Naar inhoud springen

Reize naar Surinamen en Guiana/Aanhangzel (2)

Uit Wikisource
Reize naar Surinamen en Guiana
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Aanhangzel (1) · Aanhangzel(2) · Tweede aanhangzel (1) · Tweede aanhangzel (2)


AANHANGZEL TOT DE REIZE VAN J. G. STEDMAN, ACHTER DE FRANSCHE VERTAALING VAN DEZELVE GEVOEGD

DERDE BRIEF.

Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogsten en bewerken der Koffy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote Koffy-Plantagie, volgens het gebruik der Hollandsche Volkplantingen in Guiana.

VIERDE BRIEF.

Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Fransche Ingezeten de vraag omtrent de afschaffing der slavernye, in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettelyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen, en geeft de middelen aan de hand, om daar toe te geraken, zonder aan den voorspoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen.

DERDE BRIEF.

[bewerken]

Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogsten en bewerken der Koffy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote Koffy-Plantagie, volgens het gebruik der Hollandsche Volkplantingen in Guiana.

Ik heb nu de manier ontvouwd van het droogmaken van een stuk grond, het inrichten van de grachten en uitwaterende sluisen, en het toemaken van het land, het welk voor deezen verdronken land was, ten einde daar van zoodanige Plantagie te maken, als men geraden zal oordeelen aldaar te vestigen. Ik zal voorönderstellen, dat het koffy-boomen zyn, welken gy voornemens zyt op uw land voort te teelen; het onderwerp van deezen brief zal derhalven bestaan in u opzettelyk de middelen aan te wyzen, waar door men zulk eene Plantagie kan aanleggen, mits 'er de behoorlyke zorge toe aanwendende.

Na dat de doorsnydingen of kleine grachten tot afscheiding der bedden gemaakt zyn, houdt men zig met de beplanting bezig. Het is vry algemeen aangenomen, om bananen-boomen te planten, eer men koffy-boomen plant, zelfs op eene Plantagie, die men begint aan te leggen: in dit geval zal men het kunnen doen zes maanden, of een jaargetyde daar na. Maar ten aanzien van Planters, die reeds Plantagiën hebben, en dezelven uitleggen, is men volstrektelyk van gedachten, dat zy ten minsten twaalf maanden moeten wagten, dat is, dat zy, hun land met dyken omringd hebbende, geduurende de groote droogte van het ééne jaar, hunne koffy-boomen eerst behoeven te planten in het regen-saisoen, na het saisoen van droogte in het volgende jaar. Maar een Planter, die eerst begint, en meer haast heeft om genot te trekken, kan reeds planten in den regen van April of Mey van het jaar, volgende op het saisoen van de groote droogte, waar in men verönderstelt, dat hy zyne omheining gemaakt heeft: indien hy zulks gedaan had geduurende de kleine droogte van February of Maart, zoude hy kunnen planten in de maand December daar aanvolgende, mits hy zig in dien tusschen-tyd onledig houde, om uit zyn toegemaakt land zoo veel hout en struiken van pynboomen, of latanus-boomen van het kleine zoort uit te haalen, als hem maar eenigzints mogelyk is, ten einde hem in staat te stellen, om het land zoo veel doenlyk gelyk te maken, alvorens de koffy-boomen te planten. De andere Planters, wien men aanraadt, om, zoo zy kunnen, een jaar te wagten, moeten denzelfden arbeid verrigten; maar zy zullen dit met veel meer gemak doen, vermits veele van deeze planten na verloop van twaalf maanden verrot zyn, die het nog niet zyn na verloop van zes maanden.

Indien men de voorzorge niet gebruikte, om den grond schoon en gelyk te maken, zouden de koffy-boomen ongelyk groeijen, en zeer veel te lyden hebben van de houtluizen en andere insecten, die zig in het verrotte hout en struiken nestelen en voortteelen; en wanneer deeze insecten zig eenmaal ergens geplaatst hebben, worden zy, om zoo te spreken, onuitroeibaar.

Eene andere reden, waarom men van begrip is dadelyk geene koffy-boomen te planten, bestaat hier in, dat de grond door de droogmaking veel inzakt, en wanneer men al te schielyk boomen op denzelven plant, deeze zeer onderworpen zyn om neder te hangen, of op den grond te leggen, het geen niet alleen een zeer leelyk gezigt, en eene groote moeielykheid in het uitwieden van het onkruid maakt, maar ook naderhand in het vrucht dragen nadeelig is; want een boom, die op den grond ligt, of over een anderen heen hangt, kan nooit zoo veel vruchten dragen, als een boom, die recht over einde staat, en de vrye doorspeling van de lucht aan alle kanten geniet.

Men kan, wel is waar, dit ongemak gedeeltelyk verhelpen, door op deeze nieuwe gronden meer in de diepte te planten; maar nimmer zal de boom eene zoo fraaije spitse gedaante aanneemen, dan wanneer men met het planten wagt, tot dat de grond een weinig is ingezakt, vermits het geheele gedeelte, het welk in den grond is, zyne zytakken verliest, die zig nooit weder herstellen.

De Planter intusschen, die, na verloop van zes maanden na de droogmaking, begint te planten, zal altyd wel doen, met deeze voorzorge niet te verwaarloozen; want het gemelde ongemak is veel minder, dan dat men de boomen ziet aan den grond leggen, of schuins nederhangen.

Uitgenomen op een zeer klein getal Plantagiën, alwaar men eenige stukken met koffyboomen heeft beginnen te beplanten, op den afstand van tien of twaalf voeten, heeft men de algemeene gewoonte aangenomen, om dezelven op geen grooter afstand dan van negen voeten, en zelfs aan de westzyde, alleenlyk van agt voeten, te beplanten, om dat de koffy-boomen aldaar over 't algemeen kleiner vallen.

Zonder deeze gewoonte te willen beöordeelen, ben ik van gevoelen, dat men de koffy-boomen op alle goede rivier-gronden kan planten op tien voeten afstand, en dat men geen kwaad doet met dezelven op ryker gronden, tien of twaalf voeten van elkander te plaatsen, vermits ontwyffelbaar de invloed van de lucht, niet alleen tot den groei, maar ook tot den bloei van alle vruchtboomen, zeer dienstig is.

Men heeft in 't algemeen in Demerary eenen zeer wezentlyken misslag begaan, door de koffy-boomen op negen voeten afstand te planten: men heeft de landen beginnen te verdeelen in zoo veele vierkante vakken van die maat, in het midden van welken men een boom plantte; voorts om de vier boomen eene kleine gracht of doorsnyding van twee of twee en een half voeten gravende, waar door veröorzaakt wierd, dat in plaats dat de afstand van den voet des booms aan den kant van elke kleine doorsnyding de helft bedroeg van den doorgaanden afstand van eiken boom, dit niet meer beliep dan drie of drie en een half voeten, het geen, na verloop van eenige jaaren, op nog minder uitkwam; want het is onmogelyk, dat by elke zuivering der vuiligheden, de kleine doorsnyding zig niet eenige lynen verwydere, het welk, na verloop van een zeker getal jaaren, dezelven op eene gelyke breedte brengt. Uit dien hoofde hangen in Demerary de meeste reijen boomen, langs de kleine doorsnydingen, allen over dezelven heen, het geen niet alleen ten aanzien van de onderste takken aan den afloop van het water een groot nadeel toebrengt, maar zelfs in het plukken van de koffy hinderlyk is, ten minsten zulks zeer moeijelyk maakt. Ik ben van een geheel tegen over gesteld gevoelen: in navolging van de beste Surinaamsche Planters, maak ik niet alleen buiten-bedden, welker afstand van den boom langs de kleine doorsnydingen de helft bedraagt van den afstand tusschen den eenen en den anderen boom; maar ik voege daar ook by een voet meer, om in de verbreeding van deeze kleine grachten by het zuiveren der vuiligheden te voorzien. Wanneer men nu de boomen op den afstand van negen voeten plant, zal de afstand tusschen den boom en de doorsnyding bedragen vyf en een half voeten, en indien ik dezelven plant op tien voeten, zal die afstand beloopen zes voeten.

Een groot voorstander van de vermeenigvuldiging der uitwateringen zynde, verkies ik liefst, om drie reijen boomen op een buiten-bed te plaatsen; zoo dat, wanneer ik plant op den afstand van tien voeten, zy elk van twee-en-dertig voeten worden.

Men zal wel doen, om by elk regen-saisoen eene enterye aan te leggen; te meer, om dat, wanneer men zelf koffy-boomen heeft, die vruchten dragen, dit een zeer geringe arbeid is, en men alleenlyk het oogenblik van eenen regentyd, die niet missen kan, 'er toe verkiezen moet: want gelyk de loten onder de boomen wortel schieten, en gevolgelyk gewoon zyn, om geheel en al in de schaduwe te staan, zoo sterven zy, indien ze, alvorens gevat te hebben, aan de hette der zon zyn bloot gesteld.

Dit is de reden, waarom ik liefst verkies dezelven in de bananen-plantery te plaatsen, als welke, hoe breed ze ook zyn moge, altyd het jong plantsoen overdekt: en op die wyze gewent het zelve langzamerhand aan de lucht en aan de zon.

Ik stem toe, dat deeze loten misschien zoo sterk niet zyn, dan die van eene enterye in de opene lucht; maar echter heb ik een stuk beplant, zonder bananen-boomen, geheel en al bestaande uit jonge planten van koffy-boomen, die van onder de bananen-boomen genomen waren, en 'er zyn 'er van de zes-en-dertig honderd geen twaalf geweest, die niet gevat hebben. Voor 't overige verkies ik liefst de koffy-boomen te planten op zulke stukken lands, op welken bananen-boomen groeien. De redenen zyn, voor eerst, om dat de bananen-boomen door hunne schaduwe de jonge koffy-boomen beschutten, dezelven voor de winden beveiligen, en meer regt over einde doen groeien; eene zaak, die voor de fraayheid en nuttigheid van den boom van een wezentlyk belang is. Ik weet wel, dat men staken of stutten voor dezelven plaatsen kan; maar dit is een werk, het welk niet altyd aan zyn oogmerk voldoet, behalven dat dit hout aan de houtluizen of carias tot eene verblyfplaats verstrekt, byzonderlyk de stammen van pynboomen, die tot het maken van zulke staken de geschiktste zyn. In de tweede plaats zyn de zwaare winden, die in zekere maanden van het jaar waaijen, zeer nadeelig voor den groei der boomen, zoo als ik ondervonden heb op twee stukken, welken ik beplant had, na de bananen-boomen te hebben weggenomen. Het gedeelte van deeze boomen, het welk voor de winden beschut was, is grooter geworden, dan het andere gedeelte, het welk meerder aan de winden was bloot gesteld, en zulks in het zelfde tyds-bestek.

Veele lieden meenen, dat een stuk land, in de opene vlakte beplant, sterker boomen voortbrengt; maar daar op valt dadelyk te antwoorden, dat men de bananen-boomen niet zeer digt by elkander moet planten, en dat men ze aldaar niet te lang laten moet, noch eensklaps wegnemen, maar dat men beginnen moet met dezelven in het tweede jaar te besnoeijen, en daar mede zoodanig voort te gaan, dat zy op het einde van het derde jaar allen zyn weggenomen.

