Naar inhoud springen

Album der Natuur/1861/Verdedigings- en aanvalswerktuigen

Uit Wikisource
Verdedigings- en aanvalswerktuigen (1861) door Félix Albert Théodore Delprat
'Verdedigings- en aanvalswerktuigen,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tiende jaargang (1861), pp. 53-84. Dit werk is in het publieke domein.
[ 53 ]
 

OVER DE VERDEDIGINGS- EN AANVALSWERKTUIGEN DER MENSCHEN, GETROKKEN VUURWAPENS EN ANDER MOORDTUIG;

DOOR

F. A. T. DELPRAT,

Kapitein der Artillerie.

Wanneer wij een blik werpen op de verschillende tafereelen, die ons op zoo boeijende wijze in de achtereenvolgende jaargangen van dit Album uit het dierenleven werden geschilderd, komen wij onwillekeurig tot het besluit: dat honger, dorst, verdediging van eigen leven, van eigen nest en kroost de schering en inslag uitmaken van de handelingen in de dierenwereld, van de dierenpolitiek. Voor sommige diersoorten kunnen wij daar nog bijvoegen den trek naar vrijheid, naar gezelligheid, veredeld door trouw en dankbaarheid; terwijl er bij zulke dieren, die in familiën bijeen wonen, ook sporen zijn op te merken van iets, dat zweemt naar de zucht om te heersen, magt en invloed te verkrijgen.

Als de keerzijde dezer eigenschappen teekenen wij echter op: de wreedheid, niet altijd het gevolg van honger en dorst, maar eene wreedheid in den afzigtelijksten vorm, eene wreedheid con amore, eene nuttelooze baldadige wreedheid, en dit niet alleen bij verscheurende dieren ex professo, tijgers, hijena's, haaijen, arenden en andere roofdieren; neen! zelfs de hond, het dier, dat op zulke benijde schooten zetelt, dat stof geeft tot zulke zoetsappige uitboezemingen, vergelijkingen en liefkozingen—mijne lezeressen vergeven het mij,—die hond is somtijds wreed om wreed te zijn; hij maakt b.v. jagt op kippen en kanarievogeltjes, doodt ze onmeêdoogend en—laat ze verder liggen, zonder er de tanden een oogenblik aan te vergasten.

Doch hoe nu de mensch? Aan honger en dorst is hij niet minder cijnsbaar; kroost en haardstede verdedigt hij, en in den regel, wij willen het aannemen, hij verdedigt die als de moedigste viervoeter; in vrijheidszin, gezelligheid, trouw en erkentelijkheid overtreft hij hem, maar de zucht naar magt en invloed, aanzien, bezittingen, eer;—ziet! daarin is hij alle dieren ver vooruit. Bestaan dààr [ 54 ]slechts sporen, hier zijn het de krachtigste drijfveren zijner handelingen; doch—haasten wij ons er bij te voegen, want wij vreezen den toorn onzer tweehandige lezers en vooral lezeressen,—gelukkig dat zedelijkheid en godsdienstzin, onbekend bij de dieren, bij den mensch ten breidel strekken aan te groote zelfzucht. En wat den laatst opgesomden dierentrek: wreedheid, betreft; gelukkig dat deze zelden tot den karaktertrek van den mensch behoort, meestal het gevolg is van een overspannen toestand, en alzoo tot de ziekelijke afwijkingen mag gerekend worden, behalve bij de lieve kleinen, die er niet altijd van zijn vrij te pleiten en de verweektst opgevoede somtijds wel het allerminst; doch gelukkig: »dat vergroeit."

Hadden wij ons voorgesteld eene parallel te maken tusschen menschen en dieren, wij zouden ook nog wijzen op het bewaren van de schatten door ervaring en nadenken van geslacht tot geslacht opgegaard, dat is: op de ontwikkeling van kunsten en wetenschappen, en nog zoo vele andere zaken, strekkende tot verheerlijking van den mensch; maar om niet eigen lof te verkondigen en ons liever tot nederigheid te stemmen, verwijlen wij bij voorkeur bij den eigenaardigen en reeds opgenoemden trek, onafscheidelijk van al wat mensch heet: de zucht naar roem en aanzien, invloed en rijkdom, in onophoudelijken kamp bij den eenen met den vrijheidszin en de zelfverdediging van eigen leven en erf bij den anderen.

