, die zedert langen tyd zig op agt dorpen hadden nedergeslagen, in de nabyheid van deeze zelfde Kreek. Zy leverden verscheide gevechten, waar van de goede uitslag hun wapenen verschafte; en de Colonisten zagen zig gedwongen om vrede met hun te maaken, zoo als, in 't jaar 1749, met de muitelingen van Saraméca.

Geduurende deezen opstand, wierd één der Capitains van het krygsvolk der Societeit, genaamt MEYER, ter zaake van lafhartigheid voor eenen krygsraad betrokken. Schuldig bevonden zynde, wierd hy verweezen om doodgeschoten te worden, en gevolgelyk wierd hy naar de strafplaats gebragt, alwaar alles in gereedheid zynde om hem dood te schieten, hy van den Gouverneur vergiffenis verkreeg, die hem naderhand niet alleen met veel achting behandelde, maar hem bovendien tot den rang van Majoor verhief.

Om te bewyzen, hoe ongerymd het vooroordeel is, het geen menschelyke schepsels als beesten doet beschouwen, alleenlyk om dat ze van ons in kleur verschillen, zal ik hier eenige der voornaamste omstandigheden en plechtigheden schetsen, die het sluiten van deeze vrede hebben vergezelt.

Het eerste voorstel der Colonisten was een verzoek tot een mondgesprek, het welk de muitelingen toestonden. In den loop der byeenkomst vorderden de laatstgemelden, dat de Hollanders hun jaarlyks, onder veele andere artikelen, eene zekere hoeveelheid van schietgeweer en krygsbehoeften zenden zouden. Alle deeze zaaken stonden vermeld op een lange lyst, in slecht Engelsch geschreven door een Neger, genaamt BOSTON, die Capitain der muitelingen was.

De Gouverneur, de heer CROMMELYN, deed derhalven twee Commissarissen vertrekken, de heeren SOBER en ABERCOMBIE, die, onder geleide van eenige soldaaten, de bosschen doortrokken; zy waaren met geschenken belaaden, en hadden magt om over eenen volkomenen vrede te handelen.

In de legerplaats der muitelingen aan de Jocka-Kreek, vyftien mylen ten oosten van de Tempaty-Kreek gelegen, wierden zy aan een Neger, een zeer schoon manspersoon, genaamd ARABY, die als Opperhoofd het bevel voerde, en in de bosschen geboren was, aangeboden. Hy ontfing hen zeer vriendelyk, nam hen by de hand, en verzogt hen om in 't groen naast hem te gaan zitten. Tevens verzekerde hy hun, dat zy niets te vreezen hadden; en dat zy door eene geheiligde beweegreden derwaarts geleid zynde, niemand hen zoude willen nog durven ontrusten.

Toen de Capitain BOSTON echter bemerkte, dat de Commissarissen niets medebragten, dan beuzelingen, als messen, schaaren, kammen, spiegeltjes, en de voornaamste stukken, te weten het buskruid, de schietgeweeren, en de krygsbehoeften, vergeten hadden, naderde hy hun op eenen bitsen toon, en vroeg hun, met een donderende stem, of de Europeaanen dagten, dat de Negers niets dan kammen en spiegels noodig hadden; hy voegde 'er by, dat één stuk van het laatstgemelde huisraad voldoende was, om aan hun allen hun eigen gezicht te laaten bezien, terwyl een enkel vat manfanny (buskruid,) aan hun werdende aangeboden, hun gestrekt zoude hebben tot een bewys van het vertrouwen, dat men in hun stelde. Hy eindigde met te zeggen, dat, dewyl men zulke gewichtige zaaken vergeten had, hy nimmer in de te rug komst der Commissarissen zoude toestemmen, tot dat men alles, wat op de lyst stond, gezonden zoude hebben, en dat gevolgelyk het Verdrag zoude zyn volvoert geworden.

