Naar inhoud springen

Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XVII

Uit Wikisource
Reize naar Surinamen en Guiana
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Aanhangzel (1) · Aanhangzel(2) · Tweede aanhangzel (1) · Tweede aanhangzel (2)


ZEVENTIENDE HOOFTSTUK.

Nieuwe wreedheden, nog onmenschelyker, dan alle de voorige.--Verschillende zoorten van planten.--Papegaaijen en Parkieten.--Surinaamsche Patrys.--Buitengewoone Insecten.--Geiten van Guiana.--De Taïbo.--Verscheidene zoorten van visschen.--Groote sterfte onder het krygsvolk, het welk zig op de posten aan de Tempaty-Kreek, en de Commewyne bevond.

Myn eerste bezoek leide ik by den heer KENNEDY af, en betaalde hem de vyf honderd gulden, voor den koopprys van QUACO, die toen mynen vryen eigendom was. By myn verblyf op Paramaribo wierd ik door eene koorts aangetast, die echter slechts weinige dagen duurde. Den eersten Mey, aan den oever der Rivier wandelende, vernam ik, dat 'er eene groote meenigte volks voor het huis van Mevrouw S.... vergaderd was, alwaar ik eene verschrikkelyke vertooning zag. Een ongelukkig Mulatten meisje was 'er het voorwerp van. Zy baadde in haar bloed. Men had haar op eene wreedaartige wyze in den strot gestoken, en negen of tien steeken in de borst op verschillende plaatsen gegeven. Men beweerde, dat dit het gevolg was van de jaloersheid van dit helsche beest, Mevrouw S...., die haaren man verdacht hield, dat hy op dit ongelukkig meisjen verliefd was. Dit wangedrocht van een wyf heb ik reeds bevoorens aangehaald, toen zy een onnoozel kind, welks geschrei haar hinderde, verdronken had. Men beschuldigde haar zelfs van eene nog grootere wreedheid, indien 'er grooter zyn konde! Op zekeren dag op haare Plantagie komende, om aldaar eenige slaven, die in 't kort gekocht waren, te bezigtigen, viel haar oog op eene Negerin van omtrent vyftien jaaren, die de taal niet verstond. Bemerkende, dat deeze jonge dogter zeer schoon was, dreef haare verfoeijelyke jaloersheid haar op 't oogenblik, om dit meisjen met een gloeiend yzer, aan de wangen, den mond, en het voorhoofd te mismaken; zy sneed haar ook de pees van Achilles aan één haarer beenen af, en maakte haar alzoo tot een gedrocht van leelykheid.

Eenige Negers deeden haar, by deeze gelegenheid, vertogen omtrent de wreede straffen, welke zy dagelyks uitoeffende, en verzogten haar, om haare slaven met meerder menschelykheid te behandelen. Men verhaalt, dat Mevrouw S...., woedend kwaadaartig wordende, dadelyk aan een ongelukkig slaven kind, zig aldaar bevindende, de herssens insloeg, en vervolgens aan twee jonge Negers, die dit kind in den bloede bestonden, en deeze schenddaad hadden willen beletten, het hoofd deed afslaan. Toen zy de Plantagie verlaten had, wierden de beide hoofden in een zyden doek gewonden, en door derzelver vrienden naar Paramaribo gebragt, alwaar zy ze voor de voeten van den Gouverneur nederleiden, en hem de volgende aanspraak deeden.

"Zie hier, uwe Excellentie, het hoofd van mynen zoon, en zie hier dat van zynen broeder, (op zynen makker wyzende,) welke onze meesteresse heeft doen afhouwen, om dat zy één der moorden, die zy dagelyks begaat, hadden willen voorkomen. Wy weten wel, dat, vermits wy slaven zyn, men ons getuigenis niet aanneemt; maar indien deeze bloedende hoofden voor een genoegzaam bewys verstrekken van het geen wy zeggen, smeeken wy, dat de vernieuwing van dergelyke wreedheden moge belet worden: wy zullen daar voor eeuwig dankbaar zyn, en met genoegen ons bloed plengen voor het behoud van onzen meester, onze meesteresse, en van de geheele Volkplanting."

Men gaf deeze ongelukkigen ten antwoord, dat zy leugenaars waren, en dat men hen veroordeelde, om op alle de straaten van Paramaribo gegeesseld te worden. Dit onrechtvaardig vonnis wierd met de grootste wreedheid ter uitvoer gebragt.

De wetten deezer Volkplanting brengen mede, dat men aldaar nooit het getuigenis van eenen Neger aanneemt. Indien by den moord, door my verhaald, een blanke was tegenwoordig geweest, zoude zyn getuigenis bestaanbaar geweest zyn; maar dan zou deeze afschuwelyke boosdoenster vry geweest zyn met de betaaling eener boete van vyftig ponden sterling voor elken doodslag.--Maar laat ons eindigen.--Myne ziel heeft een weerzin, om nopens zulke onderwerpen breeder uit te wyden.

Den 22sten Mey, volkomen hersteld zynde, verliet ik JOANNA, en mynen zoon JOHNNY, aan wien ik dien naam by verkorting van den mynen gaf, schoon echter de plechtigheid van den doop nog niet verrigt was. Zy bleven beiden by mynen vriend, den heer DELAMARRE, en ik vertrok naar Maagdenberg, in een overdekt vaartuig met zes roey-riemen.