Betreure zulk een toestand wie het wil; dat vredevrienden het bejammeren, dat dichters het bezingen met zoetsappige verzuchtingen, als: »Och! waren alle menschen wijs"! enz. enz.: die toestand bestaat nu eenmaal, hij bestond zoo ongeveer een 6000 jaar! en hij zal blijven bestaan zoo lang de mensch menschelijke hartstogten en gebreken bezit, dat is: zoo lang de menschen op dit ondermaansche hunne plaats niet aan volmaaktere en dan ook niet strijdende engelen zullen hebben ingeruimd.

De beschaving moge de vormen wijzigen, kleinere twisten zeldzamer maken en ze gemakkelijker met inkt in plaats van bloed beslechten; de wetenschap moge de wapenen verfijnen en de overwinning niet aan den physiek of numeriek sterksten verbinden; oorlog beschouwen wij niettemin als een onafscheidelijk gevolg der menschelijke natuur; [ 55 ]oorlog werd er gevoerd, zoo lang de mensch bestond, en zal er, 't zij dan met grootere of kleinere tusschenpoozen, blijven bestaan, zoo lang er menschen zijn, dat is: zoo lang de magt en de ijverzucht van den eenen in strijd is met den vrijheidszin en het eigenbelang van den anderen. Niet ten onregte dunkt ons, beweert la bruyère, dat, zoo er slechts twee menschen op de aarde woonden en elk over eene helft had te beschikken, het eerste geschil over de grenzen zoude ontstaan!

Konden de vredevrienden de wereld eenmaal in een diepen vredeslaap indommelen, welken waarborg zouden zij ook dan nog kunnen geven tegen een onaangenaam ontwaken, tegen de boosheid van den eersten den besten ijverzuchtigen, maar bekwamen gelukzoeker, die zich niet zoude ontzien om van dat vertrouwen en van die rust misbruik te maken, ten einde zijne plannen ten uitvoer te leggen. Eene algemeene en blijvende zondeloosheid zou dus alleen den algemeenen vrede kunnen verzekeren; de vredevrienden beproeven derhalve in de eerste plaats dit laatste te bewerken, in stede van den omgekeerden weg te volgen!

Even als er dus, hoe betreurenswaardig dan ook, verscheurende en onderling vechtende dieren zijn, zullen er ook oorlogvoerende menschen zijn; en die oorlogszuchtige geaardheid, onafscheidelijk van onze natuur, zij onze verontschuldiging, zoo wij het waagden eene schijnbaar oorlogszuchtige bladzijde in dit vrede-ademend Album te schrijven.

Schijnbaar oorlogszuchtig, zeiden wij, en inderdaad de titel van dit opstel en hetgeen hier verder volgen zal heeft eene vredelievende strekking, een vredelievend doel. Want, haasten wij ons het op te merken, geen kwaad zonder tegengift, die oorlogsmanie wordt niet door alle menschen gedeeld; er zijn gelukkig menschen, die den vrede niet trachten te bewerken door proza of poëzij, door vertoogen en weeklagen, maar welken de zegeningen des vredes, het behoud van onafhankelijkheid en erf, zóó zeer ter harte gaan, dat zij daar goed en bloed, rust en gemak voor veil hebben. Die soort van menschen heeten krijgslieden; zij leven op het land en op het water; zij hebben in de maatschappij der menschen een bijzonder doel te vervullen; ook in de dierenwereld vindt men evenzoo individuen met bijzondere functiën belast, b.v. bij de bijen, mieren, enz.

Zulke krijgslieden praten weinig over vrede, maar doen er des te [ 56 ]meer voor, althans het goede soort, dat niet uitgaat op roof of buit, maar dat pal staat ter verdediging.