Deeze te rug komst wierd egter bewerkt door een anderen Neger, genaamd de Capitain QUACO, welke verklaarde, dat deeze heeren slechts afgezondenen van den Gouverneur waaren; dat zy, voor zyne daaden niet verantwoordelyk zynde, zekerlyk zonder eenig leed zouden te rug keeren; en dat niemand, zelfs hy Capitain BOSTON niet, zig zoude hebben te verstouten, om zig tegen hun vertrek te verzetten.

Het Opperhoofd gebood toen het zwygen, en verzogt ABERCOMBIE, om zelf een lyst te schryven, die hy hem op gaf. Toen dezelve was afgemaakt, en de Commissarissen belooft hadden die te zullen overbrengen, verklaarden hun de Negers, dat zy aan den Gouverneur en aan zynen Raad een geheel jaar lieten, om 'er zig over te beraaden, en den vrede of den oorlog te verkiezen; zy verbonden zig onder eede, dat in dien tusschen-tyd alle vyandelykheid van hunnen kant zoude ophouden. Vervolgens onthaalden zy de afgevaardigden, zoo goed als hunne gelegenheid in het midden der bosschen zulks toeliet, en zy wenschten hun een goede en behoudene reis.

Een van de Officiers der muitelingen deed by deeze gelegenheid de Commissarissen opmerken, dat het wel ongelukkig was, dat de Europeaaen, die zig eene beschaafde natie noemden, de oorzaak van hun eigen verderf waaren, door hunne onmenschelykheid jegens hunne Slaaven. "Wy verlangen, voegde hy 'er by, dat gy aan uwen Gouverneur en Raaden zegt, dat, zoo zy geenen opstand meer hebben willen, zy zorge moeten dragen, dat de Planters de menschen, die hun eigendom zyn, beter behandelen, en hen niet overlaaten aan de mishandeling van Bevelhebbers en Opzigters, die zig in den drank te buiten gaan, die de Negers met zoo veel onrechtvaardigheid, als wreedheid straffen, die hunne vrouwen en dogters verleiden, de zieken verwaarloozen, en op die wyze een groot aantal arbeidzaame en sterke menschen naar de bosschen jaagen, die met hun zweet uw onderhoud winnen, zonder welken de Volkplanting niet zoude kunnen bestaan, en aan wien gy eindelyk het onverdiend geluk hebt, om zoo laag den vrede te komen afbidden."

ABERCOMBIE de muitelingen verzogt hebbende, om hen door één of twee van hunne voornaamste Officieren tot Paramaribo te doen vergezellen, alwaar hy beloofde, dat zy wel ontfangen zouden worden, antwoordde ARABY hem met een glimlach, dat dit na een jaar de tyd zou zyn, wanneer de vrede geheel en al zou gesloten wezen; dat hy hun dan zynen jongsten zoon zoude zenden, om naar de manieren der Europeaanen te worden opgevoed; maar dat hy voor het onderhoud van hem zelf, en van de geenen, die van hem zouden afhangen, zoude moeten zorgen, zonder immer aan de Colonisten den minsten overlast te veroorzaaken.

De Commissarissen verlieten de muitelingen na dit bekomen antwoord, en de geheele bezending kwam gezond en behouden te Paramaribo te rug.

Het jaar uitstel verloopen zynde, zonden de Gouverneur en het Hof der Volkplanting twee nieuwe Commissarissen naar de legerplaats der Negers, om eindelyk deezen zoo gewenschten vrede te sluiten, en na veele tegenkantingen en zwarigheden van de eene en andere zyde, wierden 'er de voorwaarden van bepaalt. De Europeaanen beloofden alle de geschenken, die men hun afvroeg. De Negers drongen van hunnen kant, tot een bewys hunner genegenheid, aan, dat elk der Commissarissen eene van hunne schoonste meisjens tot zyn gezelschap nemen zoude, zoo lang zy beiden in hunne legerplaats verblyven zouden. Zy behandelden hen edelmoediglyk, en bedienden hen van wild-braad, visch, vrugten, in alles het beste, wat het bosch opleverde; en zy hielden zig aanhoudend bezig met hun de vermaaken te verschaffen van dansen, speelpartyen, en verdubbelde salvo's met schietgeweeren.