Wanneer men eene kwekerye aanlegt, is het aller noodzakelykst acht te geven, geene jonge planten uit te kiezen, dan onder de fraaiste boomen. Dit is een zaak, die in 't byzonder in deeze Volkplanting verwaarloosd is geworden, waar uit voortkoomt, dat 'er Plantagiën zyn, op welken de helft der boomen uit een slecht zoort van koffy-boomen bestaat, die zeer weinige vrugten dragen: men noemt dezelven, zoo ik meen, verkeerdelyk, de mannetjes: zy onderscheiden zig door hunne dikke en platte bladeren, door het groot getal van zwartachtige en doode takken, door te veel weeldrig hout of onvruchtbaare takken, eindelyk door den aart van het hout, het welk veel ligter breekt, dan van een goed zoort koffy-boomen.

Men plant doorgaans nieuwe koffy-boomen, waar van de enterye twaalf maanden te vooren is aangelegd: ik vermeene, dat deeze meest geschikt zyn, om in de plaats te komen van doode boomen, of welken men om andere redenen verruilt, op stukken, die reeds van vorige tyden beplant geweest zyn: ik geloove zelfs, dat het niet dienstig is, om ze jonger te nemen.

Maar op stukken, die men op nieuw beplant, geef ik de voorkeur aan koffy-boomen, die uit eene kweekerye van zes maanden gehaald zyn: zie hier myne redenen: in 't algemeen, hoe jonger een boom geplant wordt, hoe gemakkelyker hy wederom wortel vat: de kenners van den landbouw in Europa geven 'er altyd den voorrang aan; maar deeze reden wordt nog veel klemmender in die Land, alwaar de boomen, en ook de koffy-boomen een regten wortel hebben, die spilsgewyze groeit, en zig by de verplanting krommende, maakt, dat de boom kwynt, en nooit welig doorgroeit; waar uit al verder voortspruit, dat hy by het opwassen op zyde hangt, of op den grond legt. Terwyl de boom jong is, beurt de spilswyze wortel, zoo lang niet zynde, zig zelven uit den grond op, en verplant zig als uit de natuur. Daarënboven, een jonge boom, die minder door de winden getysterd wordt, vat veel eer wortel. Eindelyk, de kleine boomen zyn zeer onderworpen om zig in de kweekeryen in de lengte uit te breiden, en men heeft moeite om 'er een genoegzaam getal te vinden, die dit niet gedaan hebben. Men behoort dus steeds een wakend oog te houden op de arbeiders, die de verplanting doen, op dat zy 'er geene verkiezen, dan die van een goed zoort afkomen: maar, mits men ze jong plant, doet 'er de gedaante niet veel toe: elke boom, op zig zelf staande, groeit van zelf spitsgewyze naar de hoogte.

Ik erken, dat, wanneer men zulke kleine boomen plant, men den arbeid der eerste maanden vergroot: niet alleen moet men alle maanden wieden, maar ook leggen deeze kleine boomen voor veele insecten bloot; de krekels eeten 'er den kop af; de mieren maken daar aan gaarne hunne nesten vast, die, zoo men geene zorge draagt om ze weg te nemen, den groei beletten; maar het is slechts de moeite van een oogenblik, die door andere voordeelen rykelyk vergoed wordt.

Behalven het uitwieden van het onkruid, en het zuiver houden van de insecten, moet men ook nog zorge dragen, om de weelderige loten uit de boomen weg te nemen, en te maken, dat zy in het midden met niet meer dan een enkelen stam opgroeijen. Een of twee bekwame Negers hebben spoedig een stuk gezuiverd.

Men moet ten deezen opzigte insgelyks in 't oog houden, om, by de eerste regenbuien, alle de boomen, die niet gevat hebben, of sterven, te verplanten.

Men doet ook wel, met dadelyk na het uitbloeijen, geduurende de twee eerste jaren, de zaadkorrels der jonge boomen weg te nemen: vooreerst brengen zy grootendeels niet dan koffy voort, waar in geen kragt is; en ik ben overtuigd, dat dit te vroeg dragen van vrucht voor de groei en kragt van den boom schadelyk is, zoo als men natuurlyk begrypen kan, en ons door de ondervinding bevestigd wordt, als welke ons toont, dat onder de jonge koffy-boomen de zwakste en meest kwynende boomen het sterkst bloeijen; ten bewyze, dat dit overyld bloeijen de uitwerking is van eene verzwakte natuur, welke men verbeteren moet door het vernielen van de vrucht, zoo dra ze gevormd is. In Europa doet men zulks van gelyken, en met een goeden uitslag, ten aanzien van de persiken- en abrikosen-boomen.

Wanneer de boom tot de hoogte van vyf of vyf en een half voeten is opgewassen, moet men deszelfs groei tegengaan, door den middelsten stam af te knotten. Indien het een sterke boom is, zullen zyne zy-takken hem nog een voet hooger doen groeijen; en dit is al de hoogte, die hy hebben moet, op dat de Negers allen in staat zyn 'er de vruchten af te plukken; want hoe fraai de groote boomen ook voor het uiterlyk oog schynen mogen, de nuttigheid moet op alle Plantagiën de hoofdzaak zyn.

Behalven de aanhoudende uitwiedingen, moet men de boomen geduurig ontdoen van de weelderige loten, welken men moet afbreken, en niet afsnyden. Men moet ook het jong plantsoen uittrekken, het welk rondöm, en onder de schaduwe van den boom te voorschyn koomt. Dit werk, om wel verrigt te worden, vordert Negers van de mannelyke kunne, van eene hooge gestalte, en daarenboven oplettend en oordeelkundig. Het is ook best, om dit, tweemalen s'jaars, opzettelyk te laten doen. Het gunstigst tydstip voor deezen arbeid is het regen-saisoen, om dat men tevens de koffy-boomen, die niet gevat hebben, kan doen verplanten.

Men moet zig wagten, om dit werk te verrigten, of 'er mede ophouden, in den bloei-tyd; want door het schudden der boomen, zoude men de bloemen en jonge vruchten doen afvallen. Men zal ook wel doen, zoo mogelyk, het wieden na te laten geduurende den oogst, hoe zeer dit echter minder schadelyk is: men moet de Negers leeren en gewennen, om de koffy niet groen te plukken; dezelve heeft geene waarde, en dewyl zy kleine zwarte boonen voortbrengt, heeft men des te meerder moeite met dezelven uit te zoeken.

Uitgenomen op modderige landen, zoo alst die gelegen zyn aan de beide zee-kusten, alwaar de kanten naar de laagte loopen, en uit een zeer zacht slyk bestaan, oordeelt men het schoonmaken der grachten niet noodzakelyk; het is genoeg, dat men ze van de plantgewassen zuivert: zy behouden haare diepte naar evenredigheid van den afloop van het water, die door middel van dezelven bewerkt wordt. By de sluizen vermeerdert haare diepte; en dezelve vermindert weder naar mate van de afgelegenheid. Dit schoonmaken zoude een vergeefsche arbeid zyn, want de modder, welke men 'er uithaalt, wordt spoedig door ander slyk weder aangevuld.

Ik heb, by den aanvang van deezen brief, gezegd, dat het planten der bananen-boomen dat der koffy-boomen moet voor af gaan op vrugtbaare landen, die men tot eene Koffy-Plantagie voornemens is aan te leggen. Men moet de bananen-boomen plaatsen op den afstand van zes-en-dertig, ten minsten van zeven-en-twintig voeten, indien men de koffy-boomen op den afftand van negen voeten planten wil; want deeze bananen-boomen moeten zoo geschikt zyn, dat men 'er één vindt telkens na vier koffy-boomen. Een Planter, die begint, en natuurlyker wyze gedrongen is, om levensmiddelen te moeten hebben, zal twee reijen bananen-boomen kunnen plaatsen op elk klein bed, en dus vier op een dubbeld bed. Een Planter, die alleenlyk eene Plantagie, reeds gedeeltelyk aangelegd, uitbreidt, en van wien men verönderstelt, dat hy van levensmiddelen voorzien is, zal slechts ééne reije bananen-boomen op elk klein bed planten: op een dubbeld bed, en in het midden, kan hy 'er eene derde reije byvoegen, welke men echter zal moeten wegnemen by het verdeelen der dubbelde of enkelde bedden. De moeite, om eene reije bananen-boomen te planten, heeft weinig te beduiden. Bovendien gebeurt het nu en dan, dat het niet ge/chikt is het stuk grond na verloop van een jaar met koffy-boomen te beplanten: indien zulks derhalven wordt uitgesteld, trekt men altoos de vruchten van deeze bananen-boomen, waar van de schaduw tevens nuttig is, om de zoutächtige deelen in deeze nieuwe gronden te behouden.

Behalven de bananen-boomen, plant men ook Indisch koorn, het welk op deeze nieuwe landen ongemeen wel voortkoomt: men kan deeze beplanting verscheiden malen herhalen, zelfs na dat de koffy-boomen reeds geplant zyn, mits men als dan in 't oog houde dezelven op reijen te planten, op den afstand van vyf of zes voeten, om met des te meer gemak de uitwiedingen te kunnen doen, welken men niet moet verzuimen, van den beginne af aan, om het onkruid dadelyk uit te roeijen.

De ignames kunnen ook gedeeltelyk op de nieuwe stukken grond geplant worden, maar niet, wanneer men 'er reeds koffy-boomen op geplaatst heeft. Deeze plant, die tot de voortkruipende behoort, of een zoort van heestergewas is, zoude voor den groei der boomen schadelyk zyn.

De Manioc en de Camanioc groeijen ook welig op deeze landen; maar men moet ze alleenlyk planten op de laanen en aan de kanten der groote grachten, dewyl de Manioc het land op eene byzondere wyze uitmergelt.

De aardappelen moet men nimmer binnen den omtrek den bedyking planten; en men moet de Negers ten sterksten beletten om zulks te doen: het is eene pest, waar van men zeer veel moeite heeft zig te ontdoen, en men moet zig eeniglyk bepalen tot het planten derzelve op de omringende dyken.

Van het bewerken der Koffy.

Dewyl het bewerken van de Koffy eene zaak is, van den landbouw volstrektelyk afgescheiden, heeft men gemeend dezelve afzonderlyk te moeten behandelen. Wanneer de Koffy geplukt is, wordt zy door de Negers gebragt op de plaats, alwaar de molens, tot het pellen van dezelve geschikt, gevonden worden. Het is beter, gemakkelyker en zuiniger, dezelve in een grooten bak te werpen, dan by hoopen op den grond te plaatsen.

Men heeft de gewoonte, om met het overbrengen der Koffy naar de molens eerst des avonds te beginnen: intusschen, wanneer 'er tot het plukken veel volk gebruikt wordt, en 'er een groote overvloed van koffy is, zal men beter doen met vroegtydiger te beginnen, op dat de arbeid niet tot in den nacht voortduure.

Het maakzel van deeze molens is bekend; ik vermeene, dat die geene, welke men hier molens van Martinique noemt, de beste zyn. Ik heb eene proeve genomen, om daar in eene kleine verandering te maken tot bespoediging van het werk, en ik ben zelfs thans bezig, om tot het zelfde einde eene nieuwe proeve te nemen, die deezen molen misschien nog merkelyk zal verbeteren.