Zoo nu de lezers van het Album wel met graagte bladzijden verslonden over verslindende dieren, over de wapens, die zij in den muil voeren, over de wreedheden van een afgrijselijk «dierengevecht", zoo zij genoegen schepten in het nagaan tot in de kleinste bijzonderheden van de wijze, waarop addergift afgescheiden en ingevlijmd wordt; of, in leeuwenbeten, koppensnellers; of, in de afbeeldingen van «menschenvreters", van »haaibekken", enz. enz., moest dan ook in dit Album niet eindelijk eens eene plaats worden gegund aan de beschrijving van de zoo veel meer fatsoenlijke en wetenschappelijke middelen, door den mensch uitgedacht en vervaardigd, om vrijheid, ontwikkeling, eigendom enz. te beschermen, niet alleen tegen verscheurende dieren, maar ook tegen onrustige, ijverzuchtige, ondeugende belagers? En zoo dit geene genoegzame verontschuldiging oplevert voor het boven deze regels gestelde opschrift, zoo de werktuigen, waarmede dieren elkander aanvallen, of die, waarmede zij zich verdedigen, alleen het regt hadden hier opgenomen te worden, dan drage de Redactie van dit Album de schuld, want sinds jaren drong zij bij steller dezes aan op de behandeling van getrokken vuurwapens; natuurlijk (en dit ter geruststelling onzer lezers) slechts als verdedigingswerktuigen beschouwd, zóó zelfs, dat van jagtgeweren niet eens sprake zal zijn.

 

Wij kennen bezorgde moeders of bloedverwanten, die ijzen op het denkbeeld, dat in hunne lievelingen eenige krijgsmanszin zoude kunnen ontkiemen. Zij vermijden dit tot zelfs in de keuze van hun speelgoed; blikken sabels, looden soldaten, tinnen kanonnen, boog en pijl, al wat maar eenigzins aan eene krachtige mannelijke ontwikkeling van het ligchaam zou kunnen doen denken, wordt zorgvuldig geweerd. Vermoeijenissen,—hoe onbarmhartig! koude,—hoe wreed! een tochtje,—hoe doodelijk! maar ook zulke opvoedsters, aan wie zelfs de Nederlandsche schutterij niets zal te danken hebben, ook die zullen welligt nog eenige leering uit deze regelen putten, want een tol, mevrouw! wist gij wel, dat in een tol de grondslag ligt der nieuwste, meest verfijnde vuurwapens? Tollen, hoepels, draaijende [ 57 ]volants, bilboquets, het is altemaal zeer verdacht speelgoed, slechts dienstig als ophelderingen voor de inrigting der nieuwere vuurwapens; zelfs de aardbol staat in dit opzigt niet in den besten reuk. Hoe dit gevaar dan te ontvlieden!

Dat deze regels u dan ten minste bij tijds waarschuwen.

Welligt echter tellen wij ook minder teêrhartige lezers, die verlangen iets naders te vernemen omtrent een onderwerp, waarover nieuwspapieren, met hunne gewone wetenschappelijke naauwkeurigheid, allerlei onzin en verwarde denkbeelden verspreiden; omtrent de wapens, waarmede in het kalme maar krachtige Engeland al wat man is, krijgslieden, lords john bull's, advokaten en doktoren, ja zelfs lady's, zich wapent en oefent. Wapens, waarover in Engeland, Duitschland en Frankrijk geroepenen en ongeroepenen boekdeelen vullen, maar waarin de niet bepaald ingewijden hier te lande, de dillettanten in alles, die zich in andere zaken zoo gaarne niet bij hunne leest houden, tot nu toe weinig of geen belang stelden. Welligt strekken deze regels om de aandacht meer en meer te vestigen op een onderwerp, waarvan de verwaarloozing ons te eeniger tijd duur te staan zou kunnen komen.

