Het driekleurige Viooltje/2.

Uit Wikisource
I. Op de Hei. Het driekleurige Viooltje (1875) door Heinrich Witte

II. De familie Stolman.

III. Het vertrek.
Uitgegeven in Leiden door E. J. Brill.
[ 19 ]
 

II.

 

DE FAMILIE STOLMAN.

 

Het dorp A. behoort zonder eenigen twijfel tot de netste der Veluwe, hoewel het zich, zooals gewoonlijk, slechts tot ééne hoofdstraat bepaalt, met een paar achterwegen, aan welke men mede enkele huizen aantreft, die echter alle door een gedeelte bouwland van elkander gescheiden zijn. Eenige smallere en breedere zijwegen loopen in de ééne richting naar de hei, in de andere, tusschen bouwlanden door, naar verspreid staande boerenhofsteden. De huizen in de eigenlijke dorpstraat zien er alle goed onderhouden uit en spreken van welvaart, maar niet van weelde; want, behalve de predikant, de notaris en een paar renteniers, bestaat de geheele bevolking uit den gewonen burgerstand en voorts uit arbeiders, welke laatsten echter meestal aan de achterwegen wonen. [ 20 ]Vier of vijf aristocratische families toch kunnen, al hebben deze ook haar vaste plaatsen in de kerk, en al ziet men ze wel eens door het dorp wandelen of rijden, niet tot de eigenlijke dorpsbewoners gerekend worden, daar ze hier slechts tijdelijk verblijven, en dan nog op hare landgoederen, een eindweegs buiten de kom der gemeente, wonen.

Met geen van deze allen hebben wij echter hier iets te maken. Wij wandelen het dorp door, en slaan juist aan het einde daarvan, ter rechterzijde, een zijweg in.

Na op dien breeden zandweg een honderdtal schreden afgelegd te hebben, komen we aan een smalle, zeer goed onderhouden laan, die we, links van den weg afwijkende, willen inslaan. Deze laan is terweerszijden met kloeke Berken bezet, welke in den zandgrond uitnemend groeien; achter deze staan een paar rijen jonge, maar toch reeds krachtige Pijnboomen. Die witte berkestammen steken helder af tegen het donkergroene loof der Pijnboomen; de graskanten, die het pad, juist breed genoeg voor twee personen, begrenzen, zijn zuiver recht afgestoken; het pad zelf is netjes geharkt; in één woord: [ 21 ]we ontvangen hier reeds terstond een indruk van zindelijkheid en orde.

Aan het einde dezer laan stuiten we tegen een gesloten ijzeren hek, waarboven we met witte letters lezen: Viola[1]. Tot vóór omstreeks een jaar stond daar Berkenhof, maar de eigenaar liet het veranderen; straks zullen we wel begrijpen wat hem daartoe aanleiding gaf.

Het hek blijkt meer een afscheiding dan een afsluiting te zijn; immers men heeft slechts op een half uit het slot stekend rond knopje te drukken, en 't is open. Men moet dit wel is waar weten, maar zij, die hier moeten wezen, zijn daarmede wel bekend.

Een goed onderhouden, maar niet groot huis ligt thans vóór ons. Dat de eigenaar niet tot den voornamen stand behoort, bleek ons trouwens reeds uit die smalle laan; immers hield hij rijtuig, dan moest die breeder zijn. Maar, al houdt hij ook geen rijtuig, de Heer Stolman is toch ver van onbemiddeld, [ 22 ]gelijk alles wat we hier zien duidelijk genoeg aantoont.

Het uitzicht uit het huis is zeer fraai. Over een uitgestrekt gazon, veel frisscher dan wij 't hier zouden zoeken, ter linkerzijde begrensd door de laan, die wij daareven opgekomen zijn, ter rechterzijde eveneens door twee rijën Pijnboomen en een rij Berken, komt maar even als een gele streep, de zandweg te voorschijn, terwijl men daaroverheen het gezicht heeft op een boekweitveld, met een rogge-akker er achter, en het gezicht eindelijk stuit tegen het dichte geboomte van een der bovenvermelde landgoederen. Boven dit geboomte steekt het met lei gedekte torentje van het huis of het kasteel uit; precies hoog genoeg dat de Heer Stolman aan den vergulden windwijzer, die erop staat, kan zien hoe de wind is, wat hij dan ook geregeld elken morgen doet, en tot welk einde hij zelfs voor 't raam zijner slaapkamer een kleinen kijker zoo bevestigd heeft, dat hij er, nadat hij zijn gordijn heeft opgehaald, onmiddellijk dien windwijzer door in 't oog krijgt.