Den 3den, kwam ik op de Plantagie Egmondt, by den heer DE CACHELIEU; en des anderen daags hield ik stil op de Plantagie Ornamibo, alwaar ik mynen ouden vyand, den Capitain MEYLAND, met wien ik aan de Wana-Kreek gevochten had, goedhartig onthaalde. Hy verklaarde my, dat hy tegenwoordig van niemand in de geheele Volkplanting meer hield, dan van my: hy kwam juist van eenen tocht van twaalf dagen uit de bosschen te rug.

Ik vond onder zyne soldaten zekeren CORDUS, den zoon van een ordentelyk man te Hamburg, in welke betrekking ik hem voor deezen gekend had, en die tot den dienst van de West-Indische Compagnie was opgeligt. Ik heb reeds gezegd, dat dit zoort van krygsvolk bestaat uit menschen van allerleije natiën, en godsdiensten, Christenen, Heidenen, en zelfs Joden.

Op deeze plaats, die wel eer bebouwd was geweest, maar die toen met distelen en doornen bedekt was, zag ik eenige kruiden, welke ik niet met stilzwygen kan voorbygaan, schoon ik dezelve niet kenne, dan met den naam, dien 'er de slaven aan geven, uitgenomen egter één, zynde de siliqua hirsuta, of stekende peul, door de Negers genoemd crussy-wiry-wiry. Ik kan dezelve niet beschryven, dan als een zoort van erwt, of liever een kleine platte boon, van eene purper kleur, en zig in een bast of schel vormende, die aan een losse kruipende plant groeit. Deeze schellen zyn met een zoort van elastieke punten bedekt, die, wanneer men ze aanraakt, eene ondraaglyke jeukte veroorzaaken, en die 'er afgenomen, en in een theelepel met geley gemengd zynde, als een uitmuntend worm-afdryvend middel worden aangeprezen. De slaven toonden my ook op deeze zelfde plaats, een zoort van hout, het welk zy crassy-wood noemden. Het stak insgelyks, maar verdere hoedanigheden weet ik 'er niet van. Ik vond bovendien heestergewassen, consaca-wiry-wiry genoemd. Zy hebben breede groene bladen, waar van de Negers zig bedienen om het ongemak aan de voeten, al mede consaca genoemd, waar van ik gesproken heb, te geneezen, maar dit is alleen by gebrek van citroenen of limoenen. Deeze plant levert ook eene uitstekende salade op. De dea-wiry-wiry is een zeer fraay en zeer gezond kruid, het welk om deeze reden zeer geacht is; maar de coutty-wiry-wiry is eene der grootste pesten van deeze Volkplanting. Het is een sterk en puntig kruid, het welk op zommige plaatsen in overvloed groeit. Wanneer iemand al gaande met zyn been 'er dicht by koomt, snydt hy 'er zig aan, als aan een scheermes. Alle de kruiden in dit Land worden door de Negers aangeduid onder den naam van wiry-wiry.

Den 5den kwam ik te Maagdenberg aan. Hier scheenen de Colonel SEYBOURG, en die geenen, welken hy zyne Officiers noemde, eene krygsbende te willen uitmaken, afgescheiden van die van den Colonel FOURGEOUD. Zy waren uittermaten onbeschaafd, en behandelden elkander met een zoort van ruwheid. Hun Colonel was by onzen Bevelhebber zeer in den haat; en deeze staat van zaken bragt veel toe, om onze gesteldheid steeds onaangenaamer te maken. Ik had voor my zelf toen geene reden om my te beklagen, want ik was zeer wel gezien by den Colonel, doch raakte om een beuzeling byna uit zyne gunst. Hy had van eenige Indianen een paar fraaije Kakatoes gekocht, welke hy in een kooy hield opgesloten, en in 't kort naar Europa stond te verzenden, om aan haare Koninglyke Hoogheid, de Princes van Oranje, ten geschenke te worden aangeboden. Ik verzogt LAURENS my toe te staan, om 'er één van in de hand te nemen, ten einde hem met meerder aandacht te beschouwen: maar de deur van de kooy was zoo dra niet geopend, of de vogel ging aan 't schreeuwen, en verdween in een oogenblik, met een snelle vlucht boven de Tempaty-Kreek heen vliegende. De arme kamerdienaar stond verstomd, en konde niets meer uitbrengen, dan deeze enkele woorden: Ziet gy wel? Ik nam de vlucht, om het aannaderend onweder te ontwyken; maar ik verbergde my in de struiken, door welke ik de bewegingen van den Colonel bespeuren konde. Zoo dra hy deeze verschrikkelyke gebeurtenis vernomen had, begon hy te vloeken, te brullen, en zig in alle bogten te wringen, als een mensch die van zinnen beroofd is. In de hevigheid van zyne woede, gaf hy een trap aan een arme eendvogel, die aan één van onze Officiers toebehoorde, en trapte hem in ééns dood. Eindelyk nam hy zyne paruik van 't hoofd, en smeet die tegen den grond. Ik stond te beven, en de overige toekykers schaterden het uit van lagchen. Na verloop echter van een halfuur, begon de gramschap van den Colonel te bedaaren, en hy gebruikte toen een list, waar door de weggevlogen vogel weder in zyne macht kwam. Na een kort eind touw boven aan de kooy gebonden te hebben, haalde hy 'er het andere dier uit, en bond het met de poot aan het tegenëinde van het zelfde touw vast. Hy plaatste deeze kooy in de open lucht, leide eene rype banane binnen in, en liet de deur open, zoo dat alle vogels, uitgenomen de geen, die vastgebonden was, 'er konden inkomen. Deeze, aan wien men niets te eeten gaf, door den honger gedrongen, maakte zulk een schel geschreeuw, dat hy door zyn makker gehoord wierd, die te rug kwam, en ziende de banane in de kooy, daar binnen ging, en op nieuw van zyne vryheid beroofd wierd. De zaak aldus afgeloopen zynde, kwam ik weder te voorschyn, en geraakte met eene vriendelyke bestraffing vry; maar, zoo als men wel denken kan, LAURENS kreeg een goede les.