Het werpen met steenen was zeker een der eerste middelen, waardoor men zich verdedigde of waarmede men den aanval voorbereidde, alvorens het pleit ten slotte door het handgemeen worden beslist werd. De slinger kwam de te zwakke hand te gemoet; nog juister was de uitwerking van pijl en boog. Vermogt men met den slinger grootere gewigten weg te werpen, de ligte pijl had door zijn steeds naar voren gerigte spitse punt grooter indringingsvermogen en trof juister. De uitvinding van het buskruid deed spoedig slinger, boog en pijl in onbruik geraken; de afstand, waarop men nu in de verte kogels kon werpen, werd vertienvoudigd en de krijgskunst trad een nieuw tijdperk in. De kogels waren aanvankelijk meestal van steen, later van lood of ijzer. Niet alleen het geschut, maar ook de kogels ondergingen op hunne beurt verbeteringen, zij werden juister gevormd, beter bolvormig, gladder en naauwkeuriger passende in de binnenholte, de zoogenaamde ziel der vuurmonden. Weldra ook maakte men ze hol, en voorzag de holte van zulke bommen en granaten, met brandverwekkende of sterk lichtgevende mengsels of eenvoudig met buskruid. [ 58 ]De ontsteking van dezen inhoud geschiedt door eene in de granaat ingedreven houten buis, waarin een kanaal met eene langzaam brandende compositie. Deze compositie, door de vuurwerkers sas genoemd, ontbrandt bij het wegschieten uit het kanon, en de inhoud van de granaat doet zijne werking bij het doel.

In plaats van één enkelen kogel schoot men ook wel bussen weg, gevuld met tal van kleine kogels, die, door het verbrijzelen van de bus in de ziel, zich vóór het stuk verspreidden, dit zijn de thans nog gebruikelijke kartetsen, ook wel schroot of blikken doozen genoemd. Doch genoeg reeds om te doen zien, hoe vruchtbaar de nieuwe uitvinding, buskruid, kanonnen en geweren was, in varianten op het thema: «vernielen om te behouden en te beschermen".

Men schoot nu verder, ja! maar naauwkeuriger dan met pijl en boog, voorzeker neen! Het aantal moest dus de naauwkeurigheid vergoeden, en zoo gebeurde het dan, dat men na de meeste veldslagen bij het opmaken der balans tot de slotsom kwam, dat voor elken gevelden vijand een standbeeld kon opgerigt worden uit het op hem afgeschoten lood; dat is, dat elk hunner zijn gewigt aan lood kostte! Dit verdroot de krijgslieden, zij moesten zich beladen met lood en kruid, 't was kostbaar en vermoeijend, daarbij gaf het aanhoudend missen aan elke tegenpartij meerder moed.

Al spoedig was men er dus op uit om naauwkeuriger te schieten. Figuur 1.
Fig. 1.
De geleerden berekenden de kogelbanen, maar de kogels volgden die banen slechts zeer ten naastenbij. Van alles werd er beproefd en zoo kwam men er, onder allerlei grillige invallen, ook toe om de ziel der geweren niet meer glad te maken, maar ze in doorsnede de gedaante van eene ster te geven. Men maakte er namelijk inwendig regte groeven in, en daar dit weinig of niets baatte, sneed men die groeven hellend als een schroefdraad, kurketrekkersgewijs in, fig. 1. Om den kogel te noodzaken die trekken te volgen bij het wegschieten en de wrijving te verminderen, wikkelde men hem in een vetlap of pleister. Al vooruitgaande moest hij dus tevens draaijende den loop verlaten. Wèl moest de kogel nu door een stamper en hamer in de ziel gedreven worden; maar 't hielp toch; [ 59 ]waarom wist men niet regt. De speelruimte, dat is de kleine opene ruimte rondom den kogel en de zielwanden, onvermijdelijk bij kogels, die los in de ziel moeten kunnen gerold worden, was wel is waar weggenomen; het huppelen of aanslaan in de ziel was nu belet, er ontsnapte wel geen kruidgas langs den kogel, maar waarom gaven dan ook de regte trekken geen voordeel? De oplossing dezer vraag moest uitgesteld blijven tot de tijden, waarin de wis- en natuurkundigen zich ook over de krijgskunde zouden gelieven te ontfermen, en in afwachting daarvan ging men niettemin voort getrokken geweren, onder de benaming van buksen, te gebruiken.

Voor oorlogspraktijk hadden deze wapenen wel eenig bezwaar, daar het laden slechts langzaam kon geschieden, vooral als de loop inwendig vuil werd door het kruidaanzetsel. Aan enkele uitgelezene manschappen konden deze wapens dus slechts in handen worden gegeven, doch niet aan geheele gelederen.