Vlak vóór 't huis ligt een rozenperk, en daar[ 23 ]dicht bij een ander perkje, met driekleurige Viooltjes; voorts, rechts en links, heestervakken. De achterkamers geven uitzicht in den tuin, de trots des eigenaars. Uit de bovenkamers ziet men over den bloemtuin heen in den moestuin, terwijl verderop het gezicht letterlijk onbegrensd is. Dáár strekt zich de hei uit, met haar hoogten en laagten, met verspreide Pijnboomen gestoffeerd, die hier alleen staan, dáár kleine boschjes vormen of enkele Berken tot gezelschap strekken. Deze zijn echter, met hun witte stammen, hun bevallig nederhangende takken en hun licht, bewegelijk gebladerte, wèl geschikt om de eentonigheid van dit vergezicht te breken, maar ze geven te weinig schaduw, om den schaapherder in de gelegenheid te stellen er voor een poosje uit te blazen, als de zon zoo schroeiend heet op de hei schijnt, en er op zijn gemak zijn snee brood te nuttigen of zijn eeuwigdurend breiwerk voort te zetten.

Dat hier alles zulk een ordelijk en geregeld voorkomen heeft zal ons niet verwonderen, wanneer we weten dat de Heer Stolman een oud-militair is. Als majoor op ruim vijftigjarigen leeftijd gepensioneerd, [ 24 ]vestigde hij zich met zijn vrouw en dochter bij dit dorp, wijl hij haar, die later zijn levensgezellin werd, hier leerde kennen; hier was hij gehuwd, en aan menige plek in den omtrek waren voor hen beiden aangename herinneringen verbonden.

Zonder nu juist een kluizenaarsleven te leiden, was het toch inzonderheid stille rust, die zij wenschten en dan ook hier zochten. Ze hadden lang genoeg in verschillende groote steden gewoond, om van het stadsleven verzadigd te zijn, maar ze zijn daarom alles behalve teruggetrokken en vervelend; integendeel: hun onderhoudende spraakzaamheid en meerdere beschaving waren al spoedig oorzaak, dat ze bij de dorpelingen hoog werden aangeschreven, en ook de deftige lieden uit den omtrek treden deze woning gaarne binnen, want 't is alsof een adem van vergenoegdheid en van wezenlijk geluk u daaruit tegenwaait.

Onmogelijk zou men meer eensgezindheid, bij sterker contrast van karakters, meer toewijding en oprechter liefde zich kunnen voorstellen, dan in dit huis worden gevonden, 't Is waar, de windwijzer wijst ook bij den oud-majoor nu en dan wel eens [ 25 ]Noordwest, en er worden wel eens stormachtige wolken op zijn voorhoofd zichtbaar; hij kan dan soms wel wat ruw voor den dag komen, inzonderheid voor de ooren zijner twintigjarige dochter Mina; maar een oogwenk zijner vrouw is voldoende om hem te doen begrijpen, dat hij zijn tong teveel vrijheid gaf; dán strijkt hij gewoonlijk zijn knevels op, geeft een onhandige wending aan 't gesprek, en verlaat zoo spoedig mogelijk de kamer. Die hem bij zulke gelegenheden in den tuin volgde en hem hoorde pruttelen, wijl hij meende zijn gezag teveel uit zijn handen te hebben gegeven, zou hem voor een ongelukkig man houden. Komt hij echter, na verloop van een half uur, terug, dan blijkt uit zijn tevreden gezicht genoeg, dat hij tot de overtuiging kwam, dat 't zoo beter is dan anders.

Zijn vrouw is zijn hulp, zijn raad, zijn engel, zijn god, zijn álles. Zijn dochter is in zijn oogen nog altijd het kleine popje, dat hij weleer op zijn knieën liet dansen, maar dat slechts wat grooter is geworden. Dat Mina, sedert zij buiten kwamen wonen, voor een goed deel de zorg voor de dagelijksche huishouding op zich heeft genomen, vindt hij [ 26 ]zeer hupsch en knap, maar ze bleef toch steeds zijn klein, aardig meisje.

Trouwens in 't opvoeden van kinderen, zei hij vaak, had hij geen examen afgelegd, en praktiseeren zonder examen was tegen de orde. Hij liet dit steeds geheel aan zijn vrouw over, die is daar beter voor berekend.

En deze had, reeds van den beginne af, die zeker niet lichte taak gaarne aanvaard. Ze regeerde haar beide kinderen met liefde, maar verstandige liefde is gestreng.

