De Stijl/Jaargang 5/Nummer 12/Schilderkunst

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Schilderkunst

Auteur Piet Mondriaan en Theo van Doesburg
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering December 1922
Bron De Stijl. [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968. Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, 1968, p. 304-310.
Auteursrecht Publiek domein

[179]

P. MONDRIAN

Hieronder volgen eenige fragmenten uit de theoretische arbeid der medewerkers:

SCHILDERKUNST

PIET MONDRIAN

[auteursrechterlijk beschermd]

179


[180]

[auteursrechterlijk beschermd]

180


[181]

[auteursrechterlijk beschermd]

181


[182]

[auteursrechterlijk beschermd]

182


[183]

[auteursrechterlijk beschermd]

183


[184]

[auteursrechterlijk beschermd]

184


[185]

[...]

THEO VAN DOESBURG

Zoowel de architectuur als de schilderkunst en beeldhouwkunst, — ja zelfs muziek, literatuur en danskunst, — vertoonen zekere kenmerken van overeenkomst. Wij zien, dat de architectuur zich meer en meer van het willekeurige, grillige en ordeloos-pittoresque afwendt om zich steeds meer te richten naar het constructief-noodzakelijke en de mathematische orde, het monumentale. Hetzelfde geschiedt sinds jaren in schilder-en beeldhouwkunst. Met het gevolg, dat alle kunsten tenslotte eenzelfde probleem op te lossen hebben, hetzij dan afzonderlijk of gezamenlijk.

Van „Natuur“ tot „Kompositie“ (Holl. Revue 1918).

C’est le spirituel, l’abstrait complet qui exprime précisement ce qui est humain, alors que ce qui est sensitif n’atteint pas encore la hauteur de ce qui est intellectuel et par conséquent doit être considéré comme appartenant à un degré inférieur de la culture humaine. L’art ne doit pas emouvoir le cœur. Toute émotion, qu’elle appartienne accidentellement à la douleur ou à la joie, signifie une rupture de l’harmonie, de l’é;quilibre entre le sujet (l’homme) et l’objet (l’univers). L’œuvre d’art doit créer un état d’équilibre entre elle et l’univers; des emotions du sentiment créent précisément l’état contraire. Elles sont la couséquence d’une conception confuse, inégale de la vie, que provoque la prédomination de notre individualisme, notre attachement à la nature. Toutes les émotions du sentiment doivent être ramenées à des proportions pures de l’espace.

Al het „te veel“ kan in de Beeldende kunst slechts afleiden van den inhoud. Het algemeene is eenvoudig

185


[186]

en daarin rijk. Het rijke is veel-voudig en daarin arm, zonder inhoud.

Velen zijn het er over eens geworden, dat de kunst van dezen tijd zich „bizonder leent voor toegepaste kunst“. Niets is minder waar. Wie hoorde er ooit van toegepaste dichtkunst, toegepaste literatuur, toegepaste muziek (uitgezonderd de programmamuziek!) In werkelijkheid leent de kunst zich niet voor toepassing of zij houdt op kunst in den besten zin te zijn. De kunst deelt zich mede aan de fijne stof en vindt daarin haar zelfstandigheid. Het geval wil echter (met voorbeelden uit alle groote stijlperioden zou dit te bewijzen zijn) dat de kunstenaar genoodzaakt wordt, datgene wat de menschheid niet in den hoogsten vorm, d.i. tevens in de fijnste stof, aanvaardt, in lageren vorm, d. i. in grovere stof, aan te bieden. Zóó, dus op zeer tragische wijze, omdat de kunstenaar een concessie doet, ontstaan uit de hoogste aesthetische uitingen de toegepaste vormen van kunstnijverheid enz. De practische waarden verstikken in deze uitingen de geestelijke, totdat een practische overwaarde een geestelijke minderwaardigheid doet ontstaan. Met de monumentale kunst der toekomst, zal het iets geheel anders zijn, daarin zal elke kunstuiting, aanschouwelijk of hoorbaar, in den meest volstrekten vorm tot verwezelijking en door een harmonische samenwerking van Materie en Geest, tot de hoogste aesthetische oplossing komen.