Niet alleen werden er getrokken geweren gemaakt, maar men voorzag ook kanonnen van trekken, dit bepaalde zich evenwel slechts tot modellen en proeven zeer in het klein. Om behoorlijk de trekken te volgen, moet de kogel een weinig medewerken en dus niet van ijzer, maar van een zachter metaal, zoo als lood, vervaardigd zijn. Het laden echter van groote looden kogels in lange kanonnen, waarbij de kogels in de trekken moesten gedwongen worden, was tijdroovend en bezwaarlijk; het lood is daarbij een vrij kostbaar metaal, zwaar om te vervoeren, ligt door botsingen te vervormen. Het lood biedt bovendien weinig wederstand, en bij de groote ladingen der kanonnen liep men gevaar, dat het lood in de trekken zou afscheuren, en de kogel misvormd uit het kanon komen en daardoor een weinig naauwkeurig schot geven zoude. Ook tegen muren en wederstand biedende voorwerpen zou lood te zacht zijn, en aan looden granaten valt geheel niet te denken.

Wilde men echter volstrekt getrokken kanons en looden kogels gebruiken, dan was er niets anders op dan de kanons van achteren te openen en daardoor het laden mogelijk te maken. De looden kogel kon dan geplaatst worden in een gedeelte, dat iets wijder was dan het overige der ziel en daardoor bij het wegschieten geperst worden in de trekken. Het goed sluiten van die achterste opening is echter [ 60 ]eene zeer moeijelijke zaak, zóó zelfs dat niettegenstaande de groote vorderingen, die men gemaakt heeft in het bewerken van groote metalen voorwerpen, zulk eene sluiting (kulassluiting) nog zelfs heden ten dage tot eene der moeijelijkste vraagstukken behoort. De geweldige spanning van het buskruidgas doet het langzamerhand door alles heendringen.

Kleine getrokken kanons met kulaslading vindt men nog in enkele verzamelingen en museën. In het museum op het Prins maurits-huis te 's Hage kan men onder anderen een fraai getrokken kanon met kulaslading zien; waarschijnlijk een geschenk van een der graven van Saksen-Gotha in het laatste der zeventiende eeuw. Meerdere bijzonderheden omtrent dit kanon vindt men in den Militairen Spectator van de maand Januarij 1860.

Tot in de eerste helft der negentiende eeuw bleef de artillerie dus uitsluitend schieten uit gladde kanons, maar wapende men bij de infanterie enkele uitgelezene bedaarde krijgers met getrokken geweren. Het gros echter verschoot kruid en lood zonder veel nut of, zoo men wil, zonder veel kwaad te doen. De groote kracht van het geweer was volgens sommigen de bajonet, de kogel was wispelturig en grillig, de bajonet alleen kon gebragt worden op het bepaald punt. La balle est folle, la bayonnette est sage, was de leus van een beroemd krijgskundige. Voor alles echter zijn troostredenen te vinden, en zoo vond men dan ook zijnen troost in de leerboeken. Allerlei physische en mathematische betoogen strekten om te bewijzen, dat de kogels noodzakelijk rond moesten zijn. Immers de bol is de volmaaktste figuur; slechts een bol past in alle standen in den loop; de bol heeft het minste oppervlak voor een bepaald gewigt, enz. enz. Men bleef op die wijze misschieten en misredeneren, 't was in volmaakte harmonie, en het is dan ook nog geen 30 jaar geleden, dat het infanterievuur in het veld reeds op 300 pas niet veel meer dan bangmakerij was.

Ten einde nu eenigzins op te kunnen helderen, waarom trekken en wel uitsluitend hellende trekken in den loop van een vuurwapen een naauwkeuriger schot geven, zal het noodig zijn eerst eenige oogenblikken te verwijlen bij de oorzaken, waarom inwendig gladde loopen onnaauwkeurig schieten. Daarna zullen wij nog de voornaamste inrigtingen beschrijven, waardoor men aan het stelsel van getrokken geweren en kanons praktische bruikbaarheid heeft kunnen geven.

[ 61 ]De oorzaken der misschoten zijn tweeledig. Ten eerste: oorzaken gelegen in 't geen in de ziel van den schutter omgaat; ten tweede: oorzaken gelegen in hetgeen in de ziel van zijn vuurwapen voorvalt.