Wanneer door deeze bearbeiding de roode schil is weggenomen, worden de boonen in een bak geworpen, in de nabyheid van het gebouw, alwaar de molens staan. 'Er zyn 'er, die eerst des anderen daags het water 'er opgieten: ik voor my verkieze zulks des avonds te doen, al waare het alleen om tyd uit te winnen: dan, hoedanig men dit ook gelieft te doen, men moet 'er eene genoegzaame hoeveelheid water opgieten, zoo dat de Koffy geheel en al bedekt is; waar na men de Koffy sterk zal omroeren en wryven, op dat de boonen zig ontdoen van de lymige stof, die uit de schil aan dezelve is blyven zitten. Tot dit einde laat men dit eerst opgegoten water wegloopen door eene opening, die onder in den bak gemaakt is, men wascht de Koffy, en giet 'er zuiver water op, dezelfde bewerking tot drie malen toe herhalende; want om te kunnen zeggen, dat de Koffy wel gewasschen is, moet ze in het aanraaken ruw zyn.

By het wasschen en omroeren van de Koffy, dryven de roode schillen, die door de zeeft zyn doorgegaan, boven op; de kleinste boonen, welke door de rol niet geraakt zyn, eindelyk de onrype en de ligtste boonen, worden zoo veel mogelyk weggenomen, ten einde dezelven onder den naam van dryvende Koffy afgescheiden te houden van de Koffy met een zwarte bast; daar vooräl de laatstgemelde zeer schadelyk is voor de bewerking, en meer dan de Koffy, die nog ongepeld is, in de droogeryen insecten voortteelt: ik heb by my het gebruik ingevoerd, om deeze Koffy andermaal door den molen te laten gaan, en vervolgens te wasschen: als dan ontdoet zig het grootste gedeelte van haare schil, en zinkt naar de laagte; de dryvende Koffy maakt dan eene kleine hoeveelheid uit, en dryft by deeze tweede wassching boven op.

Wanneer de Koffy wel gewasschen is, spreidt men dezelve uit op vloeren met steenen belegd, alwaar men ze in de zon laat droogen, wanneer het weder zulks toelaat: indien het al te regenachtig is, plaatst men de Koffy in groote laaden met schuiven; die aan de droogerye vast zyn, en onder welke men ze wegschuift wanneer het gaat regenen: deeze laaden zyn uittermaten gemakkelyk. Als de Koffy volkomen droog is, brengt men ze in het Magazyn van de droogerye, een gebouw, doorgaans uit twee verdiepingen bestaande.

Men doet wel, vooral by regenachtig weder, om de Koffy niet te zwaar op elkander te stapelen: in allen gevalle moet men ze, vooral in het eerste begin, drie malen daags doen verschieten: de achteloosheid en wanörde der Planters ten deezen opzigte, brengt hun veel schade aan de Koffy toe.

Dit verschieten van de Koffy in de droogerye vermindert men vroeger of later, naar mate het jaargetyde meer of minder droog is.

Zoo dra het mooije weder aankoomt, kan men beginnen de Koffy in de droogerye te bewerken, maar alleenlyk dan, wanneer 'er zeer in 't kort eene gelegenheid op handen is, om ze in te schepen; want de Koffy, eenmaal bewerkt zynde, vermindert altyd, hoe men 'er zig ook omtrent gedraagt. In tyd van vrede, wanneer 'er geene schepen ontbreken, om koopwaren in te laden, is het best de Koffy zoo dra mogelyk te verzenden; want zoo dra zy in het Magazyn is, verëischt zy veel oppassing en arbeid, en is schooner, wanneer ze dadelyk verzonden wordt. Dienvolgende moet men buiten noodzaak met het pellen van de Koffy niet beginnen, voor dat het drooge mooije weder wel gevestigd is, en men van de zonneschyn zig kan verzekerd houden. Als dan spreidt men de Koffy op den met steenen belegden vloer in de droogerye uit, beginnende altyd met de ligte dryvende Koffy. Dewyl deeze mindere zoort van Koffy altyd veel eer wormen voortbrengt, dan de Koffy, die geheel volwassen is, zyn 'er doorgaans drie dagen zonneschyn noodig, om dezelve in staat te brengen, ten einde gevoeglyk gepeld te kunnen worden. Indien 'er weinig zonneschyn is, zyn één of twee dagen meer noodig; in allen gevalle is het, alvoorens men ze pelt, noodzaakelyk dezelve zoo hard te laten worden, dat men de boonen naauwlyks met goede tanden kan aan stukken breken.

Ik volg de manier niet, welke andere Planters gewoon zyn te bezigen: ik laat des namiddags omtrent twee uuren, en met den geheelen toestel aan het pellen beginnen: terwyl de sterkste Negers daar mede bezig zyn, plaatsen de anderen de Koffy op den met steenen belegden vloer op hoopen. Zy brengen ze vervolgens in eene groote kist of laade aan, waar uit men ze telkens om te pellen uitneemt. Men moet dit altyd zoodanig verrigten, dat de Koffy voor vier uuren van den vloer is: ik heb opgemerkt, dat wanneer de zon tot vyf-en-veertig graaden van den gezicht-einder gedaald is, de warmte zoodanig vermindert, dat de Koffy op het gevoel koud wordt; maar wanneer zy in eene groote lade gelegd is, behoudt zy haare warmte zeer lang.

De Koffy, op deeze wyze wel gedroogd, en warm gepeld zynde, breekt niet aan stukken, en wordt nimmer plat; zy verliest dan gewoonlyk het vlies, het welk tusschen de schil en de boon gevonden wordt. Wanneer zy uit den molen koomt, laat ik ze dadelyk wannen: andere Planters wannen ze eerst des anderen daags. Indien men ze op den zelfden dag want, wint men veel tyd uit: na de wanning brengt men ze op de plaats, die tot de uitzoeking geschikt is.

Ik heb twee groote zeeften van koper: eerst laat men de gepelde Koffy doorgaan door die zeeft, welke de grootste openingen heeft; men laat door dezelve doorgaan alle de boonen met de ronde en gebrokene koffy, en in de zeeft blyven geene andere boonen overig, dan die haare schil niet zyn kwyt geraakt, en die gevolgelyk nog eens in den molen gebragt moeten worden.

De tweede zeeft neemt op, het geen uit de andere gekomen is, en ik laat, benevens de ronde koffy, door dezelve doorgaan al de gebrokene koffy, ten minsten de kleinste. Uit hoofde van het gebruik van deeze twee zeeften, valt 'er met de hand niets anders uit te zoeken, dan de koffy, die in verscheiden groote stukken gebroken is, en de kwade zwarte boonen, en die door de insecten zyn aangestoken.

Ik laat de zuivere koffy nog eens wannen, om 'er de vliezen, het stof, of andere vreemde lichamen van af te scheiden; waar na men, wanneer de zon zeer heet, en de lucht helder is, dezelve voor eenige uuren op den met steenen belegden vloer kan leggen, ten einde dezelve niet dan volkomen droog in de vaten te pakken, na wel te hebben zorge gedragen, om ze te laten koud worden.

Men ziet uit alle deeze byzonderheden, dat het bewerken van eene groote meenigte koffy zeer veel arbeid vordert, het geen het werken in den tuin merkelyk vertraagt, in een jaargetyde, waar in men noodig heeft de grachten op te halen, en het onkruid uit te wieden: het geen gelegenheid gegeven heeft om te onderzoeken, of men geen ander minder werkelyk middel tot het bewerken der koffy zoude kunnen uitvinden.

Men heeft derhalven een molen uitgedacht, van zoortgelyk maakzel als die, waarmede men olyven perst, om 'er de oly uit te halen; dit is wel gelukt, en men twyffelt niet, of dit werktuig, tot volkomenheid gebragt zynde, zal op de groote Koffy-Plantagiën van een algemeen gebruik worden, vooral om dat het zamenstelzel eenvoudig en onkostbaar is.

Om intusschen deezen molen tot volkomenheid te brengen, moet men ook de onderscheiden middelen volmaken, die gebézigd worden om de koffy zonder zon te droogen, iets dat zeer nuttig is, zelfs schoon men de koffy pelt. Wanneer men andere proeven doet, zal men ontwyffelbaar niet slagen. Men moet tot een grondbeginzel houden, dat de koffy gedroogd word, zonder een stank van rook, noch kwaden smaak te krygen, en zonder haare groene of blaauwachtige kleur te verliezen.

Van de Gebouwen.

Het eerste gebouw, het welk gemaakt moet worden, wanneer men een stuk lands tot eene Plantagie aanlegt, is het huis tot bewooning voor den Planter. Hy is met zyn werk nog zeer in, wanörde, zoo lang hy niet een gedeelte van zynen grond met een dyk omringd heeft. Hy kan dit huis meer of min groot maken, volgens zyn smaak, staat en middelen. Het is raadzaam, om het afgescheiden en op zig zelf te doen staan, niet tegen een werkplaats of magazyn aan, om de insecten en het stuiven te ontwyken, en aan beide gebouwen meerder doorspeling van lucht te verschaffen.

Vervolgens moet men overgaan tot het maken van een sluis. In het begin kan men zig vergenoegen met een sluis, die met vallend water gesloten, en met den vloed geöpend wordt, door middel van een deur met een klap: maar wanneer de Plantagie in uitgestrektheid toeneemt, meent men den voorrang te moeten geven aan een sluis, welke een deur met een val heeft, en die men by elk gety openen en sluiten moet, als zynde het ontwyffelbaar, dat tegen het einde van het gety, wanneer het water geen kragt meer heeft, de klapdeur in 't geheel geen water laat afloopen, ja zelfs uit hoofde van haare zwaarte aan de uitwatering altyd hinderlyk is; vooral wanneer de klap buitenwaarts hangt, volgens het byna algemeen gebruik in deeze Volkplanting. Van welken aart de sluis ook zy, moet men wel zorge dragen dezelve loodrecht, zeer vast, en vooral diep genoeg te leggen. Schoon het van geen nut is, wanneer zy te diep legt, kan zulks niet schaden, maar wel, wanneer ze te ondiep legt; en het is voorzichtig dezelve zoo te maken, dat de grond van de sluis zes duimen lager ligt, dan het laagste watergety. Het is van aanbelang de sluis van binnen en van buiten van goede vleugels te voorzien, ten einde geene lekking van water langs de fluis kan doorzyperen: het verwaarloozen van deeze gewichtige punten stelt de sluizen in deeze Volkplanting bestendig aan toevallige nadeelen bloot.

Goede sluizen zyn van een wezenlyk belang tot het droogmaken der landen. Het is zeker, dat 'er aan de sluizen vleugels noodig zyn, maar het is beter de kanten van de sluis, in de gedaante van vleugels, te laten uitspringen, dan afzonderlyke houte vleugels te maken, die uit hoofde van het geduurig hermaken zeer kostbaar zyn.

Voor hun, die den aanleg van eene Plantagie beginnen, zyn twee sluizen eene zaak van veele onkosten: tot het grondvesten van dezelven zyn veele steenen, kalk, tras en hout noodig. Het is de moeite en kosten niet waardig, om sluizen van enkel hout te maken; zy kosten veel, en zyn in korten tyd door de wormen vernield, Zy, die geene groote middelen bezitten, zyn verpligt zig te bedienen van uitwaterende goten, hier boven door my beschreven.

In Surinamen maakt men dezelven al te breed: wanneer men goede grachten heeft, behoeft de sluis zoo groot niet te zyn, als men doorgaans meent. Men maakt ze ook altyd veel te kort, het geen verhindert om 'er een zwaren dyk boven te maken; men besteedt 'er te weinig zorge aan, en vooral aan de sluisdeur, die altyd te veel water doorlaat. Dit gebrek van oplettenheid is oorzaak, dat de hoeken niet behoorlyk gesloten zynde, het water, het welk naar binnen doorzypelt, het slyk, waar door de sluis stevig gehouden wordt, langzamerhand doet wegwyken, tot dat 'er gaten in komen; het water baant zig een weg langs de sluis, de dyk wykt uit, en breekt. Men tracht denzelven te herstellen, en men heeft het ongenoegen om te zien, dat het slechts voor een korten tyd is, dewyl men de oorzaak van de kwaal, die men niet kent, niet verholpen heeft: en hier uit trekt men dan het verkeerd besluit, dat de sluizen eene verkeerde uitvinding zyn.