Haar gestrengheid is echter van zoodanigen aard, dat allen, op wie zij die toepast, er haar te hartelijker om liefhebben. Onder dien indruk zijn dan ook de beide kinderen opgegroeid; de liefde is in dit gezin op wederzijdsche achting gegrond, en daardoor tegen alle stormen bestand.

Dat dit, toen de majoor het woelige, militaire leven met het rustige buitenleven verwisselde, er niet minder om werd, laat zich lichtelijk begrijpen.

Hun zoon, Ernst, sedert eenigen tijd in een fabriekzaak werkzaam, had, niet lang na het vertrek zijner ouders uit de stad, een betrekking gekregen in een groote machinefabriek te Berlijn. Alvorens [ 27 ]zich echter derwaarts te begeven, zou hij nog eenige weken in het ouderlijk huis komen doorbrengen, waar hij natuurlijk met open armen werd ontvangen, door den majoor, omdat deze ernaar verlangde met zijn jongen over de hei te wandelen, en 't een en ander met hem in den tuin te beredderen, door zijn moeder omdat zij, alvorens hem alleen naar een vreemd land te laten vertrekken, hem nog eenigen tijd bij zich wenschte te hebben, om hem zoo nu en dan, ongezocht, op de gevaren te wijzen, waaraan hij elders licht zou blootgesteld zijn, en hem met hartelijke woorden tevens wat zedelijke kracht te schenken, teneinde hij in staat mocht zijn aan die gevaren het hoofd te bieden. Zij begreep toch terecht dat de jolige jongen, wiens eigenlijk gebrek een te groote mate van onnadenkende, zorgelooze goedhartigheid was, in welk opzicht hij zijn vader eer aandeed, die zeer zou behoeven.—

Gevoelt zich de majoor nooit gelukkiger dan wanneer hij in zijn tuin aan 't werk is, ook zijn vrouw is een hartstochtelijk liefhebster van planten en bloemen. Ook zij kent er vele bij naam, en houdt zich dikwerf met de verzorging ervan bezig.

[ 28 ]Tot haar lievelingsbloemen behoort inzonderheid het driekleurige Viooltje, en het kon dus ook wel niet anders, of zij moest reeds vaak de kleurveranderingen hebben opgemerkt, die dit plantje vertoont, als het uit zaad wordt aangekweekt. Men kan toch wel zeker zijn dat een partijtje zaad, van één en dezelfde plant afkomstig, jonge plantjes zal opleveren, welker bloemen in de kleurschakeeringen vaak aanzienlijk verschillen, zoodat in de ééne licht-, in de andere donkerblauw, in een derde purper, in een vierde weer geel de heerschende kleur is.

Zoo had zij dan ook in het vorige jaar een perkje met Viooltjes van verschillende kleuren. Daaronder had ze er echter één opgemerkt, waarvan de bloemen geheel zwart waren; althans zóó donker, dat ze voor zwart konden doorgaan; slechts in 't hart vertoonde zich een klein wit vlekje.

Zij had toen die plant zorgvuldig in 't oog gehouden, het zaad er later zelf afgeplukt en dat in het volgende voorjaar gezaaid, hopende dat deze onvermengde kleur standvastig zou zijn, en ze nu een perkje enkel met zwarte bloempjes zou hebben.

Onder het aantal plantjes waren er dan ook wer[ 29 ]kelijk sommige, welker bloempjes weder geheel zwart waren; terwijl die van andere ten deele meer geel, deels purperkleurig waren. Eén plantje echter was erbij, dat zich door de kleur der bloemen zeer eigenaardig van al de andere onderscheidde. Ook die bloempjes waren wel is waar geheel zwart, maar ongeveer op het midden van elk der beide zijdelingsche bloemblaadjes zag men een wit vlekje.

Dit plantje trok Mevrouw Stolman inzonderheid sterk aan. Ze kon dien kant niet uitgaan of ze liep er eens langs, en bleef er dan altijd even bij stilstaan. Die zwarte bloempjes, elk met een paar glinsterend witte oogjes, maakten een indruk op haar, waarvan zij zichzelve vruchteloos poogde rekenschap te geven.

— 't Is precies of ze u aankijken, maar vriendelijk en vertrouwelijk; of ze u toelonken en of ze u willen toespreken, zei ze eens tot den majoor.