By de te rug komst der Commissarissen, wierden de bedongene geschenken aan de Negers van de Jocka-Kreek afgezonden; en het geen merkwaardig is, de geen, dien men met het overbrengen van dezelve belastte, was die zelfde MEIJER, die, schoon aan het hoofd van zes honderd mannen, zoo soldaaten als slaaven, gesteld zynde, hen niet had durven bestryden. De kleinmoedigheid van deezen Officier bleek zelfs by deeze gelegenheid, en bragt byna de geheele zaak in de war; want hy had de zwakheid, tegen de aan hem gegevene beveelen, om de geschenken over te geven, zonder wederkeerig de beloofde gyzelaars te ontfangen. By geluk hield ARABY zyn woord, en zond uit dien hoofde vier van zyne beste Officiers naar Paramaribo. De vrede wierd, door dit middel, volkomentlyk gesloten. Een Verdrag van twaalf of dertien Artikelen wierd, in 't jaar 1761, door de Hollandsche Commissarissen, ter eenre, en door zestien Neger Capitains en ARABY zelven, ter andere zyde, geteekend. De plechtigheid der teekening wierd verrigt op de Plantagie Ouca, aan de Rivier van Surinamen, werwaarts de te zamen verdragende partyen zig begaven.

Deeze teekening egter kwam aan den Bevelhebber ARABY en de zynen niet voldoende voor. Zig door eenen eed verbonden hebbende, vorderden zy, dat de Commissarissen van gelyken deeden, en op de zelfde manier als zy, zig niet vertrouwende, zoo zy zeiden, op den eed der Christenen, door wien zy denzelven zoo dikwerf hadden zien schenden. Men moet toestemmen, dat de Negers zulke naauwgezette waarneemers van deeze plechtige verbintenis zyn, dat ik, geduurende myn geheele verblyf in de Volkplanting, nimmer gezien hebbe, dat een enkele van hun denzelven niet getrouwelyk is naargekomen.

Zie hier, op welke wyze deeze Eed wierd afgelegd. Men trok, met een lancet of pennemes, eenige droppels bloed van een Europeaan en van een Neger: dit bloed wierd in een calebas-fles of kelk gevangen, en dezelve wierd vervolgens gevuld met schoon en helder water, waar in men ook eenige vinger-greepen drooge aarde geworpen had. Allen die tegenwoordig waaren, zonder uitzondering, dronken van dit mengzel; het geen genoemd word elkanders bloed te drinken; maar vooraf spreidde men 'er van op den grond, als een godsdienstig sprengen op het autaar. Vervolgens nam de Gadoman, of Priester, met de oogen en armen hemelwaarts, hemel en aarde tot getuigen; daar na bad hy, met eene verstaanbaare en harde stem, en in de afgryzelykste uitdrukkingen, den Almachtigen, om zyne eeuwige vervloeking te doen komen over hun, die dit geheiligd Verdrag, dat men stond te sluiten, het eerst verbreken zouden. De meenigte van Negers gaf, op deeze plechtige verwensching,ten antwoord da so; het welk in hunne taal beteekend amen.

Toen de plechtigheid geëindigt was, ontfingen ARABY, en elk van zyne Capitains, om hen van de Negers van laageren rang te onderscheiden, even als men, in 't jaar 1749, met opzigt tot ADOE gedaan had, een fraaije rotting roet een zilveren knop, waar op insgelyks het wapen der Volkplanting gesneden was.

De Negers, welke hier bedoelt worden, dragen den naam van Oucas, naar de Plantagie alwaar deeze vrede getekend wierd. Deeze naam onderscheid hen van die van Saraméca, waar van ik hier boven gesproken heb, en by vervolg nog spreken zal.

Byna op deezen zelfden tyd wierd het Octroy van vrydom door hun Hoog Mogenden, ten behoeven van de West-Indische Compagnie, vernieuwd, mits vyf millioenen ponden sterling, tegen den interest van zes ten honderd, ter leen opschietende. Deeze vernieuwing was op twee andere tyden reeds mede geschied.