Een ander gebrek in het maken deezer sluizen bestaat daar in, dat men aan de deur te veel afhelling geeft, het geen belet dat het water dezelve opligt, en 'er doorloopt. Deeze deuren zyn meest gemaakt met houten hengzeis, als of ze dienen moesten voor deuren van een schuur. Men heeft dit werktuig tot meerder volkomenheid gebragt, en indien men het met lood beleggen wilde, om van de wormen niet doorknaagd te worden, zou het byna zoo nuttig zyn als volkomene sluizen, en ik zoude 'er in dit Land den voorrang aan geven, om dat de Negers te achteloos zyn in het regelmatig openen van de deuren, zoo als dit behoort.

Voor eene droogmaking van twee honderd akkers, laat ik alleen twee sluizen maken, die elk een vak van drie voeten hebben; ik geef aan dezelven 26 of 28 voeten lengte; ik laat de planken wel in malkander sluiten; ik laat alle de reeten met pik toestoppen, even als een schip; men maakt 'er eene goede deur aan met yzere hengzels, waar van de duimyzers met een schroef gemaakt zyn, om des te vaster te houden, en de spykers ook met een spil en schroef. Ik laat deeze deur op de volkomenste wyze in één sluiten, en wel zoo vast, dat zy niet ligtelyk in wanörde geraken kan. Wanneer deeze sluis geplaatst is, laat ik daarboven een zeer zwaren dyk leggen, zelfs van twee voeten hooger, dan die 'er dicht by is. De sluis, op deeze wyze ingericht, laat geen droppel water door, geduurende den vloed, en nooit geraakt de dyk in wanörde, dan wanneer de sluis verrot of van de wormen doorknaagd is, en in duigen valt. 'Er blyft nooit water in de grachten: de sluisdeur gaat door het minste gewicht van 't water gemakkelyk open.

De Koffy-Planter heeft het voorrecht, dat hy zig voor het derde of vierde jaar over het maken, der gebouwen niet behoeft te bekommeren: hy kan ze dan maken naar evenredigheid van de geplante boomen, zelfs van die geenen, die nog geene vrugten geven. De arbeid wordt meer noodzakelyk, naar mate dat de boomen tot het dragen van vruchten komen: men handelt voorzichtig met de Plantagiën in de eerste jaaren niet verder uit te breiden, dan in zoodanige evenredigheid, dat, wanneer de koffyboomen vruchten opleveren, men niet genoodzaakt is het tuinwerk om dat van den oogst te verwaarloozen; want men moet rekenen, dat men ten minsten een vyfde gedeelte van het jaar, dat is, twee en een halve maand, of drie maanden, aan de beide oogsten besteedt, en een zevende gedeelte aan het bewerken van de koffy, zonder van het verschieten en den verderen arbeid der droogerye te spreken. Te weinig oplettenheid in dit opzigt is oorzaak, dat een aantal Koffy-Plantagiën slecht bebouwd en slecht onderhouden zyn. Het is altyd zeker, dat eene Plantagie van eene middelmatige uitgestrektheid, wanneer zy wel onderhouden wordt, meer opbrengt, dan eene groote, wier onderhoud slecht is.

Men oordeelt, dat een goed gebouw geduurende lange jaaren tot alles voldoende is, mits men het een weinig stevig maakt, en zulks zonder zeer kostbaar te zyn: men kan 'er de breedte van 32 of 34 voeten aan geven, en zoodanige lengte, als men goedvindt: het is dienstig, om het zelve zoo te plaatsen, dat men het kan uitleggen, naar mate de meenigte van de koffy, die in het magazyn opgeslagen moet worden, toeneemt. Men kan de stylen plaatsen op voetstukken van dezelfde hoogte, stukken hout leggen tot ondersteuning van de einden van de balken, die daar op rusten, of zig daar mede verëenigen. Men legt deeze balken op eene hoogte van 8 of 9 voeten, maar de stylen moeten nog 4 of 5 voeten hooger zyn, op dat de zolder tusschen alle de stylen van wederzyden klap-vengsters kan hebben, vermits het van aanbelang is, dat de lucht over de zolder vryelyk heen speelt, om de koffy spoedig te doen droogen. Men moet daarom aan beide kanten groote vengsters maken, die tot op den grond van den zolder nederhangen.

Het is verwonderlyk, hoe de koffy spoediger droogt, wanneer de wind 'er regelrecht op werkt; het is alleenlyk noodig de twee gevels en de beide zyden van het gebouw aan het bovenste gedeelte, tot aan de zolder toe, met planken te beleggen. Het onderste gedeelte kan open blyven, of men kan het sluiten of omheinen alleenlyk met stammen van pynboomen: het geheel moet overdekt worden met dak-borden, die men in dit Land zeer duurzaam vindt: stammen van pynboomen zyn voldoende om dezelven te onderschragen, zonder dat men latten of dwarsbalken noodig heeft.

In het benedenste gedeelte plaatst men den molen, om de koffy-boonen te pellen, de groote bak om ze in te werpen, zoo wel de koffy, die geplukt, als die gepeld is: dezelfde benedenste verdieping, zoo men de werkplaats verlengt, kan, dienen tot een kuiperye, een stalling, en verscheidene andere gebruiken.

De geschikte manier tot het plaatsen der koffy-lootsen is altyd eene en de zelfde, op welke wyze de verdere gebouwen ook geplaatst of ingericht mogen zyn. De gevels moeten staan naar het oosten en westen, en de lengte moet gericht zyn van het noorden naar het zuiden. De met steenen belegde vloer moet geplaatst worden aan de noordelyke gevel, op eenen genoegzamen afstand, om te ontwyken de morgen en avond schaduwen, en de belemmering van den wind, die door het lichaam van het gebouw veröorzaakt zoude worden; want de wind is allernoodzakelykst, om de koffy te droogen. Zy, die drie of vier maal honderd duizend ponden koffy, en eene gelyke hoeveelheid cacao op eene enkele Plantagie hebben zien bewerken, kennen de waardye van een zeer uitgestrekten droog-vloer. Men moet ze meer boogsgewyze maken, dan men gewoonlyk doet. Men moet van zeer dun hout, en zeer ligte planken van een halven duim dikte, eene kleine kap of beweegbaar dak maken van 20 voeten lengte en 15 voeten breedte, zynde bovendien met bepekt zeildoek overdekt. Men plaatst dit dak op rollen, welken men naar zyn believen draait, op dezelfde wyze als huisraad en bedden. Zoo dra men een enkelen droppel regen bespeurt stapelt men de koffy met groote houten schoppen op elkander, en rolt 'er het dak over heen, om de koffy voor den regen te beveiligen: dit is tot groot voordeel en nut.

Indien men laden of schuifbakken heeft, kan men zig insgelyks van het benedenste gedeelte der loots, aan één van de beide kanten bedienen, mits echter in het oog houdende, dat men de einden hout, waar op de rollen van de laaden loopen, behoorlyk verlengt, en voorts acht gevende, dat de schaduw, door de loots veröorzaakt, op zekere uuren van den dag, aan het droogen van de koffy niet hinderlyk zy.

Aan de voor- of achter-zyde, naar mate de loots naar het oosten of westen geplaatst is, moet men een met steenen belegden vloer maken. Het is van het grootste nut, dat dezelve eene genoegzaame uitgestrektheid hebbe. Op zyde van deeze vloer, en zoo dicht mogelyk by de werkplaats, moet de bak staan om de koffy te wasschen, waar in het altyd dienstig is eene afscheiding te maken; want dewyl men het water verscheiden malen geduurende de wassching moet ververschen, is het zeer gemakkelyk de koffy, dan aan de ééne, dan aan de andere zyde van den bak, te kunnen overstorten.

Zie daar alles, wat tot de bewerking en het behoud van de koffy noodzakelyk dunkt te zyn.

VIERDE BRIEF.

[bewerken]

Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Fransche Ingezeten de vraag omtrent ds afschaffing der slavernye, in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettelyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen; en geeft de middelen aan de hand, om daar toe te geraken, zonder aan den voorspoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen.

Ik ben u, myn lieven vriend, zeer verplicht voor de drie brieven, welken gy my het genoegen gedaan hebt aan my te zenden, betrekkelyk het bebouwen der lage landen, waar van wy, zedert eenige jaaren, begonnen hebben proeven te nemen, en waar in gy onze meester zyt. Ik zal niet alleen voor my zelven van uwe nuttige onderrigtingen gebruik maken, maar ik zal ze ook ter kennisse brengen van alle myne medeburgers, die, even als ik, met de voortbrengzels deezer landen aan te kweken, voordeel bedoelen, of die zig by vervolg op zoortgelyke ondernemingen zouden willen toeleggen, in een uitgestrekt land, waar niets dan arbeidzaamheid noodig is. Uwe mededeelende inborst, die het onderscheidend kenmerk van waare onderrigting, en de bezitting van eerlyke harten is, geeft my de verzekering, dat ik aan uw oogmerk voldoen zal, met deeze kundigheden, zoo veel my mogelyk zal zyn, te verbreiden, en zelfs door de zeer voldoende brieven, welken gy my over dit onderwerp geschreven hebt, ten algemeenen nutte te laten drukken.

Reeds hebben verscheiden van myne gebuuren, die even als ik op lage landen arbeiden, nuttige lessen van u ontfangen; en reeds begon deeze geheele streek gelukkig te worden, zoo dat men hope konde opvatten, dat dezelve t'eeniger tyd uwe schoone Volkplantingen zoude naar de kroon steken.

Maar zedert de omwenteling, die van Frankryk een Gemeenebest gemaakt, en aan alle menschen, onder deszelfs bestuur levende, het genot van alle de rechten van den mensch en burger heeft wedergegeven; die de slavernye afgeschaft, en den Neger-handel vernietigd heeft, is alles van gedaante veranderd. Men heeft op 't onverwagtst de vryheid afgekondigd aan menschen, die met eene meer of min harde, maar steeds willekeurige gestrengheid, gehouden waren tot eenen arbeid, uit deszelfs aart verachtelyk, en welken zy, zonder eenig voordeel voor zig zelven, ten nutte van een enkel persoon verrigtten. Men heeft hun de volkomene vryheid overgelaten, om zig al of niet te verbinden aan hun, die welëer eigenaars van hunne persoonen waren. Het gevolg hier van is geweest, dat byna alle de Plantagiën, aan de Rivier Aprouago op laage landen aangelegd, verlaaten, of merkelyk vervallen zyn.

Ik ben een vriend der vryheid, schoon ik voor deezen veele slaven in eigendom bezat. Ik behandelde de mynen met eene byzondere gematigdheid, en ik heb 'er verscheiden van behouden. Ik zoude ze zelfs allen behouden hebben, indien de Regeering 'er niet op eene willekeurige wyze over beschikt had, door hen op andere Plantagiën, in andere landschappen, te gebruiken, om de Plantagiën, die onder handen van het bestuur in bewaring gesteld waaren, boven anderen gelukkig te doen zyn, of de belangen van byzondere persoonen te begunstigen.