Wat de eerste betreft, rekenen wij daartoe de gewoonte van alle krijgers, die zich nog niet geheel te huis bevinden op een slagveld en die niet gesteld zijn op het looden standbeeld, om maar van zich af te vuren, raak of niet, en op afstanden, waarop geen naauwkeurig schot meer mogelijk is. Zulk vuren doodt, zoo dan al geene vijanden, dan ten minste den tijd. Het verdooft eenigzins de vrees, en men stelt zich daarbij voor, dat het zoo al niet den vijand beangstigt, dan toch welligt hem den lust beneemt om veel digter bij te komen.

Verder, de onbekendheid met den juisten afstand, waarop de vijand zich bevindt; de helling namelijk, die men aan het geweer moet geven om het doel te treffen, hangt van dien afstand af, en hoe zonderling het ook klinke: de afstand naar den vijand schijnt over en weder meestal grooter dan die van den vijand naar ons.

Tot de tweede oorzaken rekenen wij de onvolkomenheid der middelen zelve. De eene loop is wat meer uitgeschoten dan de andere, wat ruwer of wat meer met aanslag bezet. De eene kogel is wat gladder of zuiverder bolvormig dan de andere; het zwaartepunt valt niet altijd zamen met het middelpunt, en de overmijdelijke speelruimte maakt, dat de kogel, al huppelende en schurende langs de zielwanden, den loop verlaat; daardoor beweegt de kogel zich al wentelende en ondervindt dien ten gevolge een onregelmatigen wederstand in de lucht.

Van alle deze oorzaken zijn de speelruimte en de wenteling wel de voornaamste; noch oefening, noch bedaardheid, noch oogmaat of zuivere afmetingen kunnen hierin iets verhelpen. Door de speelruimte huppelt de kogel in de ziel en verlaat het vuurwapen onder een telkens verschillenden hoek; sloeg hij b.v. het laatst tegen den bovenkant aan, dan wordt hij benedenwaarts teruggekaatst en komt minder ver. Tegen den onderkant aanslaande begint hij zijne baan onder eene grootere helling dan die van het geweer zelf en gaat verder. Links en regts aanslaande bij het verlaten van den loop, zal hij, in de vrije lucht gekomen, regts of links afwijken enz.

Door de speelruimte strijkt het buskruidgas bij de ontbranding boven [ 62 ]over den kogel, en even als een billardbal, die boven het middelpunt gestooten wordt, gaat de kogel al ronddraaijende vooruit. De verdere botsingen en schuringen in de ziel veranderen of wijzigen die rondwenteling;—welk een ruim veld alzoo voor allerlei wisselvalligheden!

Maar zelfs al was de kogel volmaakt glad en passende in den loop, al was de wenteling in den loop weggenomen door het persen van den kogel in regte trekken, dan nog zal hij in de lucht op allerlei grillige wijzen wentelen.

Om zich hiervan te overtuigen, late men slechts een bal vrij vallen van eene eenigzins aanzienlijke hoogte, na aan het onderste punt wat vet of lampenzwart te hebben gedaan. Zeer zelden slechts zal de bal met dat gemerkte punt op den bodem vallen. En het is ook natuurlijk: de zwaartekracht werkt loodregt in de rigting van het zwaartepunt, maar de wederstand van de lucht zal door den minsten luchtstroom, door ongelijkheden van het oppervlak of afwijkingen van de volkomene bolvormige gedaante, iets meer zijdelings en zelfs niet altijd zuiver loodregt tegenwerken. Bij het vallen wordt de kogel dus aan de eene zijde meer vertraagd dan aan de andere, en de bol moet al vallende wentelen; en, eens aan het wentelen, wordt de luchtwederstand nog onregelmatiger.

Men zal bij het nemen dezer proef bespeuren, dat het niet volkomen gelijktijdig loslaten der vingers, die den bol omklemmen, een grooten invloed uitoefent op de rigting der ronddraaijing; iets dergelijks heeft dus ook plaats bij de minste ongelijke schuring van een kogel, zelfs zonder speelruimte weggeschoten. Zulk een kogel moet dus al voortgaande ronddraaijen, de rigting dezer ronddraaijing is niet te voorspellen en heeft toch, zoo als wij nu nader zullen zien, een grooten invloed op de baan, die hij doorloopt.