Dit zelfde jaar wierd de vrede ook, voor de tweede maal, met de Negers van Saraméca gesloten. Hun eerste Opperhoofd ADOE was niet niet meer in leven, en zyn opvolger was een zwarte, genaamt WILLE. Deeze nieuwe vrede wierd ongelukkiglyk ontrust door eenen Capitain, genaamt MUZINGA, die geene der geschenken, aan WILLE gezonden, ontfangen had: zy waaren op weg onderschept geworden, even als, onder ADOE, de woeste ZAM-ZAM gedaan had; met dit onderscheid egter, dat niemand der overbrengeren gedood, nog mishandeld wierd.

De Capitain MUZINGA, dus voorönderstellende, dat de Colonisten hunne trouw geschonden hadden, streed als een wanhoopige tegen hen: hy noodzaakte eene aanzienlyke krygsbende om te rug te deinzen, na een aantal manschappen van dezelve gedood, en al haar legertuig en krygsbehoeften weg genomen te hebben.

Echter wierd de oorzaak van zyn misnoegen wel dra bekend, en men vond middel om hem te vreden te stellen, door hem dezelfde geschenken, als aan alle de andere hoofden, toe te zenden. De vrede wierd toen (in 't jaar 1762) tusschen de Colonisten en de Negers van Saraméca voor de derde maal gesloten: dezelve heeft ongestoord tot den huldigen dag blyven voortduuren. De voorwaarden daar van zyn zorgvuldig naargekomen, de Oucas-Negers hebben van gelyken gedaan; en beiden hebben op deeze wyze door hunne dapperheid hunne vryheid verkregen.

De gyzelaars en hoofden van deeze twee opgekomene volken wierden, by hunne aankomst op Paramaribo, aan de tafel van den Gouverneur toegelaten, die hen vooraf in zyn eigen koets, statelyk de Stad deed doorryden.

De Oucas- en Saraméca-Negers moeten, zoo als ik reeds gezegd heb, volgens hunne Capitulatie, jaarlyks eene zekere hoeveelheid wapenen en krygsbehoeften ontfangen. Van hunnen kant, beloofden zy zig steeds als getrouwe bondgenooten te gedragen, alle overloopers tegen eene behoorlyke premie te rug te zenden, nooit gewapend op Paramaribo te verschynen, ten getaale van meer dan vyf of zes mannen te gelyk, en hunne bezittingen op eenen behoorlyken afstand van deeze Stad en van de Plantagiën te houden. De Negers van Saraméca bewoonen de oevers van de Rivier van dien naam, en de Oucas de omliggende streeken van de Jocka-Kreek, by de Rivier Maroni. Een of twee blanken moeten, als Afgezanten, in 't midden van deeze volken hun verblyf houden.

In het tydperk, waar van ik spreek, konden zy gerekend worden uit omtrent drie duizend zielen te bestaan; maar eenige jaaren laater wierd hun getal, de vrouwen en kinderen daar onder gerekend, door de Commissarissen, die tot het onderzoeken van hunne bezittingen afgezonden waaren, op byna vyftien of twintig duizend gerekend. Zy hebben reeds veel moedwilligheid doen blyken; zy zwaaijen met hunne rottingen met vergulde knoppen, tot een teeken van wantrouwen op de inwoonders; zy perssen hun sterke dranken, en zelfs geld af; en zy herinneren hun, hoe wreedaartig hunne voorouders zyn vermoord geworden.

Volgens alle deeze omstandigheden, en deezen trapswyzen aanwas, moet ik besluiten, dat indien de goede verstandhouding immer ontrust word, deeze nieuwe bondgenooten de gevaarlykste vyanden worden zullen, welke de Volkplanting van Surinamen kan hebben te bestryden.

In 't jaar 1763, zou de Stad Paramaribo geheel en al zyn verbrand geworden, zonder den moed en onverschrokkenheid der bootsgezellen, die met gevaar van hun leven, en zonder eenige andere hulp, een algemeenen brand voorkwamen.