Hier doet zig een vraag-punt op, het welk verscheiden Planters niet als bedenkelyk beschouwen, maar waaromtrent ik niet van hun gevoelen ben, en waar van de behandeling voor het menschdom van een byzonder belang is: zy moet ook hoogst belangryk zyn voor de Hollandsche Colonisten, onze nabuuren, wier Regeerings-bestuur, op dezelfde grondbeginzels, als het onze, gebouwd, insgelyks tot de afschaffing der slavernye zal moeten besluiten.

Om dit stuk in orde te behandelen, zal ik eerst de vragen voorstellen, en wat de meeste onzer nabuuren 'er van zeggen.

"Hoe kan de in stand houding eener Plantagie, die zoo veel arbeid, zoo veel uitschot van penningen vordert, met de vryheid der plantende Negers bestaan? Ziet gy niet, dat de Hollanders, die in deeze zoort van handel zulke groote vorderingen gemaakt hebben, onder alle Europeanen die geenen zyn, welke de Negers met de meeste gestrengheid behandelen? Dat zy met dit al in hun vaderland Comptoiren of Maatschappyen hebben, die, naar mate van de begroote waarde deezer landen, aanzienlyke sommen gelds opschieten aan de Planters, die eigentlyk niets anders doen dan het huishoudelyk bestuur der Plantagie voor hunne geldschieters waar te nemen? zouden wy, die deeze bebouwing der lage landen van verre hebben beginnen na te volgen, dit immer hebben kunnen uitvoeren, zonder de kragtdadige hulp, welke de Regeering op allerleije wyze aan de eerste bebouwers deezer landen verschaft heeft? zouden wy het hebben kunnen doen buiten het middel der slavernye, waar in de mensch geen ander mogelyk bestaan heeft, dan door eenen aanhoudenden en onäfgebroken arbeid, zonder zelfs het recht te hebben, om zig te mogen beklagen? Ziet gy niet, dat alle de Fransche Volkplantingen te vuur en te zwaard verwoest worden, en dat wy eenigermaten deeze algemeene verwoesting ontduiken, doordien wy op ons zelf staan, en door de zwakheid der bevolking, die, op uitgestrekte ruimten verspreid zynde, tegen ons niet heeft kunnen zamenspannen? Schoon wy de grootste onheilen agter ons hebben, is het evenwel niet zichtbaar, dat alles in deeze Volkplanting, zedert het tydperk der vryheid, in verval geraakt is, en dat vooral de Plantagiën op lage landen het grootste verlies geleden hebben? Merk daarënboven op, dat 'er zedert geene nieuwe onderneming van dien aart is aangelegd. En, ach! hoe zoude men dien aanleg beginnen? Welke middelen, zoudt gy by de hand nemen, om de zwarten aan te zetten tot eenen arbeid, die uit deszelfs aart zwaar en onäangenaam is, en welken men jaaren lang moet voortzetten, om deeze landen droog te krygen, alvorens 'er eenige vruchten van te trekken? Ik gevoel, dat gy t'eeniger tyd zult moeten toestemmen, om aan uwe landbouwers een vierde van uwe inkomsten te geven, gelyk, zoo men zegt, op St. Domingo plaats heeft: maar wat zult gy doen, eer het nog ver af zynde tydstip daar is, dat dit vierde iets van aanbelang bedraagt"?

Zie daar de groote en voorname tegenwerpingen: ik zal 'er volkomen op trachten te antwoorden. Het herstel der Fransche Volkplantingen, en het behoud der geenen, die nog niets geleden hebben, wordt met reden beschouwd van zulk een groot staatkundig belang te zyn, dat al het geen eenig licht verspreiden kan omtrent de middelen, waar door de één tot eenen gevestigden voorspoed komen, en de ander den schok van eene noodzakelyk gewordene verandering in het bestuur ontwyken kan, door de eigenaars in de Volkplanting met dankbaarheid behoort ontfangen te worden.

Ik heb myne denkbeelden niet eeniglyk in deeze Volkplanting opgezameld. Ik heb in de Volkplantingen van verscheiden Europeesche natiën gewoond; ik heb my toegelegd, om den inborst der Negers te leeren kennen; ik heb de verschillende manieren om hen te bestuuren, en derzelver gevolgen onderzogt; ik heb alles gelezen, wat voor en tegen de afschaffing der slavernye geschreven is geworden; en ik ben volkomen overreed, dat het mogelyk is, om, zonder benadeeling der Volkplanting, Zeden- en Staat-kunde met elkander over één te brengen, mitsgaders arbeidzaamheid en voorspoed, die van elkander onafscheidelyk zyn, onder de gezengde luchtstreek zamen te paaren.

Het geen ik te zeggen heb, is geschikt om de klagten der Colonisten te bevredigen, die nog slaven bezitten, en, uit hoofde van de ellendige inrigting der Volkplantingen, alle bewysredenen tegen de slavernye der Negers, als eenen regelregten aanval op hunne eigendommen beschouwen.

Frankryk heeft het eerst, en onder de Europeesche volken nog alleen, deeze schandelyke inrigting onbepaald en volkomen afgeschaft: de gevolgen deezer omwenteling zyn byna overal schadelyk geweest; maar kunnen wy over de gevolgen wel oordeelen, zonder dat wy de oorzaken kennen; en zouden andere oorzaaken ook geene andere gevolgen hebben te weeg gebragt? Zoude eene andere handelwyze, eene andere manier om deeze verandering van slavernye in vryheid daar te stellen, geene andere uitwerkingen gehad hebben? Hier aan valt niet te twyffelen.

De Nationaale Conventie, na de grondslagen tot verklaring van de rechten van den mensch besloten te hebben, heeft deeze beginzels niet in 't oog gehouden in alle de beschikkingen, betrekkelyk de Volkplantingen, welken zy aan de ondermyningen der openbaare vyanden van vryheid en gelykheid heeft overgelaten. Wel verre van het lot der slaven te verbeteren, en de middelen tot hunne vrymaking met verstand voor te bereiden, heeft zy zelfs het recht van burgerschap aan de zwarten geweigerd, en daar door aan de Planters de magt gegeven, om hun het staatkundig aanwezen te weigeren, na hun het zelve voor een oogenblik te hebben toegestaan. Noch de Regeeringen in de Volkplantingen, noch de eigenaars der Plantagiën, noch de uitvoerders van het bestuur, wilden de vryheid niet, ja zelfs wilden zy den verachtelyken en lagen staat, waar onder de zwarten zuchtten, in de minste omstandigheid niet verzachten; integendeel scheen men het 'er, na de omwenteling, op toe te leggen, om deeze vernedering tot een grondbeginzel te vestigen. Door zulk eene handelwyze heeft men te weeg gebragt, dat deeze zoort van menschen onze ergste vyanden geworden zyn, en de schoone Volkplanting van St. Domingo het onderst boven gekeerd hebben.

Toen vervolgens, in die ongelukkige tyden, in welken zy, die zig tegen de verbetering van het bestuur der Volkplantingen verzetteden, zig betoond hebben opentlyke vrienden van het Koningschap te zyn, de Engelschen te hulp geroepen, en zelfs de Negers tegen ons gewapend hebben, in de hoop, dat het hun gelukken mogt de slavernye te herstellen; toen de uiterste middelen noodzakelyk geworden waren, heeft de Nationale Conventie de grondbeginzels der vryheid eensklaps te rug gebragt, daar het vry beter was geweest dezelven trapsgewyze te vestigen: hier uit zyn onheilen voortgesproten, die aan de andere Volkplantingen eene nuttige les geven kunden.

Zy moeten, zoo het mogelyk is, de vryheid bekomen, zonder eenigen schok, zonder wanorde in de byzondere eigendommen, en vooral zonder bloed te vergieten. Behalven het algemeen gevoelen van menschelykheid, het welk ieder eerlyk en weldenkend man doet verlangen, dat deeze verandering bewerkt worde zonder die schokken, welke zommigen van onze Volkplantingen zoo zeer beroerd hebben, kan ik niet nalaten belang te stellen in het lot van verscheiden deezer Volkplantingen, en ik moet de inwooners aanzetten, om rypelyk te denken op de aanmerkingen, die ik hun voordrage, en zig wel overtuigd te houden van deeze waarheid: dat het onmogelyk is de hatelyke inrigting der slavernye langen tyd te doen stand houden, en dat, om de afschaffing daar van voordeeligcr te doen zyn, en minder ongeregeldheid te doen uitwerken, men daar in goedschiks en met beleid moet te werk gaan.

Indien zy hier eenige middelen aantreffen, om deezen taak gemakkelyk te maken, zal ik my by de Planters zeer verdienstelyk gemaakt hebben, door te toonen, dat het in de Volkplantingen mogelyk is, om zig met de voortbrengzels van het aardryk te verryken, zonder het menschdom te doen beven, en dat men met een weldadig hart, zonder knaging van 't geweten, eigenaar van eene Plantagie kan zyn.

De vraag omtrent de slavernye der zwarten hield zedert langen tyd de verstandigen bezig, eer dat men in Frankryk aan eene omwenteling dagt; deeze vraag is door het Fransche Gemeenebest beslist: zy kan de Regeeringen, die Volkplantingen bezitten, en waar het stelzel der vryheid nog geen veld gewonnen heeft, in geene onverschilligheid laten.

De Negers zyn niet onkundig, of zullen ten minsten niet lang onkundig kunnen blyven, hoe zeer hunne staat van die van huns gelyken in de nabuurige Fransche Volkplantingen verschilt: wanneer men zulks voor hun verbergen konde, denkt men dan nog, dat zy van hunne rechten altyd onkundig zyn geweest, en dat de stem der natuur by hun ten gevalle van hunne bezitters verdoofd is?

Hoe dom hunne lasteraars hen ook verbeelden te zyn, zy hebben getoond met zeer grooten moed bezield te zyn: zy hebben, zoo als gy weet, in uwe Volkplantingen van Hollandsch Guiana, gelyk ook in Jamaica, het voorbeeld voor zig van een aantal menschen van hun geslacht, die door hunnen moed zig de vryheid bezorgd hebben, in weêrwil van hunne meesters, welken zy genoodzaakt hebben, om met hun over eene volkomene onäfhangelykheid te handelen.

Men moet de noodlottigste gebeurtenissen duchten, indien men zig niet met ernst bezig houdt met de verbetering van het lot van deeze zoort van menschen, die uit hoofde der ryke voortbrengzels van hunnen arbeid van zoo veel gewicht zyn, en tevens zoo weinig bescherming ontmoeten, zoo mishandeld worden. Men zoude kwalyk doen, om in eene onvoorzigtige gerustheid te blyven sluimeren.

Het voorbeeld der Fransche Volkplantingen moet aan deeze aanmerkingen klem byzetten: door zig tegen de vryheid te verzetten, zyn zy verwoest geworden, zy herstellen zig met derzelver zoeten invloed, onäangezien alle de noodlottigheden van den oorlog.