De Kakatoes zyn minder groot, dan de Papegaijen. Derzelver pluimaadje is groen, uitgenomen aan den kop, en eenige vederen van de staart, die een bleeke roode kleur hebben. Deeze vogelen zyn gekroond met een bos van vederen, die gewoonlyk agter over leggen, maar welke zy in de hoogte steken, wanneer zy door het een of ander vertoornd of verschrikt worden.

Ik heb in Surinamen ook een Papegaay gezien van eene hoog blaauwe kleur, hoe zeer verschillende van die geene, welke men van de Kust van Guinée aanbrengt, die veel eer eene gryze loodkleur hebben. Dit dier is zeer zeldzaam, en bewoont de diepste schuilhoeken der bosschen, alwaar de Indianen hem vangen, en vervolgens naar Paramaribo brengen. Hy heeft de gestalte van de gewoone Papegaay; maar schynt zeer levendig en zeer sterk. De gemeenste Papegaaijen in Guiana zyn die geene, aan welke MARKGRAAF den naam van ajuruoura geeft. Deeze vogelen zyn zoo groot niet, als die uit Africa komen. Zy zyn groen, en de borst en buik zyn van eene bleek geele kleur. Boven op den kop hebben zy een blaauwe vlak; hunne pooten zyn grys, en met vier klaauwen, twee van vooren, en twee van agteren, gelyk alle anderen van dit zoort. Op hunne vlerken ziet men eenige vederen van eene schitterend blaauwe, en andere van eene hoog karmosyne kleur. Zy zyn in Surinamen zeer talryk, maar meer schadelyk, dan aangenaam, want zy werpen zig troepsgewyze op de Plantagiën van koffy, graanen en ryst, alwaar zy groote verwoestingen aanregten; en het geen hun vooral ondraaglyk maakt, is hun schel geschreeuw. Zy vliegen altyd aan paaren, en zeer ligt. Ik heb waargenomen, dat zy, om de zon te ontmoeten, des morgens oostwaarts, en des avonds westwaarts vliegen. In 't algemeen leven zy op afgelegene plaatsen, en hunne wyfjes leggen niet meer dan twee eieren. Toen ik my op de Plantagie Sporksgift bevond, schoot ik twee van deeze Papegaaijen. Deeze dieren nog niet dood zynde, toen ik hen opraapte, haalden zy my met hunne puntige klaauwen deerlyk de huid open. Wy lieten ze koken, en zy gaven eene vry goede soep; men kan 'er ook een pasty van maken; maar op eenige andere manier toebereid zynde, zyn zy zeer slecht en taay. Men kan deeze Papegaaijen leeren spreken, lagchen, schreeuwen, baffen, maauwen, fluiten, maar veel minder, dan die in Africa geboren zyn. Men zegt, dat het zaad van catoen-schellen hen dronken maakt. Zy zyn aan ziekten onderworpen, misschien uit hoofde hunner geneigdheid tot gramschap; de Indianen egter schryven hun een lang leven toe: zy hebben een sterken en gekromden bek, en bedienen 'er zig van, om op de boomen te klauteren, om zeer harde noten te kraken, en om pynlyke beeten te geven. Hun vermaak is, om zig op de takken der boomen in evenwicht te houden, of daar aan te blyven hangen, en het zy, dat zy zig in vryheid bevinden, het zy dat zy in de slavernye leven, zy nemen hun voedzel met één van hunne klaauwen, als met de hand.

'Er zyn in Surinamen ook andere fraaije Papegaaijen, zynde een zoort van Parkieten, en mede zeer gemeen. De aangenaamste hebben de gedaante van eene zeer kleine duif. Derzelver pluimaadje is van een zeer levendig groene kleur op den rug en de staart, maar de kop is donker bruin; de hals van gelyken, met dit onderscheid, dat elk der vederen een rand van eene fraaije goud-kleur heeft. De borst is van eene lood-kleur, de buik violet, en de vlerken bestaan uit verschillende vederen van eene oranje en hemels blaauwe kleur. Zyne oogen hebben eene kleur als vuur, en de pooten byna wit. Het ander zoort van Parkieten is volmaakt groen, met een witten bek, en eene karmozyne vlak op den kop. Zy brengen een aangenaam gepraat voort; maar men maakt ze zoo gemakkelyk niet tam, als de eerstgemelden.