(De Nieuwe Beweging in de Schilderkunst 1916.)

Assujetti au moyen plastique individuel (la forme extérieure, la tendance, le symbole etc.) l’artiste de jadis ne pouvait arriver à une forme collective. Dès lors, tous les styles restèrent individuels et caractérisèrent ce qui était particulier à chaque peuple au lieu de ce qui était commun à tous les peuples.
Le caractère national le costume, les religions empêchèrent les diffërents styles d’art, de réunir tous les peuples dans le sentiment de beauté les plus élevé de

186


[187]

l’harmonie parfaite de l’unité, du repos. Si un style précédent était religieux, il l’était de façon individuelle et non universelle.
Il appartient aux nouvelles générations de transformer le moyen plastique individuel en un moyen plastique universel.

(Classique-Baroque-Moderne 1920.)

La base universale dell’arte plastica è un equilibrio di rapporti e nient’altro.
Ciò vale per ogni arte.
Se dunque un equilibrio du rapporti è l’essenziale, il vero dell’arte in generale, esso deve manifestarsi in ogni forma d’arte. Nella scoltura, infatti, il vuoto ed il volume, a mezzo d’un reciproco rapporto, portano il vero e l’universale ad un’espressione plastica; nella pittura: il piano colorato e la linea; nell’architettura: lo spazio e la massa; nella poesia: l’idea e il suono della parola; nella musica: il silenzio e il suono, ecc.
Tutte queste forme si servono di un elemento tempo o spazio (arti plastiche) e di un elemento infinito, fuori del tempo e dello spazio (idea armonie, ecc.) completandosi in un’idea-forma. L’una deve esprimersi a mezzo dell’altra. L’opera d’arte è data dall’armonia (equilibrio di rapporti) d’entrambe.

(„L’arte nuova in Olanda“ Valori Plastici 1919.)

Alle natuurlijke plasticiteit heeft het holle en bolle aan zich. De oude kunst, de kunst volgens natuurlijke plasticiteit (denk b. v. aan Rodin) bediende zich van deze tweeheid, in ’t bizonder de beeldhouwkunst, hetzij deze zich hield aan natuurlijke voorstelling of niet. Het vlak (daarentegen) is de synthese van het holle en bolle. De eenheid. Het vlak alzoo heft de klassieke dualiteit geheel op.
De schilderkunst, die als meest spiritueele beelding van het universeele zich van het vlak bedient — dus noch van schijnholheid, noch van schijnbolheid (beeldhouwkunst in 2 dimensies!) noch van projecties — geeft door het vlak het maximum van plastische uitdrukkingsmogelijkheid.

(„DE STIJL“, Jaarg. III, no. 7.)

187


[188]

[Anoniem. Theo van Doesburg. 1922 (?). Foto.]
TH. VAN DOESBURG

Zelfbeperking en eenvoud zijn hoofdvoorwaarden voor stijl, in den besten zin. Om het wezen van den nieuwen stijl eenigszins onder woorden te brengen, zouden wij moeten zeggen, dat het beeldend bewustzijn van den modernen werkman tegenover het „scheefrond“ van het barok, het „vierkant“ stelt. Het vierkant is niet slechts een bepaling van den vorm, maar de uitdrukking van een begrip, dat de geesteshouding van den tijd karakteriseert.

(„DE STIJL“, 1. Jaarg. 1917.)

188


[189]

Alleen bij de schilders bestaat er over de geheele linie der avant-garde au fond één kunstconceptie, welke zich meer of minder consequent — in verhouding tot de beleving van het nieuwe inzicht — te verwerkelijken tracht. Het is echter alleen in de uiterste consequentie van deze kunstconceptie, dat er van de noodzakelijkheid eener collectieve discipline, van een gelijkwaardig samengaan met de andere kunsten en ambachten gesproken kan worden.