Draait de kogel, die in de rigting van het pijltje wordt voorgeschoten, b.v. Figuur 2.
Fig. 2.
in de rigting door de pijltjes D en D' aangewezen, dan bevordert de beweging van het oppervlak en welligt der mede ronddwarrelende lucht het wegstroomen der luchtdeeltjes langs het oppervlak [ 63 ]bij D, doch boven bij D' is die beweging om zoo te zeggen: tegen de haren in. Van daar: boven meerdere zamendrukking der lucht dan beneden, en bij gevolg minder verre en hooge baan, dan zoo de rondwenteling in tegengestelden zin plaats had en de kogel bij D door zamengedrukte lucht werd gedragen.

Heeft de draaijing plaats, zoo als wij hier stilzwijgend onderstelden, van boven naar beneden, zoodat fig. 2 den kogel van de regterzijde beschouwd voorstelt, dan zal de draaijing hem digter bij of verder af brengen; maar stelde fig. 2 den kogel voor van boven, uit de lucht gezien, zoodat de voorzijde van de linker naar de regterhand draaide, dan zal er regts en links hetzelfde plaats hebben, wat wij zoo even onder en boven zagen gebeuren, en de kogel zal zijwaarts afwijken, en zoo als duidelijk blijkt: de afwijking zal plaats hebben naar die zijde, waarheen het voorvlak beweegt.

Kon men te voren bepalen, in welke rigting de draaijing zou plaats hebben, dan ware er eenigzins op de te verwachten afwijking te rekenen, maar het is hier als bij het werpen met een eerlijken dobbelsteen, hoe hij na het loslaten draaijen zal, kan niemand te voren zeggen.

Voor holle kogels of granaten alleen bestaat er een huismiddeltje, waardoor men de rigting der ronddraaijing vooraf kan regelen, en hiervan maakt men onder anderen met veel voordeel gebruik in Pruissen.

Figuur 4.
Fig. 4.

Zij fig. 3 de doorsnede van een Pruissisch kanon, B de buskruidlading en G de granaat. Zij die granaat uitgehold als in de figuur is aangewezen en zóó geplaatst, dat de zwaarste helft onder, de veel ligtere naar boven gekeerd zij. Dan is het ligt in te zien, dat het ligtste gedeelte het eerst en het snelst door het buskruid zal worden voortgedreven, en de granaat vooruitgaande, zóó zal wentelen als door de pijltjes wordt aangewezen. Lag de zwaarste helft boven, dan zal het omgekeerde plaats hebben. Evenwel, er blijven altijd nog oorzaken van onnaauwkeurigheid bestaan, vooral bij lange vuurmonden, want, ten gevolge der [ 64 ]speelruimte zal het projectiel in de ziel botsen en schuren en de omwenteling daardoor een weinig afwijken van de verwachte. Bij korte vuurmonden echter is er reeds veel op deze wijze gewonnen. Bij geweren kan dit middel niet baten, daar de kogels niet hol, en bovendien te klein zijn om zwaarte- en middelpunten genoegzaam van elkander te verwijderen. Daarbij moeten de geweren ten gevalle van de bajonet eene zekere lengte behouden.

Het voordeel van getrokken loopen ligt dus niet geheel in het wegnemen der speelruimte, want vooreerst moeten de vuurwapens voor oorlogsgebruik gemakkelijk en snel te laden zijn, en dus eenige speelruimte behouden; ten andere vermindert het geheel wegnemen der speelruimte de afwijkingen niet, die de eenmaal afgeschoten, altijd eenigzins onvolmaakte kogel in de lucht ondervindt, ten gevolge der onregelmatige wederstanden.

Het voordeel der trekken, en dit is het geheele geheim, bestaat dan voornamelijk in de twee volgende omstandigheden: 1) dat de kogel als eene schroef rond moet draaijen om den getrokken, schroefvormig gegroefden loop te kunnen verlaten, en 2) dat de aldus draaijende kogel in plaats van rond, langwerpig, puntig en dus ook zwaarder kan gemaakt worden, dan de ronde kogel.