Den zelfden avond, (op den 5den namelyk,) bood een soldaat my een vogel aan van een geheel verschillend zoort, dien hy met de hand gevangen had. Deeze was de Anamoe, of Surinaamsche Patrys, het schoonste dier, dat ik immer gezien heb. Hy was zeer vet, en had de grootte van een eendvogel. Zyne vederen, van eene donker bruine kleur op den rug, de vlerken, en het bovenste gedeelte van den kop, hadden aan het benedenste van den kop, en het geheele overige gedeelte van het lichaam, eene fraaie witte room-kleur, doorsneden met vederen van eene orange-kleur, en zeer kleine dwarsloopende zwarte streepen. Deeze Patrys, die zonder staart is, had een lichaam van eene eironde gedaante; een langen hals, een korten bek, die zeer puntig en een weinig krom gebogen was. Zyne oogen, zoo zwart als een git, vertoonden eenen zeer schitterenden glans, Hy had korte pooten, van eene fraaie roode kleur, met drie sterke klauwtjes aan elke poot. Men zegt, dat hy met eene verwonderlyke ligtheid loopt, dat hy zig tusschen de kruiden en planten verschuilt, maar dat zyne dikte hem bezwaarlyk doet vliegen; en deeze bezwaarde vlucht gaf gelegenheid, dat gemelde soldaat deezen vogel met de hand gevangen had. Wy deeden hem braden, en ik heb nooit iets lekkerder gegeten.

Den 9den, gebeurde 'er byna een toeval, het welk my een zeer gevoelig en smartelyk hartzeer veroorzaakt zoude hebben. Myn Neger QUACO, myne hangmat in de Tempaty-Kreek uitwasschende, wierd door den schielyken stroom eensklaps naar den grond getrokken. Hoe zeer in de koorden van dit zoort van bed, het welk met hem in 't water gezonken was, verward zynde, gelukte het hem, schoon met veel moeite, om zig los te maken, en tot myn onuitspreeklyk genoegen, kwam hy weder boven water, en wel dra op 't land. Hy had toen de bedaardheid van geest, om een haak, aan een sterke visschers lyn vast gemaakt, in 't water te doen zinken, en door dit middel de hangmat wederom te krygen. Des anderen daags, wanneer de Captain HAMER zig met visschen vermaakte, bleef zyne lyn aan den grond der Kreek haken: ik was 'er by tegenwoordig, en sprong oogenblikkelyk in 't water, om dezelve los te maken; maar ik stootte den enklauw met zulk een geweld tegen een rots, dat het verscheiden maanden aanliep, eer ik volkomen hersteld was.

Alle deeze toevallen scheenen den Colonel SEYBOURG zeer te vermaken, terwyl ik van myn kant over zyn onheusch gedrag zeer verontwaardigd was. Deeze tegenstrydigheid tusschen hem en my, deed my de gunst van den Colonel FOURGEOUD verwerven, als of ik de helft van de muitelingen der Volkplanting vernield had.--Echter kruisten 'er sterke wachten tusschen de posten van Maagdenberg, van la Rochelle, en van de Savane der Joden. Den 17den, trok de Opperbevelhebber met de helft van zyn krygsvolk naar de Patamaca, en dewyl myne kwetsuur aan den enklauw my niet toeliet hem te volgen, liet hy my het bevel over de manschappen, die agterbleven.

Als toen het vooruitzigt hebbende, om eenigen tyd op Maagdenberg te blyven, zond ik QUACO naar Paramaribo, om levens-middelen van daar te halen, en my eene levende geyt mede te brengen.

Schoon de Colonel FOURGEOUD de muitelingen nog niet genoodzaakt had, om tot een geregeld gevecht te komen, oeffende hy daarom niet minder zyn krygsvolk en zig zelven. Dikwerf het bovenste gedeelte der Rivieren overstekende, en de grenspalen der Volkplanting schoon houdende, voorkwam hy het plunderen en verbranden der Plantagiën; en op die wyze deed hy eenen zeer wezentlyken dienst aan de inwooners, hoe zeer zulks veel menschen en geld kostte.

Daar ik derhalven tans Opperbevelhebber van den post was, hield ik de twee Negers, waar van ik reeds gesproken heb, bezig, met voor my te jagen en te visschen. Zy bragten my byna dagelyks één of twee wilde varkens, of pingos, en een visch, newmara genoemd, die zomtyds zoo groot is als een kabbeljauw, en welken ik by vervolg beschryven zal. Ik onthaalde alle de Officiers zonder onderscheid op deezen verschen voorraad, en ik gaf aan de zieken de plantains, de bananen, de oranje-appelen, de limoenen, welke men van de Plantagiën, aan het bovenste gedeelte van de Commewyne gelegen, aan my toezond: nooit wierd een afgezonden Bevelhebber zoo wel behandeld. Ik vergat echter de hoofdzaak niet, en zond regelmatig ronden uit in den omtrek van Maagdenberg, die zoo oplettend waren, dat'er geen aanval der muitelingen te duchten was. Deeze voorzorgen waren zeer noodzakelyk, want zy hadden verscheide posten overweldigd, om zig van de wapenen en het kruid meester te maken, het geen voor hun van een groot gewicht,en voor de Volkplanting allernadeeligst is. Niet alleen hadden zy op zommige van deeze posten die dingen geroofd, maar zelfs alle de soldaaten vermoord.