Slechts een radicale zuivering (zooals het antisentimenteele, oergezonde Dadaïsme reeds op’t gebied der kunst [anti-kunst!] is) maatschappelijk en artistiek, slechts een meedoogenloos neerslaan van het systematische gefokte dilettantisme in alle vakken kan de maatschappij geschikt maken de genade van het Nieuwe Inzicht, dat in enkelen groot en zuiver leeft, te ontvangen. Slechts dan wanneer de strijd om het bestaan voor den kunstenaar is opgeheven, zal deze in staat zijn een gemeenschappelijke beeldingsidee te aanvaarden, om georganiseerd, het doel van een monumentalen universeelen stijl, waarin de collectieve persoonlijkheid der volkeren — nu gebonden, dàn vrij — tot volledige uitdrukking zal komen, te veroveren.

Fragment uit: „Is een Universeel Beeldingsbegrip thans mogelijk“

(Bouwk. Weekblad 1921)

Overzicht der van Theo van Doesburg verschenen artikelen, boekwerkjes, brochures enz., betrekking hebbende op de ontwikkeling van de nieuwe Beelding in kunst en leven.

(1912—1922)

In „De Stijl“ Jaarg. No. 1.
Aanteekeningen over de Nieuwe Beelding (bl. 1, 11, 35, 47, 71, 91). Fragmenten I en II (bl. 47—84). Antwoord aan Mej. E. Pijpers en allen die haar standpunt innemen (bl. 65) — Over moderne bouwkunst (bl. 96) — Aanteekeningen bij twee teekeningen van Piet Mondriaan (bl. 108) — Open brief aan den architect Huib Hoste (bl. 111).

In Jaarg. No. 2.
Aanteekeningen over monumentale kunst (bl. 10) — Denken — aanschouwen — Beelden (bl. 23) — Eenige losse gedachten over moderne architectuur (bl. 31) — Moderne wendingen in het kunstonderwijs (bl. 34, 44, 57, 66, 91, 102, 127, 137) — Over het zien van nieuwe schilderkunst (bl. 42) — Fragmenten III Beelding van innerlijkheid en uiterlijkheid (bl. 48) — Valori Plastici (bl. 61) — Over het zien van nieuwe kunst (bl. 62) — Antwoord op „Open brief“ (bl. 94).

In Jaarg. No. 3.
Over de nieuwe muziek (bl. 5) — Schilderkunst van De Chirico en een stoel van Rietveld (bl. 46) — De beteekenis van het

189


[190]

vlak in de nieuwe schilderkunst (bl. 62) — Zwart of blank? (bl. 87) — Het Picassosche kubisme en de Stijlbeweging (bl. 89 en 99) — Lijstenaesthetiek (bl. 49— 54).

In Jaarg. No. 4.
Over het Moderne Schilderen (bl. 33) — abstracte Filmbeelding (bl. 71). — Het kubistisch Probleem zijn gronden en consequenties (bl. 145 en bl. 173) — Balans van het nieuwe (bl. 176).

In Jaarg. No. 5.
„Der Wille zum Stil“ (bl. 23—33) — „Contre les artistes imitateurs“ (bl. 95) — „Balans van het nieuwe“ (bl. 106) — „Von der neuen Ästhetik zur materiellen Verwirklichung“.