Byna gelyktydig barste 'er aan boord van het Schip Nyenburg, naar Oost-Indiën bevracht, en waar op Capitain KETEL het bevel voerde, een opstand uit. Het Scheepsvolk, voornamelyk bestaande uit Duitsche en Fransche overloopers, die in Holland geworven waaren, stond tegen hunne hoofden op, vermoordde de meeste Officiers, zette de anderen in boeijen, en zeilde met het Schip naar Brasiliën. De hoofden der muitelingen gingen aan land; zy gaaven zig aldaar aan allerleie buitenspoorigheden over, en twisten waaren 'er het gevolg van. De Portugeesche Gouverneur, na dit wangedrag wel dra kennis bekomen hebbende, wie zy waaren, liet hen allen gevangen zetten; maar hunne medepligtigen, die aan boord waaren, de lucht hebbende van 't geen 'er gebeurde, ligtten dadelyk het anker, en zeilden naar Cayenne, alwaar deeze opstand zeer schielyk gedempt wierd; want de Franschen, zig van het Schip en volk meester gemaakt hebbende, zonden die belden naar Surinamen. op. Aldaar aangekomen zynde, ontfingen de schuldigsten hunne straf aan boord van dat zelfde Schip, het geen zy overweldigt hadden, en toen (in 't jaar 1764,) op de reede van Paramaribo ten anker lag. Een deezer schelmen wierd onthoofd; men hing 'er zes aan de groote raa op; hunne hoofden wierden op pieken gestoken, en in kooijen gesloten, die daar toe opzettelyk gemaakt waaren, en aan het strand geplaatst wierden. De Portugeezen van hunnen kant deeden de geenen, die zy gevangen genomen hadden, naar Amsterdam vertrekken: zy wierden ook ter dood gebragt, en ontfingen hunne straf aan boord van het Schip Weststellingwerf, op de reede van Texel, Dit zelfde Schip maakte by ons vertrek uit Holland een gedeelte van onze vloot uit. De lyken van deeze booswigten wierden in yzere ketens opgehangen, en, anderen ten voorbeelde, langs de Kust geplaatst.

Dit zelfde jaar, wierden insgelyks drie Soldaaten der Volkplanting of Societeit, die aan muiterye en overloopen schuldig stonden, te Surinamen gestraft; maar, dewyl hun geval in zyn zoort zeer zonderling is, zal men my, zoo ik hoop, ten goede duiden, dat ik 'er eenige omstandigheden van opgeeve.

Geduurende eenen opstand, in 't jaar 1761 voorgevallen onder de Negers van de Volkplanting de Berbices, die zoo wreedelyk niet mishandeld waaren als elders, wierd een Regiment van Zee-Soldaaten onder bevel van den Colonel DE SALSE uit Holland naar deeze zelfde Volkplanting gezonden; en de naby gelegene bezittingen deeden ook eenig krygsvolk vertrekken, om den opstand te dempen. De uitslag daar van wierd spoedig beslist. De bosschen in dit gedeelte van Guiana van een kleinen omtrek zynde, kan men daar gemakkelyk doordringen, het geen de muitelingen belet zig aldaar staande te houden, en hun geene zekere schuilplaats tegen hunne vervolgers bezorgt. Het gevolg daar van was, met opzigt der tegenwoordige muitelingen, dat een groot getal van hun gedood wierdt, anderen gevangen genomen, de overigen eindelyk genoodzaakt zig op genade of ongenade over te geven; zonder 't welk zy van honger zouden hebben moeten sterven.

Geduurende den loop van deezen tocht wierd een hoop krygsvolk van zeventig mannen, een Officier aan 't hoofd hebbende, en door de Volkplanting van Surinamen afgezonden, aan de oevers van de Corantyn geplaatst. Deeze afgezondene manschappen, verëenigd met een party Indianen, de natuurlyke vyanden der Negers, maar Vrienden der Europaanen, versloegen de muitelingen in eene schermutzeling, doodden 'er verscheiden van, en hernamen voor de waarde van omtrent dertig duizend ponden sterling aan goederen, die op de nabuurige Plantagiën geroofd waaren. De bevel-voerende Officier deezen buit onvoorzigtiglyk onder de Indianen alleen verdeelt hebbende, zonder 'er zyne soldaaten van mede te deelen, maakte hen dermaten te onvreden dat zy aan het muiten sloegen.