Wat kunnen zy, die de slavernye voorstaan; tog inbrengen? Zy zullen zig beroepen op het oud gebruik der Volkplantingen, de voorgewende onmogelykheid, om dezelven zonder zwarten en zonder slaven te bebouwen, op het belang van den staat, om koopwaren uit de Volkplantingen te trekken. Men beroept zig op het geluk der Negers in hunnen tegenwoordigen staat, die, zoo men ons beduiden wil, verre verkieslyk is boven het lot van onze boeren. Men zegt, dat de luiheid, het bedrog, en alle slechte hoedanigheden, die harde en inhalige meesters, hun slechts als lydelyke werktuigen van hun fortuin beschouwende, in hun vinden, van het character der Negers onäfscheidelyk zyn; maar deeze kwaade hoedanigheden en gebreken zyn, of betrekkelyk tot het begrip en vooröordeel, het welk hunne staat inboezemt, of veröorzaakt door de manier, waar op men hen behandelt: deeze gebreken, die aan alle menschen, en in alle maatschappyen gemeen zyn, verdwynen, of nemen ten minsten merkelyk af onder een menschlievend en redelyk bestuur, zelfs onder slaven: zulks heeft my eene onäfgebrokene en aandachtige ondervinding klaar bewezen.

De voorstanders der slayernye kunnen voor het overige in hunne verschillende redeneeringen in het geheel geen gebruik maken van de zaak der menschelykheid, noch van de rechtvaardigheid, noch van het recht der natuur, als welken geen mensch ter weereld door verjaring kan verliezen, van welke kleur hy ook zyn moge, en het zy de omstandigheden zyner geboorte meerder of minder gunstig zyn. "Wy hebben Volkplantingen noodig, men kan dezelven zonder slaven niet bebouwen; dus is de slaven-handel en het bezitten van slaven noodzakelyk". Zie daar, waar op hunne redeneeringen altyd nederkomen.

Aan den anderen kant zyn zy, die voor de afschaffing der slavernye pleiten, door de reden, de rechtvaardigheid, de weldadigheid, en alle eerbiedwaardige beweegredenen, welken de menschelykheid aan de hand geeft, aangevuurd, dikwils veel te verre gegaan, en hebben zig dus aan de berisping hunner tegenpartyen, die by de handhaving der slavernye belang hadden, bloot gesteld; zy hebben gezondigd, het zy door buitensporigen yver, het zy door de staatkundige betrekkingen uit het oog te verliezen, welk laatste echter niet behoort te geschieden, zoo men een aantal lieden, wier fortuin van de beplantingen afhangt, niet in hevige klagten wil doen uitbarsten: op dien zelfden voet voortgaande, hebben zy zig de berisping der Planters ook nog op den hals gehaald, door niet wel te bevroeden alle de middelen, die tot het bewerken der verlangde omwenteling verëischt werden. 'Er zyn noodlottige gebeurtenissen voorgevallen, die de redeneeringen van de voorstanders der slavernye schynen te versterken; maar wat valt daar uit te besluiten, dan alleen dit, dat de ontwerpen der menschelykheid ten voordeele der zwarten, overëenkomstig eene goede staatkunde, niet behooren uitgevoerd te worden, dan door den tyd en trapsgewyze? dat eene overylde en onbepaalde vrylating, zonder uitzondering of mitsen, aan het voorgesteld oogmerk zeer slecht voldoet, en zelfs groote ongelegenheden veröorzaakt? In de daad, men moet toestemmen, dat de nieuwe Negers, die aan de taal en gebruiken der Europeanen nog niet gewoon zyn, zonder gevaar voor de Plantagiën, noch zonder benadeeling van hun zelven, niet allen op eenmaal, zonder tusschenpoozing of voorzorgen, in vryheid gesteld kunnen worden. Het is 'er mede gelegen, als met het gezicht, dat door eene lange duisternis verzwakt is, en niet met overyling het licht weder kan aanschouwen, zonder 'er door verbysterd te worden: men moet hun het licht by trappen en met beleid te rug geven.

Intusschen is het geenzints onmogelyk, maar het is zelfs nuttig en staatkundig, om de middelen tot afschaffing der slavernye voor te bereiden. Men kan dit oogmerk bereiken, terwyl men tevens het belang van den Staat, en de staatkunde der volken in het oog houdt, de Volkplantingen, die nog geene veranderingen ondergaan hebben, bewaart, zonder de eigendommen der ingezetenen te bederven, noch hunne inkomsten te verminderen. Het tydperk, binnen het welk men trapsgewyze aan de Negers de vryheid zoude kunnen schenken, zoude niet verre af zyn; en de goede geneigdheid van verscheiden Planters zoude het zelve meerder verkorten, dan men denkt. 'Er zyn 'er veelen, die, om wel te doen, slechts verlangen omtrent hunne waare belangen te worden ingeligt; dit kan men door tyd en ondervinding te weeg brengen; en de Regeeringen behooren, overëenkomstig dien regelmaat, de gebrekkige inrigting, die nog in zwang is, en tot hier toe door de wet gehandhaafd is geworden, te verbeteren.

Alle eerlyke, gevoelige en belanglooze harten zyn van de zaak zelve wel overreed; maar men moet aan de Regeering betogen, en aan de eigenaars der slaven bewyzen, dat men deeze veranderingen bewerken kan door middelen, die geene beweging maken, en aan de veiligheid, noch aan het voordeel der Planters geen leed toebrengen. Het is tot dit einde noodig, om alle vooröordeelen aan een zyde te stellen, en met onpartydigheid de middelen te overwegen, door welken men langzamerhand in de verbetering van de gebrekkige inrichting der Volkplantingen kan slagen, zonder de Plantagiën en derzelver bebouwing te bederven.

Het eerste middel moet zyn de afschaffing van den slaven-handel.

Deeze handel is met de slavernye op 't naauwst verbonden, om dat zy aan dezelve voedzel verschaft, en de Planters in 't begrip staan, dat, indien de slaven-handel ophield, het getal van de bewoners der Volkplanting wel dra tot niet zoude loopen, en derzelver bebouwing ook in evenredigheid verminderen, en dat, vermits de slavernye eene geöorloofde zaak is, de slaven-handel het insgelyks behoort te zyn: edoch niets dan de verfoeijelykste heerszucht is in staat, om deezen hatelyken handel, die een zamenweefzel van barbaarsheden is, te willen laten stand houden.

Wat doet het 'er toe, of wy onrechtvaardig en wreed zyn, mits wy maar rykdommen vergaderen. Zie daar in korte woorden, waar toe men alle de redeneeringen brengen kan, die ten voordeele van deezen handel worden aangevoerd. Maar indien dit niet alleen eene onrechtvaardigheid, maar zelfs eene mistasting is; indien deeze handel, verre van voordeelig te zyn, voor de belangen van het volk, dat denzelven dryft, hoogst nadeelig is; wat moet 'er dan worden van den eenigen grond, waar mede men deszelfs voortduuring wil goed maken?

Deeze handel, staatkundig beschouwd, brengt niet dan nadeel te weeg. Dezelve bederft de zeden van elk volk, het welk zig daar aan overgeeft, door hun eene geneigdheid tot wreede daden in te boezemen; door dezelven eindelyk by veele persoonen als wettige daden te doen beschouwen; door een aantal lieden te gewennen, om hun fortuin door de vernieling van het menschdom te beproeven; want het is eene bewezene waarheid, dat de oorlogen, gevoerd om slaven te hebben, de onaangenaame overtochten, de mishandelingen, en de wanhoop, veel meer Negers doen sneven, dan 'er in de Volkplantingen aankomen. Deeze handel is schadelyk voor de zeevaart, uit hoofde van het verlies van een groot aantal matroozen, veröorzaakt door de kwade lucht, het slecht voedzel, en andere vernielende omstandigheden, die op de schepen, tot de overvoering der Negers bestemd, noodwendig plaats hebben. De slavenhandel is, in één woord, een schande voor het menschdom, een vlak op elk volk, die denzelven gedoogt, eene openbaare strydigheid met de grondbeginzels en inrigting van alle Gemeenebesten.

Maar, werpt men ons tegen, hoe zal men eene bevolking in stand houden, die geduurig afneemt, en hoe zult gy Volkplantingen hebben, indien gy den slaven-handel op de kust van Africa laat varen?

Het getal der Neger-slaven neemt in eene verbazende meenigte af by de Planters, die weinig menschelykheid of gevoel bezitten; maar het vermeerdert langzamerhand by hun, die de noodige zorgen aanwenden tot behoud van hunne slaven, en om, zoo veel in hun is, de wet der slavernye te matigen. Mitsdien is het, onder het bestuur van eene wel geregelde vryheid, buiten allen twyffel, dat de volkrykheid schielyk zal vermeerderen, gelyk de ondervinding dit bewyst in alle Landen, alwaar de mensch gelukkig is, en wel geregeerd wordt.

In deeze vooronderstelling zal de veiligheid en goede regeerings-orde in de Volkplantingen grooter zyn; haar onderhoud zal minder kostbaar worden, uit hoofde van eene sterke vermindering, zoo al niet eene volkomene vernietiging van de kosten, op de uitöeffening der Politie en Justitie, het houden van krygsvolk, het straffen van misdadige, en het vervolgen van weggeloopene Negers, het onderhoud van gevangenissen, enz. vallende.

Na alzoo den slaven-handel te hebben afgeschaft, zal men de noodige beschikkingen maken tot handhaving van de goede orde in de Volkplantingen, tot derzelver veiligheid, en tot aanwas der bevolking. Voorzeker, wanneer men alle de Plantagiën in haare tegenwoordige werkzaamheden laat blyven, gelyk ook de regeling van goede orde, die op elk derzelven past, zal men niemand van de eigenaars iets doen verliezen.

Dan zal het noodig zyn, dat men zig ernstig bezig houde, om overal, op eene éénstemmige wyze, wel beredeneerde wetten te maken, die niets willekeurigs meer in zig bevatten, en waar by men de geregelde orde in den arbeid, en de behoorlyke tucht zal handhaven. Zonder de wet te willen stellen aan die Volkplantingen, alwaar de slavernye nog heerscht, is het geen herssenschimmig denkbeeld, dat wel zaamgestelde vergaderingen, uit den bloem der Colonisten verkozen, zelve die Reglementen van Politie, en die geschikte en éénstemmige wetten zouden voorstellen, die op alle Plantagiën passen zouden, en waar naar ieder verpligt zoude zyn zig te gedragen; en hier uit zoude de grootste voorspoed voor elk in 't byzonder, en voor de geheele Volkplanting in 't algemeen, voortvloeijen.

De Planters van Jamaica en Grenada hebben zedert lang het ontwerpen van Reglementen voor hunne Volkplantingen in den zin gehad. Een van hun laat zig in dit opzigt in deeze merkwaardige woorden uit. "Het staat in onze macht, om den welvaart van tweemaal honderd duizend menschen, wier arbeid ons het dagelyks middel van bestaan verschaft, te bevorderen; wy hebben het vermogen van, om zoo te spreken, eene nieuwe schepping te vormen. Welk edeler voorwerp kan immer onzen yver aanvuuren, en de natuurlyke neiging, die ons tot weldadigheid heen leidt, opwekken? Wanneer men de zaak uit het oogpunt van ons persoonlyk belang beschouwt, is het zeer zeker, dat hoe meerder menschelykheid iemand bezit, hoe beter staatkundige hy is: dus zullen wy door de neiging van ons hart te volgen, den welvaart van onze bezittingen, met der menschen goedkeuring, en des Hemels zegen zamen paaren.

De Planters van Grenada hebben in hunne Volksvergadering Reglementen van inwendige Politie, en wetten ten voordeele der slaven, vast gesteld, waar by zy, in hunne Acte van 4 November 1788. deeze verstandige inleiding laten voorafgaan.