Te dier tyd geen werkend deel aan de krygsverrigtingen kunnende hebben, maakte ik van dit oogenblik van rust gebruik, om een groot getal afteekeningen te maken; en toen kwam my het eerst het denkbeeld in de gedachten, om dezelve in 't licht te geven, indien het lot over my beschoren was, om in Europa te rug te komen.

Een van myne Negers bragt my, den 24sten van deeze maand, twee zeer merkwaardige insecten, die ik tans beschryven zal. Een van de twee, die naar een sprinkhaan scheen te gelyken, was die geene, welke men doorgaans alhier Spaansche Juffer noemt; nimmer heb ik iets meer buitengewoons in deeze Volkplanting gezien. Het lichaam van dit wonderbaarlyk insect, schoon het niet veel dikker was, dan de schacht van een gewoone veder, was zeven en een halve duim lang, de staart daar by gerekend, welke, even als die van veele andere insecten, uit verschillende gewrichten bestaat.--Hy liep, even als een spinnekop, op zes pooten van by de zes duimen lang, en hy had geene vlerken. Vier hoorens, waar van twee de lengte hadden van vyf duimen, en de andere veel korter waren, staken hem uit den kop. Deeze kop was klein, maar met groote zwarte en uitpuilende oogen. Het lichaam van dit insect had eene bruinachtig groene kleur, en over 't geheel had hy het voorkomen van een gedrocht in zyn zoort. Men vindt hem op moerassige plaatsen, alwaar zyne lange pooten hem ongetwyffeld dienen om te gaan, en niet om te zwemmen, als daar toe ongeschikt zynde, want zy eindigen met twee kleine nagels, als die der kevers. Het andere insect is door Mejuffrouw DE MERIAN afgeteekend, die het de waaker genoemd heeft; maar de Hollanders geven hem een naam, die betrekkelyk is tot het geraas, het welk hy tegen den avond doet hooren, en vry veel gelykt naar het geluid van een cymbaal, of naar dat van het slypen van een scheermes. Dit merkwaardig insect, welks gebrom altyd met het ondergaan der zon, of des avonds ten zes uuren begint, word ook lantaarn-drager genoemd, uit hoofde van het licht, het welk hy des nachts verspreidt, een licht, veel sterker, dan dat van een vuur-mug, van welk zoort hy ook zyn moge, en met behulp van 't welk men alles doen kan. De lantaarn-drager is meer dan drie voeten lang. Hy heeft een dik en groenkleurig lichaam, met vier doorschynende vlerken, die, onaangezien deeze hoedanigheid, eene groote verscheidenheid van kleuren laten schitteren, vooral van onderen, alwaar men twee ronde moesjes opmerkt, veel gelykheid hebbende met die van een paauwen-staart. Onder den kop van dit insect ziet men een lynregte snuit, als eene naald, waar mede men zegt, dat hy het sap uit de bloemen zuigt. Met dit werktuig vooronderstelt men ook, dat hy het zoo even gemelde onaangenaam en sterk geraas maakt. Ik voor my zoude het veel eer aan de beweging zyner doorschynende vlerken toeschryven, zoo als men dit van zommige muggen in Engeland beweert. Eene sterke snuit, met roode en geele streepen, en hebbende de gedaante van het eerste gewricht van een's menschen vinger, steekt hem uit het voorste gedeelte van den kop, en maakt een derde der lengte van het geheele dier. Deeze uitwas word gemeenlyk de lantaarn van dit insect genoemd, en doet het licht voortkomen, waar van hy zynen naam draagt. Ik zal zyne beschryving eindigen met te zeggen, dat hy zeer langzaam loopt, maar met eene verbaazende gezwindheid vliegt.

Den 26sten, kwam myn kleine QUACO van Paramaribo te rug, met zig brengende al het geen ik hem gelast had: men had de geit niet vergeten, en men zond 'er my een met haar jong, waar voor ik twintig guldens, of by de twee ponden sterling betaalde.

De geiten zyn echter in geheel Guiana zeer gemeen; zy zyn aldaar niet groot, maar fraay; haare hoornen zyn zeer klein; haar hair is kort, zacht, en van eene donker bruine kleur; haare gezwindheid is niet te vergelyken, dan by die der harten. Men kweekt ze op de Plantagiën aan, alwaar zy vermeenigvuldigen, en veel melk geven. Wanneer men ze jong doodt, is haar vleesch goed om te eeten.

Ik ontfing toen de onaangenaame tyding, dat het Schip, waar mede myne brieven naar Europa vertrokken waren, in de nabyheid van Texel vergaan was. Ik vernam te gelyker tyd met aandoening, dat myn vriend, de heer KENNEDY, zyne vrouw en huisgenooten, aan de Volkplanting hadden vaarwel gezegd, en naar Holland waren ingescheept. De gemelde heer KENNEDY, de heer GORDON, en de heer GOURLUY, waren Schotten; de heer BUCKLAND, de heer TOWNSEND, en de heer HALFHIDE, waren Engelschen de heer MACNEYL was uit Ierland: 'er waren geene anderen van hunne natie, die deeze Volkplanting bewoonden.