KRITIEK

„Proeve tot nieuwe kunstkritiek“: Aziatische kunst. Beeldhouwkunst. Kunst en religie. Japansche kunst. Moderne kunst. Kandinsky enz. (1912—1913„De Eenheid“), „Futurisme“ (1912 „De Eenheid“). — „Tentoonstelling“: St. Lucas (beschouwing (1914 „De Eenheid“). — „Kunstkritiek“: Over moderne kunst (1915 „De Eenheid“). — „Over natuur- en kunstkritiek“ (1915 „De Eenheid“). — „Over Vincent van Gogh“ (1916 „De Eenheid“). — „Over Expressionisten en Kubisten“ (1916 „De Eenheid“). — „Over de Winter“ (1916 „De nieuwe Amsterdammer“). — „Over Beeldende Kunst(?)“ (1917 „De Wiekslag“). — „Thijs Maris“ (1917 „De Eenheid“). — „Kunst“ (1915 „De Avondpost“). — „Over beeldhouwkunst“ (1916 „De Eenheid“). — „Victor de Budt“ (1916 „De Eenheid“). — „Aanteekeningen over moderne kunst“ (1915 „De Eenheid“). — „Tentoonstelling Boot-Roggeveen“ (1917 „De Eenheid“). — „De Onafhankelijken“: Indrukken van een bezoeker (1916 „De Eenheid“). — „Kunst en kunstnijverheid“ (1916 „De Eenheid“). — „Schilderkunst.“ Notities over impressionisme (1917 „De Eenheid“). — „Een belangrijk kunsttijdschrift“ (1919 „Het Getij“). — „Rekenschap der nieuwe beeldingswijze in de schilderkunst“ (1918 Nieuwe Courant). — „Schilderkunst“: De modernen en de kunstkritiek (1914 „De Controleur“). — „De Taak der nieuwe architectuur“ (naar aanl. van Schoonheid en samenleving van Dr. H. P. Berlage. Bouwk. Weekblad 1920-21). „Is een universeel Beeldingsbegrip thans mogelijk?“ (Bouwk. Weekbl., no. 32, 1920). — „Beeldende kunst“ (Große Berliner Kunstausstellung 1921 „Het Getij“). — Une Plastique nouvelle en Hollande (Ça Ira, no. 18, 1922).

ESSAYS

„Meditaties aan de grenzen“ (over den oorlog 1914—1915 „De Avondpost“). — „De natuur der Liefde“ (1916 „De Eenheid“). — „Schoonheids- en Liefdesmystiek“ (1917—1918 „Het Getij“). —

190


[191]

„Fra Angelico“ (1917 „De Eenheid“). — „Michel Agniolo“ (1917—1919 „De Eenheid“). — „Honoré Daumier“: Caricaturist en schilder (1916—1918 „Oude kunst“). — „L’Arte nuova in Olanda“ (Pittura astratto Reale. „Valori Plastici“ 1919—1920). — „La Littérature d’avant Garde en Hollande“ („Ça Ira“ Mars, no. 21). — „L’art Monumental“ („Blue“-Mentova 1920. — „Lumière.“ — „Terremar“, no. 33—34 any II, in Russisch: „Ves“, no. 1). — „De beteekenis der mechanische aesthetiek voor de architectuur en de andere vakken“ (Bouwk. Weekblad 1921, bl. 164, 163, 179, 183, 219, 221). — „De nieuwe Beelding in Holland“ („De Ploeg“ 1921). — „Revue der avant Garde“: Duitschland, België, Italië (Het Getij 1921—1922). De nieuwe woordbeelding („Het Getij“ 1921, bl. 33, 89, 120, 128). — „Van de Esthetiek naar het materiaal“ (Bouw. Weekblad, no. 38, 1922). — „Az Epitèszet Mint Szintetikus müveszet“ („Ma“, no. 7, vertaling van Ford Gàspar Endre).