— Gekheid!—antwoordde deze;—sentimenteele vrouwengrillen. Gij vrouwen moogt wezen wat ge wilt, en—voegde hij er, als om 't wat te verzachten, bij,—over 't algemeen zijt ge lief en goed, maar, hoe verstandig gij somtijds ook kunt redeneeren en handelen, vrouwen blijft ge toch, en die [ 30 ]sentimenteele malligheden komen altijd weer boven; die zijn uw geslacht eigen. Beschouw de dingen liever zooals ze werkelijk zijn, zonder al die weekhartige vergelijkingen. Een plant heeft een bloem, maar geen menschengezicht, en die bloem heeft nog veel minder oogen, waarmee ze u kan aankijken. Dit is mijn leer, en de rest is geen dubbeltje waard, 't Is gekheid.—

Nu is hij er zeker de man niet naar om zich met sentimenteele droomerijen bezig te houden, en, viel 't zijn vrouw niet moeilijk om hem van gedachten te doen veranderen, als het huishoudelijke zaken betrof, wanneer hij, in een geval als dit, zoo beslist zijn meening uitsprak, dan was 't gemakkelijker den moriaan blank te wasschen, dan zijn opinie aan 't wankelen te brengen.

't Kwam er dan ook in dit geval weinig op aan. Zeker intusschen was het, dat zijn redeneering thans op zijn vrouw geheel zonder invloed bleef. Ja, hoe meer zij die bloempjes aanzag, des te meer schenen die oogjes haar toe te lonken.

Dit was toch vreemd, dacht ze, want wat men sentimenteel noemt was zij zeker niet.

[ 31 ]Men moet hierbij echter in 't oog houden, dat die bloempjes gewoonlijk alle naar ééne zijde gericht zijn, naar die zijde namelijk waar het licht het helderst is. Bovendien heeft de fraaie, genoegzaam loodrechte stand, en evenzoo de vorm der bloem er wel wat deel aan, om bij hen, die eenigszins vatbaar voor indrukken zijn, soortgelijke gewaarwordingen te wekken. Daaraan trouwens hebben die bloempjes voor een groot deel de liefde te danken, welke men ze reeds vanouds toedroeg. Denkt men nu die twee heldere vlekjes op den donkeren grond er nog bij, dan kan men zich gemakkelijk die gewaarwording van Mevrouw Stolman voorstellen.—

Toen Ernst zich thuis bevond, wandelde zijn moeder dikwijls met hem in den tuin. Zij toch vermocht veel op hem, dit wist zij, en ze maakte van dien invloed een voor hem zeer nuttig gebruik.

Dit was ook het geval daags vóór zijn vertrek naar Duitschland, terwijl de majoor, die zijn zoon tot Arnhem zou vergezellen, en dus morgen niets in zijn tuin zou kunnen uitrichten, een aantal maatregelen had te nemen, opdat er niets zou kunnen verdrogen of verbranden. Hij zou zijn zoon trouwens [ 32 ]morgen wel „onder handen nemen", en dan in ééns goed; dit was beter dan al dat preeken vooraf.

— Geloof mij, Ernst,—zei zijn moeder, terwijl ze zoo arm in arm met haar zoon voortwandelde, en moederlijke bezorgdheid haar het spreken moeilijk maakte—het beste wat ge kunt doen, als ge in zoo'n groote stad geheel op eigen beenen staat, teneinde aan velerlei verleiding het hoofd te bieden, zonder u zelven daarom gepaste genoegens te ontzeggen, is u een bepaald doel voor oogen te stellen, en er reeds van 't begin af ernstig op bedacht te zijn, hoe ge dit doel het spoedigst zult kunnen bereiken. Dáárdoor zullen uwe gedachten zich zóózeer tot uwen maatschappelijken werkkring bepalen, dat ge wèl nu en dan afleiding zult behoeven, maar dat een dag, in gepaste vroolijkheid doorgebracht, voor u ook niet meer dan afleiding zal zijn, die u in staat stelt, u den volgenden dag met vernieuwden lust aan uw werk te wijden. Lang zal 't dan niet duren, of dit levensdoel zal u zoodanig bezighouden, dat dit vanzelf teveel afleiding zal tegenwerken.

Doet ge dit echter niet, gaat ge niet op een be[ 33 ]paald doel af, en maakt ge het zoeken naar den kortsten weg om dat te bereiken niet tot een soort van levenskwestie, dan zal elkeen die, onverschillig op welken tijd, tot u komt, om u aan uw werk te onttrekken, met open armen worden ontvangen, uitspanning zal dan weldra behoefte worden, en....

Hier trilden haar lippen tezeer om voort te gaan; haar oogen werden nat. Ernst begreep echter zeer goed wat zij verder wilde zeggen.

Dat iemand schreide, deed den goedhartigen jongen altijd zeer; dat iemand, dat zijn moeder, die hij boven alles liefhad, schreide uit bezorgdheid voor hem, dit trof hem diep.