Hem verlaten hebbende, begaven zy zig naar den kant van de Orenoco, dwars door de bosschen, in de hoop van wel dra in de Spaansche Bezittingen aan te landen, en aldaar gunstig te zullen ontfangen worden. Maar hoe waaren deeze schelmen in hunne verwagting bedrogen, toen zy op den tweeden of derden dag van hunnen tocht de muitelingen ontmoetten. In weerwil van de sterkste betuigingen der soldaaten, dat zy zonder eenig kwaad oogmerk gekomen waaren, in weêrwil van hunne ernstige verzoeken, om hen vryelyk te laten doortrekken, hielden zy hen verdacht, dat zy als spions waaren afgezonden, om hen te verraaden: zy vorderden derhalven, dat zy de wapenen zouden nederleggen; het welk gedaan zynde, schaarden deeze muitelingen de overgeloopenen dadelyk onder eene linie; toen koozen zy tien of twaalf van hun uit, om hen in het oppassen hunner zieken en gekwetsten te helpen, om hunne snaphaanen te herstellen, en om buskruid te maken, iets, waar mede zy niet wisten te recht te komen; vervolgens verweezen zy de anderen ter dood, het welk oogenblikkelyk wierd ter uitvoer gebragt; en meer dan vyftig deezer elendigen wierden op staande voet daar ter plaatse dood geschoten.

Men kan gemakkelyk naargaan, dat zy, die door deeze Negers in 't leven behouden wierden, een droevig leven onder hen leidden; en in de daad de meesten vergingen, na verloop van eenige maanden, door mishandelingen, vermoeijenis en, gebrek. De anderen wierden, toen de muitelingen zig op genade of ongenade overgaven, in yzere boeijen gesloten, en naar de Volkplanting van Surinamen opgezonden. Drie van hun wierden ter dood veröordeeld, namelyk twee om levendig gerabraakt, en de derde om opgehangen te worden. Een van de eerstgemelden was een Franschman, genaamt RENAULD, die de gevoelens der Negers, toen hy by hun verkeerde, scheen te hebben ingezogen. Op 't punt zynde van zyn straf te ondergaan, spoorde hy met een heldenmoed, zyn medgezel, een Duitscher van geboorte, die reeds by hem gebonden en uitgerekt lag, aan, om zig onverschrokken te gedragen; en op het tydstip zelven, dat de beul bezig was met zynen verschrikkelyken post aan hun beiden uit te oeffenen, zeide hy hem, dat de reize des levens ras geëindigd zoude zyn.

De hoofden der muitelingen wierden by dozynen levendig verbrand, en zy gaaven den geest, zonder eenig gekerm, zelfs zonder eenigen zucht te loozen. Het ongelukkig lot deezer elendigen verwekte een groot mededogen. Het is onmogelyk, zonder van de levendigste veröntwaardiging doordrongen te zyn, om aan eene zoo afschuwelyke strafoeffening te gedenken, die aangedaan wierd aan menschen, welke door geweld en onderdrukking tot wegloopen genoodzaakt waaren geworden.

Met dit al vermeene ik te moeten staande houden, dat de stiptste tucht, en de grootste ondergeschiktheid, door de rechtvaardigheid gematigd, onder een talryk volk, hoedanig het zelve ook zy, volstrekt noodzakelyk zyn, niet alleen ten nutte van het algemeen, maar als het eenig middel om de gestrengheid jegens byzondere persoonen (het gewoon gevolg van eene te groote toegevenheid) te ontwyken, en om eindelyk niet met weêrzin gedwongen te worden, de goede orde door aanhoudende gestrengheden en kastydingen te herstellen.--Laaten wy tans deeze treurige toneelen verlaaten, en overgaan om te beschouwen, wat 'er al gelukkigs aan de Volkplanting van Surinamen, geduurende de kortstondige oogenblikken van haaren voorspoed, is te beurt gevallen.



PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk III) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.