"Overwegende, dat de noodzakelykheid van den invoer van Negers zal ophouden op het oogenblik, dat zy met menschlievenheid behandeld, en niet meer met onmatigen arbeid bezwaard zullen worden, en men dus op de wetten der natuur in de vereeniging der kunnen acht zal geven;

Gemerkt, dat de wetten, die tot hier toe tot handhaving der slaven zyn afgekondigd, onvoldoende bevonden zyn; en de menschelykheid, zoo wel als het belang der Volkplanting, vordert, dat men de slavernye zoo dragelyk make, als mogelyk is, om de volkrykheid der Negers te bevorderen, het eenig middel, om de noodzakelykheid hunner invoering van de Americaansche kusten door den tyd geheel te vernietigen;

En gelet, dat men zulk een heilzaam oogmerk niet kan bereiken, dan door aan de magt der meesters, en van de geenen, die met het opzicht over de slaven belast zyn, palen te stellen; het zy door hen te verpligten, om hun op eene gepaste wyze van huisvesting, voedzel en kleeding te voorzien, het zy door hun onderwys en goede zeden te beschikken, hen aan te zetten tot het aangaan van huwelyken, tevens deeze wettige verbintenissen eerbiedigende en beschermende: om alle deeze redenen", enz.

Zonder van stuk tot stuk de Reglementen op te geven, die het gevolg van deeze Acte zyn, noch ook alhier te ontvouwen, wat men van dien aart het best zoude kunnen doen, indien men, met reden en menschlievendheid, de hier boven uitgedrukte gevoelens ter uitvoer trachte te brengen, is het genoeg door deeze twee voorbeelden aan te toonen, dat de Planters zedert lang gevoeld hebben, dat hun eigen belang dergelyke wetten vorderde, dat deeze wetten noodig waren tot in stand houding en aanwas der bevolking, om den invoer der zwarten van de Africaansche kust te vernietigen, als mede tot groot voordeel der inwooners.

Het Reglement op het bestuur der Plantagie vast gesteld en in schrift gebragt zynde, zoude op de werkplaatsen gelezen en afgekondigd, en van tyd tot tyd vernieuwd worden: men zoude daar by voorziening doen omtrent het voedzel, de kleeding, en de woning der Negers: men zoude hun den eigendom van hunne tuinen, vogelaryen, en beesten-kwekeryen verzekeren: men zoude daar by melding maken van het bezorgen van oppassing aan de zieken, oude lieden en verzwakten; aan de zwangere vrouwen, aan de zoogsters en kinderen: dat de noodige voorzorgen gebruikt zouden worden tot handhaving der goede zeden, tot onderwys der jeugd, en de goede orde in de huisgezinnen, enz.

Te gelyker tyd zouden de uuren van arbeid daar by worden aangewezen, als mede het geregeld bestuur en onderwerping. De geringe misslagen zouden gestraft worden, na dat de beschuldigde in tegenwoordigheid der verstandigsten en oudsten van de Plantagie zoude zyn gehoord: de misdaden zouden aan de gewoone Rechters verwezen, en volgens de wet gestraft worden. Voor deugdryke en uitmuntende daden zouden belooningen plaats hebben.

Geene Plantagie zoude door deeze beschikkingen in wanorde geraken: integendeel zouden de Planters by deeze verbetering in het bestieren der zwarten onëindig veel winnen, uit hoofde van derzelver gehechtheid aan hunne meesters en hunne gewilligheid tot den arbeid.

Dit ontwerp tot stand gebragt zynde, zal men, van dien tyd af aan, de benaming van slaven en slavernye veranderen: het waare anders te vergeefs de zaak zelve te hervormen; zy zoude altyd een hatelyk voorkomen blyven behouden; zy zoude weder tot den vorigen stand vervallen, indien men een gehaten naam liet blyven. In de daad, in den redelyken en gematigden staat, aan de Planters voorgeschreven door verstandige Reglementen, geene willekeurige, geene wreede behandeling gedogende, zouden hunne verpligtingen, zoo wel als hunne rechten, door vaste wetten volkomen bekend, en zy geene eigentlyk gezegde slaven meer zyn.

'Er blyft dan niets meer overig, dan een enkelen stap te doen in den loopbaan der weldadigheid en goede bestiering, ten einde deeze gelukkige verandering te volmaken, de overgang namelyk van slavernye tot vryheid: gy zult my uwen aandacht nog een oogenblik niet weigeren.

Na dat men dus op eene wyze, die geen zweem van willekeurigheid meer overlaat, de werkzaamheden der arbeiders zal geregeld hebben, behoort men hun eene belooning toe te zeggen, om hen tot een goed gedrag en yverigen arbeid aan te moedigen; dit zoude moeten bestaan in een gedeelte van de inkomsten der Plantagie, in het begin een klein gedeelte, en alleenlyk een tiende van de zuivere voortbrengzels.

Het is meer dan waarschynlyk, dat deeze uiterlyke opöffering van een gedeelte der inkomsten, door den eigenaar aan zyne arbeiders overgelaten, ten minsten deeze inkomsten op dezelfde waarde zal houden; naardien het belang, het welk de zwarten zelve daar by hebben, hen zal aanzetten, om met den meesten yver te arbeiden, om met lust mede te werken tot bevordering van den welvaart der Plantagiën, en de inzameling der vruchten, tot het beletten der diefstallen, tyd verspillingen, en verscheidene misbruiken, welken de al te strenge bestiering der slaven doet vermeenigvuldigen.

Wie is 'er, hy moge nog zoo veel bezet zyn met vooröordeelen, welke thans nog eenige Colonisten, voorstanders der slavernye, verblinden, die gelooven kan, dat de Plantagiën in het byzonder, en de Volkplantingen in het algemeen, den trap van geluk, die aan haare volkrykheid geëvenredigd is, bereiken kunnen, zoo lang de arbeiders, by de vruchten van hunnen eigen arbeid, en de vermeerdering van den oogst, zelve belang hebbende, daar toe geenen yver aanwenden, die men onmogelyk verwagten kan van een zoort van beesten, die door zweepslagen geregeerd worden, en wier eenige hope bestaat in eenige uuren rust te genieten, en kastydingen te ontduiken.

Wanneer men door de ondervinding van één of twee jaren gezien zal hebben, dat de arbeiders zig onder dit nieuw ontwerp wel gedragen hebben; dat dit tiende gedeelte der vrugten, tot eene belooning aan de zwarten gegeven, de uitwerking gehad heeft, welke men 'er zig van had voorgesteld; dat deeze Plantagiën 'er niet door geleden hebben, maar veel eer door bevoordeeld zyn, zal men deeze belooning vermeerderen, en, in het volgende jaar, tot een negende gedeelte der zuivere vrugten brengen, ten einde als nog te beproeven, of, door deeze opoffering, de inkomsten op dezelfde waarde voor den eigenaar blyven zullen.

Ik twyffele ann den goeden uitslag niet, daar ik zelf in de gelegenheid geweest ben, om 'er eenige proeve van te nemen, en ik verzekere u, dat deeze belooning, of dit aandeel in de inkomsten, aan de arbeidende Negers toegestaan, van jaar tot jaar kan vermeerderd worden. Men zal het van tyd tot tyd tot een agtste, een zevende, een zesde, een vyfde, een vierde, en eindelyk tot een derde der zuivere inkomsten brengen, zonder dat daar door de eigenaar zelf eenige vermindering ondervindt. Dit derde der inkomsten, door den Planter aan de arbeiders afgestaan, zal zyne eigene inkomsten nog des te meer verzekeren; en de uitvoer van koopwaren uit de Volkplanting zal vermeerderd worden met dit derde, het welk mede onder de voorwerpen van den koophandel komen zal. De invoer van koopwaren zal in gelyke evenredigheid vermeerderen door de verteeringen, welken de Negers, thans eene zekere zoort van levens-gemak genietende, maken zullen; en deeze menschen, tot hier toe toe zoo mishandeld, zullen allengskens hun geluk beginnen te zien, en hunne meesters beminnen.

Ik begryp, dat de trapswyze voortgang in dit ontwerp, dien men noodzakelyk behoort te volgen, een tydvak ten minsten van negen jaaren noodig heeft. In het tiende jaar (of zoo dra deeze ondervinding zal gevestigd zyn, en de goede uitwerkzels van deeze huishouding zullen zyn gebleeken,) zal men deeze schikking tot eene vaste wet maken, die de rechten der eigenaars en arbeiders met billykheid zal regelen; tot eene wet der Volkplanting, waar in niet meer gesproken zal worden van slavernye, maar van een wederkeerig verdrag tusschen de arbeiders en de eigenaars van den grond.

Het is gemakkelyk te bezeffen, dat door deeze maatregelen, welken ik hier in het ruwe schetse, langzamerhand in werking te brengen, geen groote eigendom in wanorde geraken zal; maar dat de volkrykheid der Negers onder een menschlievender bestuur zal aanwassen. Deeze gelukkige verandering zal bewerkt worden, zonder eenigen schok of beweging te veroorzaken. Deeze arbeiders zullen zig, langzamerhand, en als ongevoelig, aan eene zekere gemakkelykheid en aan eene betere levens-manier gewennen, die hun goed gedrag, hunne werkzaamheid en vlyt ten grondslag hebben zal. 'Er zal in hunne denkbeelden geene overylde omwenteling plaats hebben, waar door men eenig kwaad gevolg te vreezen heeft, dewyl de eerste aanbiedingen slegts voorwaardelyke gunstbewyzen zyn zullen, welken de meesters altyd zullen kunnen intrekken, in geval de Negers zig dezelven onwaardig maken mogten.

Huisgezinnen, die zig toeleggen om hunne inkomsten een weinig te besparen, ten einde kleine afzonderlyke eigendommen te verkrygen, zullen gelegenheid vinden, om het bezit daar van te bekomen: zy zullen daar door een bewys van hunne bekwaamheid ten toon gespreid, en een waarborg voor hun toekomend goed gedrag gegeven hebben. Deeze verhuizingen van zommige huisgezinnen der arbeiders, die van tyd tot tyd groote Plantagiën verlaten zullen om kleine op te rigten, zullen op de eerstgemelden door den ontwyffelbaaren aanwas hunner volkrykheid rykelyk vervuld worden.

Naar mate de Colonisten tot deeze oogmerken van menschlievendheid en goede orde de hand zullen leenen, door voor het uiterlyke de edelste opöffering te doen, zullen zy hun eigen voordeel behartigen; men zal de Volkplantingen en den koophandel meerder zien bloeijen: men zal aldaar meerder gerustheid, meerder veiligheid, een aanhoudende aanwas der bevolking ondervinden, zonder eenig middel van geweld, of het welk met goede grondbeginzelen strydig is, te bezigen. Om hier van overtuigd te zyn, behoeft men zig slechts deeze alöm bekende waarheid voor oogen te stellen, dat de bevolking overal zigtbaar aanwast, waar voorspoed en middelen van bestaan gevonden worden.

Deeze regelmaat, op reden, rechtvaardigheid en goede Staatkunde gegrondvest, is in de Fransche Volkplantingen, die deeze omwending ondergaan hebben, niet gevolgd geworden. Alles is by deeze volken aan het gisten en in wanorde geraakt. Geene der partyen, van welke classe ook, wilde opregtelyk de vryheid, noch den algemeenen voorspoed; geene derzelven wierd door oprechte oogmerken gedreeven, maar allen wierden zy aangezet door haat, door het een of ander denkbeeld van haatlyke beschuldiging, en voor al door een lust tot plundering, die door wanorde zoo wonderbaarlyk geholpen word. De Regeering, die opzettelyk de Volkplantingen kwalyk bestierde, om 'er de omwenteling te doen vervloeken, en het Koningschap te doen beminnen, heeft de wanorde vermeerderd door een zoort van lieden, welken zy met haar gezag bekleed heeft. De Nationale Conventie, die over 't algemeen de zaken der Volkplantingen met een onverschillig oog beschouwde, heeft zig door die partye, welke de vryheid naar het hart stak, door tegenstrydige besluiten, die met de grondbeginzels niet strookten, laten wegslepen.