—Moeder, zei hij, wees daaromtrent toch gerust. Gij weet hoezeer ik mijn vak liefheb, en hoeveel temeer zal dit niet het geval zijn, als ik het dáár kan beoefenen, waar zooveel nieuwere en betere hulpmiddelen mij ten dienste staan. Gij hebt immers wel gezien, hoe goed ik mij heb leeren gedragen, toen gij de stad verliet en ik daar achterbleef. Ik verzeker u, dat dit ook ginds het geval zal wezen; ja, ik zweer u....

—Stil, beste jongen, waartoe dit? Zulk een over[ 34 ]ijling is begrijpelijk op uw leeftijd, maar ze is min noodig als nuttig. Beschouwt ge zulk een eed werkelijk als van verbindende kracht, dan zoudt ge daardoor een dubbel zware verantwoordelijkheid op u laden. Ik weet trouwens wel, dat uw voornemen goed is, en dit stelt mij dan ook werkelijk gerust.

Zie eens, vervolgde zij, toen ze eenige schreden verder gewandeld waren, wat een aantal bloemen er vandaag aan dat Viooltje open zijn, en alle zijn ze met de bloempjes naar ons toe gericht. Zonderling, dat die op mij altijd denzelfden indruk maken. Altijd is 't mij, alsof die bloempjes mij aanzien, alsof die oogjes mij toelonken.—

Ernst was praktisch, evenals zijn vader, en, al was hij 't nog niet in die mate, dat hij alle fantasie als sentimenteele dweperij over boord had geworpen, toch kon hij niet vinden dat die bloempjes hem aankeken. Hij ook zag wel, dat op elk dier beide zijdelingsche bloemblaadjes zich regelmatig een witte vlek vertoonde, maar dat waren witte vlekjes en niets meer; op oogjes geleken ze geen zier.

Hij wilde echter, vooral op dit oogenblik, zijn moeder hierin niet tegenspreken, maar toch speelde [ 35 ]even een glimlachje om zijn mond; bewijs genoeg, dat hij 't met hare zienswijs hierin niet eens was.

—Gij begrijpt niet, hernam zij, dat ik aan zulk een in uwe schatting dwazen indruk kan toegeven. Dit komt alleen, Ernst, omdat gij de bloemen met andere oogen aanziet dan ik. Gij kunt het ook niet begrijpen, als zulk een gewaarwording zich niet vanzelf aan u opdringt. Maar, wat ik u bidden mag, drijf er toch nimmer den spot mede; glimlach er zelf niet om, en denk niet dat zulke gewaarwordingen het uitvloeisel zijn van een ziekelijke overgevoeligheid. Ze zijn veeleer 't bewijs van ons leven in, van ons één zijn met de natuur, dat zich bij den één sterker openbaart dan bij den ander. Zulke gewaarwordingen zijn zóó aangenaam, zóó verkwikkend, dat ze in staat zijn om ons voor een wijle de zorgen en onaangenaamheden des levens te doen vergeten; dat ze tegen veel leed en teleurstellingen opwegen.

Ik weet zoo goed als een ander dat hierbij verbeelding in 't spel is; maar laat dit zoo zijn. De verbeelding is trouwens een gaaf, waarop we wel prijs mogen stellen, mits we maar op onze hoede [ 36 ]zijn, dat ze niet het gezond verstand overvleugelt. Daarom, laat mij, laat anderen die verbeelding; 't is trouwens altijd gevaarlijk den spot te drijven met wat voor sommigen heilige ernst is.

Ja, zoudt ge wel gelooven dat zelfs op dit oogenblik het gezicht dezer bloempjes mij bemoedigt. Het is mij, hoe langer ik ze zie, of thans vooral die bloempjes mij met hun oogjes aanstaren, of ze mij moed willen inspreken, zooals geen menschelijke taal dit zou vermogen, 't Is mij, Ernst,—en hier drukte zij haar zoon de hand—of uit die bloempjes de oogen der Voorzienigheid liefdevol en geruststellend mij tegenblikken, en er een stem uit hen opgaat, die mij toefluistert: stel u gerust, Mijn oogen zullen uwen zoon volgen, Ik zal over hem waken.—

Ernst kuste zijn moeder hartelijk; hij glimlachte niet meer; hij begreep wat er in haar omging; hij eerbiedigde hare bekommernis en evenzoo de bron waaruit haar troost toevloeide.

Toen ze verder wandelden, zag hij nog even naar die Viooltjes om,.... maar neen, iets anders dan bloemen kon hij er niet in zien.

 

 
  1. De Latijnsche naam van het driekleurige Viooltje, dat Viola tricolor heet.