Den 28sten, kwam de Colonel FOURGEOUD van zynen tocht naar de Patamaca te rug. Zyn krygsvolk was van vermoeienis afgemat, en hy zelf had veel geleden. Hy had een groot getal zyner soldaten in het Hospitaal van la Rochelle agtergelaten; maar hy vernam zelfs de muitelingen niet, schoon hy bestendig zynen weg veranderd had. Het scheen derhalven, dat zy in wanorde waren, zoo zy al in 't kort eenig vast verblyf gehad hadden; maar waar konde men hen in dit eindeloos bosch ontdekken? Daar kwam het op aan. De Colonel wanhoopte echter niet, dit te zullen doen. In de daad, hy stelde den zelfden yver te werk om hen te vervolgen, als voorheen, om de schuilhoeken van het wildt te ontdekken.

Den 29sten, bood de heer MATHIEU, één van onze Officiers, die ter jagt gegaan was, my den Taïbo aan, een dier, alhier onder den naam van Boschrot bekend. Hy had de grootte van een jonge haas, maar was aan het einde van zyn lyf uittermaten dun; hy had eene huid van eene rosachtig bruine kleur, lange pooten, een ronde kop, en zyne staart geleek naar die van een speenvarken; zyne klauwen hadden juist de gedaante van die van een gewoone rot, maar in evenredigheid veel grooter; zoo als ook de kop, de bek, de knevels, en de tanden; hy had korte en kaale ooren; de oogbal zyner zwarte en uitpuilende oogen was wit. Men beweert, dat deeze boschrot zeer schielyk loopt. Wy lieten hem gereed maken: men had ons gezegd, dat hy goed om te eeten was, en wy vonden dit ook bewaarheid; hy had een uitmuntenden smaak, en was malsch en vet, hoe zeer hy mager scheen. Dit dier herinnert my, uit hoofde van deszelfs gedaante, een ander, in dit Land bekend onder den naam van crabbo-dago, of den koppigen hond, welken men hem geeft van wegens zyne voorbeeldelooze woestheid; want alle viervoetige, vliegende of kruipende gedierten, welken hy ontmoet, doodt en verslindt hy; hy schynt nooit van bloed verzadigd te zyn. Zonder door den honger gedreven te worden, doodt hy alle dieren, welken hy overwonnen heeft; zyn moed, zyne kragten, zyne werkzaamheid hebben weinig huns gelyken, schoon hy niet veel grooter, dan een gewoone kat is. Volgens het geen ik hier opgeeve, verdenke ik sterk, dat hy naar den Ichneumon gelykt; maar nog meer naar het dier, in de Natuurlyke Historie van BUFFON gemeld, die, volgens de verzekering van den heer ALLEMAND, het zelve den Grifon noemt: die geen, waar van ik spreek, is echter een weinig grooter. Deeze Schryver zegt, dat schoon het oorsprongelyk een dier uit Surinamen is, niemand van hun, die van daar komen, 'er bericht van kunnen geven. Indien hy het zelfde dier is, en ik twyffel 'er niet aan, strekt het my tot genoegen, om 'er aan den lezer de beschryving van op te geven. Ik zal dus de plaats uit het werk van den Graaf DE BUFFON, die zulks van den heer ALLEMAND zelf ontleend heeft, letterlyk aanhaalen. Indien ik deeze opgaave by het leven van deezen beroemden Natuur-kenner gelezen had, zoude ik de vryheid gebruikt hebben, om hem de waarneemingen te schryven, welke ik aan het Publiek onderwerpe.

"Ik heb uit Surinamen het diertjen ontfangen, het welk op Plaat VIII. verbeeld is, en op de lyst van het geen in de kist, waar in hy ingepakt was, gevonden wierd, den naam droeg van de gryze wezel, waar van ik den naam van Grifon gemaakt heb, om dat ik den naam niet weet, dien men hem in zyn land geeft, en om dat zyne kleur denzelven genoegzaam aanwyst. Het geheele bovenste gedeelte van zyn lichaam is met hairen van eene donker bruine kleur bedekt, met witte punten, het geen eene gryze kleur maakt, waar in het bruin doorsteekt; maar boven op den kop en hals heeft hy eene helderer gryze kleur, om dat de hairen aldaar zeer kort zyn, en om dat het witte gedeelte in lengte met het bruine gelyk staat. De snoet, het geheele onderlyf, en de pooten, zyn van eene zwarte kleur, die eene zonderlinge tegenstrydigheid maakt met de gryze kleur, waar van de zelve aan den kop is afgescheiden door eene witte streep, beginnende aan den eenen schouder, en doorgaande onder de ooren, boven de oogen en den neus, en zig tot den anderen schouder uitstrekkende.