BESPIEGELING

„Opstanding“ (1912—1913 „De Eenheid“). — „Bespiegelingen over de Kunst“ (1913—1914 „De Avondpost“). — „De nieuwe Stijl i. d. schilderkunst“ (1916 „De Avondpost“). — „De revolutie in de schilderkunst“ (1916 De Nieuwe Amsterdammer). — „Rekenschap der nieuwe beelding (1916 „De nieuwe Amsterdammer en de nieuwe Courant“ 1918). — „De ontwikkeling van het ,Schilderachtige en Monumentale‘ en hun verhouding in de nieuwe beeldende kunst“ („De nieuwe Amsterdammer“ 1920, no. 261, 163, 274). — „Dada“ (De nieuwe Amsterdammer 1920, no. 279).

POLEMIEK „De Verboden Beelden“ (1913 „De Eenheid“). — „De kunstenaar n’ schoonheidsdienaar?“ (1913 „De Eenheid“). — „De moderne en de kunstkritiek“ (1914 „De Controleur“). — „Aan de Redacteur“ van „Blijde wereld“ en „Dageraad“ (1915 „De Eenheid“). — „Fabricius“ (1915 „De Controleur“). — „Een nieuw-middel voor Zelfmoordenaars“ (1915 „De Controleur“). — Een Prof. in ’t nauw (1915 „De Controleur“). — „Prof. C. L. Dake“ (1915 „De Controleur“). — „Otto Knaap“ (1915 „De Controleur“). — „Een verfijnde verrassing in loopgravenstijl“ (1915 „De Controleur“). — „Kunst“ (1915 „De Eenheid“). — „Een Lampje zonder... Licht“ (1915 „De Controleur“). — „Pornografische schilderwerk en ditto kritiek“ (1916). — Het schilderij (1916 „De Controleur“). — „Beeldende kunst“ (1916 „De Controleur“). — „De Onafhankelijken“ (1917 „De Controleur“). — „Weg met de Dilettantenkritiek“ (1917 „De Controleur“). — „Schilderkunst en ornamentale kunst“ (1917 „De nieuwe Amsterdammer“).

191


[192]

LITERATUUR

„De Legende van Bimbisara“ (1913 „De Eenheid“). — „Uit den Tempel der schoonheid“: zang I Het verhaal van Vrouw Koome, zang II Het verhaal van den Hond, zang III Het verhaal van den valschen Rijksdaalder en den gouden berg, zang IV Het verhaal van den Karkeeme, zang V Het verhaal van de ganzen, zang VI Het verhaal van den vlinder (1916 „De Eenheid“). — „De oorlog“ (1914 „De Eenheid“). — „Het varken“, ballade (1914 „Het volksblad“). — „Achter het huis van Baal“ (1914 „De Eenheid“). — „Kunstenaar en Publiek“ (1915 „De Eenheid“). — „Mijn Liefde“ (1915 „De Eenheid“). — „Uw Liefde“ (1915 „De Eenheid“). — „De Vijand“ (1916 „Het Volksblad“). — „Bedelaar zalig“ (1916 „De Eenheid“). — „De Heilige Steen“ (1916 „De Eenheid“). — Expressionistisch litt. com. I (1916 „Het Getij“). — „De Vrijwilliger (1916 „Het Getij“). — „Godenkultuur“ (1919 „Het Getij“). — „De zwarte vlek“ (simultanëistische schets „Het Getij“ 1916). —

„De schilder de Winter en zijn werk“ (bij J. H. de Bois-Haarlem 1916). — „De nieuwe Beweging in de schilderkunst“ (bij de Technische Boekhandel en Drukkerij J. Waltman Jr. te Delft 1917). — „Drie Voordrachten over de nieuwe Beeldende Kunst“ [Haar ontwikkeling, aesthetisch beginsel en toekomstige Stijl] (uitgegeven door de maatschappij van Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam 1919). — „Grondbegrippen der nieuwe Beeldende kunst 1915—1918“. (In hetTijdschrift voor Wijsbegeerte afl 1/2, 1919.) — „Klassiek-Barok-Modern.“ [Classique, Baroque, Moderne.] (Uitg. „De Sikkel“, Antwerpen en Leonce Rosenberg. Paris).

[...]

192

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 304-310.