Vervolgens is het stelzel van ROBESPIERRE gekomen, welke zeide: Laaten de Volkplantingen verloren gaan, liever dan dat men een oogenblik de grondbeginzels zoude doen wankelen. Men heeft de vryheid in de Volkplantingen verspreid, niet als een weldaad, maar als een middel van oorlog en verdediging tegen de bestryders der omwenteling, en de vyanden van het Gemeenebest. De regeeringloosheid en ongebondenheid hebben 'er zig meester van gemaakt, en men heeft 'er alle misdaden en driften toomloos zien woeden; deerniswaardige gesteldheid, waar in de slechtste menschen de teugels van 't gezag in handen krygen, en de brave en vreedzame lieden vermoord of verjaagd worden. De wanorde is ten hoogsten top gestegen, vooral in verscheiden gedeelten van St. Domingo, tot dat een wyzer bestuur, zig op de grondslagen van deeze vryheid vestigende, maar dezelve volgens de wetten en de Constitutie regelende, eindelyk deeze schoone bezittingen weder in orde gebragt heeft.

In onze arme Volkplanting van Caijenne is de oprigting der vryheid niet vergezeld geweest van eenige afschuwelykheid, in vergelyking van die van St. Domingo; maar de landbouw heeft 'er veel geleden: laten wy de oorzaken en de omstandigheden in overweging nemen, en wy zullen zien, dat men den gepasten weg niet betreden heeft, dien ik hier boven aan de Volkplantingen heb aangeraden, die de noodzaakelyk gewordene verandering van slavernye in vryheid nog niet ondergaan hebben.

Men heeft de vryheid der Negers, te Caijenne, zonder voorzorg en zonder bepaaling afgekondigd. Deeze schielyke en onverwagte overgang van onderdrukking tot toomloosheid is minder verderffelyk geweest, dan zy natuurlyk zyn moest, niet alleen, om dat deeze bevolking zeer klein en verstrooid is, maar ook om dat, zedert verscheiden jaaren, een menschlievend bestuur, het welk alle de onheilen der slavernye gevoelde, den weg tot deeze verandering gebaand had, door de wreedheden en het onredelyk gedrag der meesters in te toomen, en door aan de Negers jegens de blanken goedhartigheid en vertrouwen in te boezemen, door het wegloopen en zwerven uit te roeijen, en door de Negers te gewennen, om van hunnen arbeid een zeker voordeel te trekken, en zig zelven als menschen te beschouwen. De onderdrukking aldaar minder zynde, is de gisting ook minder geweest, op het oogenbik dat de oude orde van zaken vernietigd wierd: maar het was onmogelyk, dat menschen, verpligt voor anderen te werken, zonder eenig nut voor hun zelven, eensklaps vry en meesters van hunne daden zyn zouden, bekwaam om van gezagvoerende posten voorzien te worden, even als de geenen, die te vooren hunne meesters waren, en voor wien men hun tot hier toe eenen Godsdienstigen eerbied had ingeboezemd; het was onmogelyk, zeg ik, dat zy zig met aan eene onbezonnen vreugde zouden overgeven, en dat de Plantagiën, en dezelver bebouwing, niet in zekeren zin verlaten zouden worden, zoodanig zelfs, dat hunne zorgeloosheid hen noodwendig in gevaar moest brengen, om van honger te vergaan.

Toen men vervolgens deeze zwarigheid wilde afwenden, en deeze menschen door gezag tot den arbeid en landbouw te rug brengen, heeft men insgelyks verkeerde maatregelen genomen; men heeft de arbeiders willekeuriglyk op geheel andere Plantagiën geplaatst, dan op welken zy gewoon waren; men heeft het herstel van de eene begunstigd, en de andere laten verloren gaan, volgens den willekeur der bestuurders; men heeft de Negers op een daggeld van drie en vier stuivers gesteld, eene belooning, die geheel onvoldoende en bespottelyk was, die deeze menschen niet kon aanzetten, om met yver te arbeiden, en die tevens, hoe klein zy ook wezen mogt, voor de eigenaars tot een' grooten last was, daar zy dikwils van het werk der arbeiders zoo veel niet trokken, als noodig was, om die onkosten op te diepen.

Te gelyker tyd heeft men een zeer overbodig aantal van deeze arbeiders gewapend, naar mate van de uitgestrektheid der Volkplanting, die nimmer is aangevallen geworden. Men heeft uitgestrekte landstreeken, maar in welken byna geene andere bewooners, dan Aapen en Papegaaijen zyn, in orde geregeld: men heeft aldaar een geheelen stoet van bedieningen en posten ingevoerd, zoo als die in de meest bevolkte Fransche Gewesten gebruikelyk zyn: men heeft rangen, geld, ampten en gezag verleend aan menschen, die nog lezen nog schryven konden, en welken men tegen alle reden aan den landbouw onttrokken heeft.

Hoe zoude, in zulke omstandigheden, eene zoo weinig gevorderde Volkplanting niet verminderd en verslimmerd zyn? Maar zoo dra een verstandig Regeerings-bestuur aldaar een goed Reglement, betreffende de bebouwing der Plantagiën, zal hebben vast gesteld, op de grondbeginzels der Staats-regeling gebouwd, en op de vryheid steunende, volgens welken de arbeidende Negers een behoorlyk aandeel trekken van de inkomsten, die hunne arbeid aanbrengt, zullen de Plantagiën haaren aanwas spoedig hernemen.

Thans schiet nog overig eene zwarigheid op te lossen, die men tegenwerpt, betrekkelyk de groote uitschotten, die 'er noodig zyn, om de bebouwing der lage landen vol te houden: maar is 'er overal niet veel noodig, om nieuwe Plantagiën aan te leggen? en zyn de kosten, die men maken moet, met één, of twee jaaren, of zelfs iets langer, de arbeiders en bewerkers van den grond te betaalen, zonder voordeelen te trekken, in vergelyking te stellen met de kosten, die het aankoopen van Negers, en de sterfte onder dezelven, noodwendig moesten veröorzaken?

De zaak koomt my zoo klaar voor, dat ik, om dezelve duidelyker te bewyzen, niet oordeele noodig te hebben eene vergelykings-rekening tusschen den koop-prys der Negers, en de dag-gelden, die men eenigen tyd verpligt is te betalen, om het land tot het voortbrengen van gewassen, en het geven van eenen goeden oogst, toe te bereiden. Het is genoeg te hebben aangemerkt, dat men voor den prys, dien men voorheen tot verkryging van den eigendom van één mensch betaalde, een vry persoon drie jaaren lang kan huuren, zonder te rekenen het gevaar van sterfte, het wegloopen, den verloren tyd, de ziekten, het onderhoud van vrouwen, kinderen, oude lieden, en gebrekkelyken, enz. enz.

Ik eindige eenen brief, die reeds vry lang geworden is, maar die door de schoonheid van het onderwerp, en myne wenschen tot bevordering van uw geluk breeder is uitgeloopen: laat ik den inhoud zakelyk by één trekken.

De slavernye is eene verkeerde en onrechtvaardige inrichting, die allen nayver en vlyt uitdooft. De Volkplantingen kunnen zeer wel zonder slaven bebouwd worden. Wy hebben het voorbeeld van veele landstreeken der Indianen en anderen, op dezelfde breedte, als wy, woonende, alwaar vrye volken aan den landbouw arbeiden, en alle zoorten van werk, waar toe vlyt verëischt wordt, bloeijen. Het is derhalven te wenschen, dat men die Volkplantingen, welke nog onder het juk der slavernye zuchten, tot den gelukkigen staat der vryheid te rug brenge; maar het is staatkundig, het is menschlievend, om deeze verandering trapsgewyze en met omzichtigheid te bewerken. Men moet aan deeze omwenteling verscheiden jaaren besteeden; het is noodig, dat de beschikkingen der Planters en eigenaars overéénstemmen, en zamenwerken met de daaden van het hoog gezag van hun moederland; en dat zy beiden, door de voorbeelden van tweedragt en wanorde, die op andere plaatsen zoo veele onheilen berokkend hebben, voorgelicht, hun goed oogmerk door redelyke en vreedzaame middelen bereiken, in plaats van een stelzel van onderdrukking en onrechtvaardigheid, het welk nooit lang duuren kan, met overyling, en verbaazende verscheuringen, om verre te werpen.

Niemand neemt meer belang, dan ik, in uwen voorspoed, en die van uwe mede Colonisten in 't algemeen, van welken ik zoo veele blyken van vriendschap en achting ontfangen heb.

Het is met deeze gevoelens, dat ik u opregtelyk groete.

AANMERKINGEN.

De bovenstaande brieven, betrekkelyk de bebouwing der lage landen in Surinamen, en andere Hollandsche Volkplantingen van Guiana, met toepassing op het Fransche gedeelte van dit Land, alwaar men zelfs aan de oevers der Rivier Aprouago, en in andere streeken, eenige gelukkige proeven van dien aart gedaan heeft, zyn gedeeltelyk het werk van een uitmuntend inwooner van Demerary, nu wylen den Heer B. VAN DEN SANTHEUVEL, en aangevuld uit het geen ik, zoo in Fransch als in Hollandsch Guiana, zelf gezien heb. Ik heb in dit opstel ook ingevlochten een groot gedeelte van verscheidene oordeelkundige aanmerkingen van den heer GUISAN, die door den Intendant MALOUET uit Surinamen ontboden, en geduurende een aantal jaaren, in Fransch Guiana, als Landbouw-kundige (Ingenieur agraire,) is gebruikt geworden. Ik heb ook gebruik gemaakt van verscheidene uitmuntende byzonderheden, vervat in eene Memorie, welke ik vermeene te zyn opgesteld door den Burger COUTURIER, inwooner van Cayenne; en die insgelyks tot den evengemelden post, onder GUISAN, gebruikt is.

Ik hope, dat de denkbeelden, begrepen in den vierden brief, tot oplossing der tegenwerpingen, en wegneming van de beduchtheid der Bataafsche en andere Planters, tegen de afschaffing der slaverneye, die echter noodzakelyk geworden is, voor het menschdom van nut zullen kunnen zyn, en dat men, door deeze of andere gelykzoortige, en op dezelfde grondbeginzels meerder uitgewerkte, doelëinden in het oog te houden, eindelyk (in de Volkplantingen van onze Bondgenooten, en zelfs in de onze, alwaar, uit hoofde van den oorlog, de Staats-regeling nog niet is ingevoerd,) een bestuur, op reden gevestigd, moge daar stellen, het welk met de gesteldheid van ons Land niet strydig is, en het ongeluk van deeze nuttige bezittingen kan voorkomen. Ik kan niet nalaten een ernstig belang te stellen in het lot van verscheiden Volkplantingen, alwaar ik de eer gehad heb den post van Gouverneur te bekleeden; een belang, het welk des te grooter wordt, om dat het de liefde tot het menschdom en myn Vaderland ten grondslag heeft.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Aanhangzel (2)) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.