De kop van dit dier is zeer groot in evenredigheid van zyn lichaam; zyne ooren, die byna een halve cirkel maken, zyn meer breed dan hoog; zyne oogen zyn groot: zyn bek is gewapend met maaltanden, en sterke en puntige honds-tanden. 'Er zyn zes sny-tanden in elk kakebeen; maar die van de beide reijen zyn alleen zichtbaar; de vier tusschen beiden staande komen naauwlyks uit derzelver holligheden. De pooten, zoo wel die van vooren, als van agteren, zyn verdeeld in vyf klauwen, die met sterke geelachtige nagels gewapend zyn. Zyn staart, die vry lang is, eindigt puntsgewyze.

De wezel is onder alle dieren van ons vaste Land die geene, waar mede deeze Grifon de meeste overëenkomst heeft; dus ben ik niet verwonderd, dat hy my onder dien naam uit Surinamen is gezonden geworden. Nogtans is het geen wezel; schoon hy wegens het getal en de gedaante zyner tanden 'er veel overëenkomst mede heeft, is zyn lyf zoo langwerpig niet, en zyne pooten zyn veel hooger. Ik ken geen schryver nog reiziger, die 'er van gesproken heeft, en de geen, die my gezonden is, is de eenige, welken ik immer gezien heb. Ik heb hem aan verscheiden lieden getoond, die langen tyd hun verblyf in Surinamen gehouden hadden; maar hy was hun onbekend; derhalven moet hy op de plaatsen, van waar hy herkomstig is, zeldzaam zyn, of oorden bewoonen, die weinig bezogt worden. De zender van dit dier had geene byzonderheid opgemerkt, geschikt om deszelfs natuurlyke geschiedenis op te helderen; dienvolgende heb ik niets anders kunnen doen, dan eene afteekening van hem te maken". (Hist. Nat. de BUFFON; Edit. de Hollande, Tom. XIV. pag. 65.)

Het is waar, dat dit dier in Surinamen zeer zeldzaam is; maar dat hy door de natuur-kenners niet beter beschreven is, moet men ongetwyffeld toeschryven aan zyne ongemeene woestheid, die byna altyd belet, om hem levend te vangen.

De Bevelhebber en ik waren toen boezemvrienden, en dagelyks noodigde hy my aan zyne tafel. Hy verzogt my, om hem zyn pourtrait levensgrootte te maken, en hem in zyne veld-kleeding te vertoonen. Zyn oogmerk was, om dit naar Europa mede te neemen: hy hoopte, dat de Stad van Amsterdam het zelve op haare kosten zoude doen in 't koper brengen; hy oordeelde zig iemand te zyn van zoo veel gewicht voor Holland, als de Hertog van Cumberland, na den slag van Culloden, voor Engeland was.

My van een blad groot papier, en Chineesche inkt voorzien hebbende, ging ik aan 't werk. Terwyl ik bezig was, om de trekken van myn oorsprongelyk stuk naauwkeurig naar te gaan, wierd de berg door eenen vervaarlyken donderslag ylings geschokt, zoo dat alle de eieren van een hen, die in een hoek van onze hut te broeien zat, aan stukken braken. De straal van den blixem ontstelde de trekken van den Colonel voor een oogenblik; maar hy herstelde zig schielyk, en ik ging voort. Het werk was korten tyd daar na tot zyn groot genoegen afgemaakt.

De Neger SEPTEMBER, die in 't jaar 1774. gevangen genomen was, stierf, byna op deezen tyd, aan de waterzucht. De Colonel had hem gedwongen hem te volgen op alle zyne tochten, even als een geketende hond. Hy verbeeldde zig, dat deeze Neger, vroeg of laat, hem in de onderscheidene bezittingen der muitelingen brengen zoude, maar hy bedroog zig, De andere slaven, hem verdacht houdende van reeds eenigen raad aan den Bevelhebber gegeven te hebben, schreven zynen dood aan de Goddelyke rechtvaardigheid toe, die hem strafte wegens het verraden van de trouw, welke hy buiten twyffel aan zyne landgenooten gezworen had. De lezer herinnert zig waarschynlyk, het geen ik in het derde hooftstuk gezegd heb, dat de Africaansche Negers gelooven, dat hy, die zynen eed schendt, elendig moet omkomen, en eene eeuwige straffe in de andere weereld ondergaan.

De post van de Hoop aan de Commewyne was, wegens gebrek aan zindelykheid, tans zeer ongezond geworden: het krygsvolk, het welk aldaar na myn vertrek de wacht gehouden had, was uittermaten onachtzaam, om deezen post in goeden staat te houden. De dood had reeds verscheiden soldaaten weggerukt, en de ziekte belette den bevelhebbenden Officier en een gedeelte van zyn volk, om dienst te doen. De Colonel FOURGEOUD zond den Capitain BRANT en eenige soldaaten derwaarts, met last, om alle de zieken, welken men op deezen post vinden zoude, niet naar de Stad Paramaribo, maar naar Maagdenberg te doen vertrekken. De Colonel, deezen Capitain met dien tocht belastende, behandelde hem met eene groote hardheid, en vergunde hem zelfs den tyd niet, om zyne goederen mede te neemen. Van een anderen kant, ontnam de Colonel SEYBOURG hem den eenigen slaaf, dien hy tot zynen dienst had, en hield dien voor zig zelven. Deeze behandeling deed den armen BRANT zoo geweldig aan, dat hy begon te schreijen, en verklaarde, dat hy wenschte zulke mishandelingen niet te overleven. Hy vertrok vervolgens naar den post van de Hoop; met een hart van droefheid overstelpt.

By zyne aankomst vernam hy, dat de Capitain BROUGH, de laatste Bevelhebber op deezen post, zoo even overleden was. Deeze Officier, zeer zwaarlyvig zynde, had groote vermoeïngen in de bosschen ondergaan. De hette was voor hem ook doodelyk: hy had eene versmelting van vochten, die op een rotkoorts uitliep, en hem uit 't leven wegnam. De Colonel SEYBOURG volgde den Capitain BRANT wel dra naar de Hoop, om aldaar de zieken te bezoeken. Geduurende al dien tyd had ik niets te doen. Ik zal my dus bezig houden met twee visschen te beschryven, die eenen byzonderen aandacht verdienen.

De eerste heeft de gedaante van een groote bokking; ik had ze van dit zoort nog niet gezien, en zekerlyk, behalven den zee-braassem, kende ik 'er geene, die fraaijer gekleurd was. Zyn rug en zyden hebben streepen van eene fraaije geele en van eene ryke en donkere blaauwe kleur, zyn buik heeft eene witte zilver-kleur. Hy heeft zwarte en goudkleurige oogen, doorschynende vinnen van eene zeer levendig roode kleur. Zyne gedaante gelykt vry veel naar die van eene forelle, en hy is met kleine schubben bedekt; hy heeft eene vinne op den rug, en het teeken van eene andere by den staart, die gespleten is; onder den buik ziet men aan hem vyf andere vinnen, waar van twee tot de borst behooren, en de laatste achter den navel. Zyn benedenste kakebeen steekt meer voorwaarts dan het bovenste, en zyn bek schynt eene omgekeerde gedaante te hebben: eindelyk heeft hy zeer kleine kieuwen of ooren. Ik deed onderzoek naar deezen visch; maar alles wat een oude Neger 'er my van berigten kon, was, dat men hem dago-faisy noemde.

De andere was die groote en fraaie visch, die by de Engelschen den naam van rock-cod draagt, by de Indianen dien van baroketta, en by de Negers dien van new-mara. Ik heb 'er reeds verscheiden malen melding van gemaakt; maar ik heb hem nog niet beschreven. Men vindt deezen visch zeer dikwils in het bovenste gedeelte der Rivieren. Hy heeft de gedaante van eene groote kabeljauw, maar met schubben bedekt. Zyn rug heeft eene donkere olyf-kleur, zyn buik is wit, zyn kop is groot met kleine oogen, waar van de appel zwart en de oogbol grys is. Zyn breed kakebeen is van boven en onder van eene reije puntige tanden voorzien, even als die van een snoek. Hy is, gelyk dit dier, uittermaten vraatächtig. Hy heeft een stompen staart, en, zoo als ook de vinnen, van dezelfde kleur als het lichaam: deeze vinnen zyn zes in getal, één op den rug, twee aan de borst, twee onder aan het lyf, en de laatste aan den onderbuik. Zommige lieden vergelyken den smaak van deezen lekkeren visch by dien van Zalm. Hy is by de blanken in deeze Volkplanting zeer geacht; maar zeldzaam te Paramaribo, schoon hy, gelyk ik gezegd heb, boven in de Rivieren overvloedig gevonden word. Ik heb ze beiden zeer naauwkeurig afgeteekend, zoo wel de dago-faisy, als de new-mara. Men vond 'er ook in Surinamen naauwkeurige afteekeningen van.

Verscheiden Officiers, die gevogelte en varkens aankweekten, verloren dezelven tans allen in den tyd van twee dagen: zy waren waarschynlyk vergeven door het eeten van duncane, of van eenige andere vergiftige plant, die ons onbekend was. Echter heeft men in 't algemeen opgemerkt, dat de aangeboren neiging der dieren hun de heilzaame kruiden van de schadelyke doet onderscheiden.

De heer SEYBOURG kwam toen al zegevierende van de Hoop te rug: hy bragt den Lieutenant DEDERLEIN, één der Officiers van den Colonel FOURGEOUD met zig, doende denzelven door een Sergeant en zes soldaten, met de bajonnet op de snaphaan, bewaren, om dat hy, zoo hy zeide, hem de verschuldigde achting niet betoond had.

Den 7den, kwamen de zieke Officiers, en soldaten van denzelfden post, in vaartuigen aan. Verscheiden van hun, welken men inscheepte, vonden zig buiten staat om vervoerd te worden, en geraakten, zonder eenige hulp, op de reize om 't leven. Een van onze Heelmeesters stierf ook, den zelfden dag, op de legerplaats, en aanhoudend begroef men soldaaten. Deeze waren de gevolgen van eenen tocht, in een zoo vochtig jaargetyde ondernomen; maar onze Colonel oordeelde het zelve meer geschikt dan eenig ander, om eindelyk eens de muitelingen uit de bosschen van Guiana te verdryven.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Reize naar Surinamen en Guiana/Hoofdstuk XVII) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.