Mijne lezers stellen zich echter niet voor, dat ronddraaijende kogels als soorten van drilboren werken en daardoor meerdere uitwerking zouden hebben; zulke wreede beschouwingen zouden hier misplaatst zijn. De krijgsman gaat niet na wat er na het oogenblik van treffen gebeurt; hoe, wat en waar hij zijnen vijand treft, blijft buiten zijne beschouwing; het treffen is voor hem het slottooneel, waarna het scherm valt. Wat daarna gebeurt, behoort tot de beschouwingen van den heelmeester.

Het voordeel van ronddraaijende kogels ligt derhalve in de meerdere naauwkeurigheid hunner banen, dit punt vereischt echter eenige natuurkundige beschouwingen, die wij liever tot een volgend stuk zullen uitstellen.

(Wordt vervolgd.)
 

 
[ 65 ]
 

OVER DE VERDEDIGINGS- EN AANVALSWERKTUIGEN DER MENSCHEN, GETROKKEN VUURWAPENS EN ANDER MOORDTUIG;

DOOR

F. A. T. DELPRAT,

Kapitein der Artillerie.

(Vervolg en slot van blz. 64.)

 

 
De eenvoudigste wijze om eenig doel te bereiken is gewoonlijk, zelfs in wetenschappelijke zaken, de beste, de door de natuur aangewezen wijze. Het bereiken van eenig doel met den kogel schijnt hierop echter eene uitzondering te maken. Immers de eenvoudigste wijze om een kogel naar zijne bestemming te brengen zoude daarin bestaan, dat men hem daar maar regelregt, zonder wikken of verwegen, uit een gladden loop, naar toe zond. Zoo wij er echter in geslaagd zijn om den invloed te doen begrijpen van den wederstand der lucht, van den onregelmatigen vorm van het projectiel, en van de speelruimte, dan zal het nu ook duidelijk zijn, dat die regelregte, eenvoudige weg, zoo als zoo vele fraaije theoriën, eene utopie is; dat er in plaats daarvan eene grillige, hoogst onregelmatige beweging plaats heeft, en dat er dus getransigeerd moet worden: de draaijende beweging niet kunnende beletten, moet men zich dus wel te vreden stellen met eene regelmatige vooraf te voorspellen draaijing, en deze heeft bij getrokken vuurwapens plaats, zoo als wij reeds op bladz. 64 zagen, om eene as, die wij ons in de rigting van de zielas moeten denken. — Den invloed van zulk eene wenteling kunnen wij dagelijks uit allerlei speeltuig leeren. Gaan wij daarvan eenige voorbeelden na.

[ 66 ]Mijne lezers en vooral mijne lezeressen munten zeker alle uit in het zoogenaamde Jeu des Graces, en weten, dit nu vastgesteld zijnde, dus ook, dat het wegwerpen niet minder dan het opvangen eenige oefening vereischt. De hoepel moet zóó wegvliegen, dat hij onder het voortgaan om zijn middelpunt ronddraait of, naauwkeuriger uitgedrukt, dat hij om eene as draait, die men zich als een regt door den hoepel gestoken stok, XY, Fig. 4, moet denken. Zoo lang dit niet gelukt,

Figuur 4.
Fig. 4.

dwarrelt de hoepel onregelmatig door de lucht, en valt overal, behalve waar men hem hebben wil. Eerst wanneer hij de vereischte draaijende beweging heeft, gaat hij steeds in denzelfden stand vooruit, en wordt gemakkelijk opgevangen bij M.

Hoe een stuivertje zonderling rollen kan, is tot een spreekwoord geworden; maar even bekend is het, hoe men het wegrollen kan voorkomen, door het stuivertje op zijnen kant te plaatsen en snel als een tol te laten draaijen. Stuivertjes noemden wij ter wille van het spreekwoord, maar ze zijn wel wat klein, met een groot geldstuk gelukt het beter; het draait dan snel rond, beweegt wel eenigzins heen en weder, maar 't valt niet om en 't rolt niet weg.

Bij tollen, groote en kleine, brom- en andere, zien wij hetzelfde; de omdraaijing belet het omvallen; het maakt dat de as zich steeds regtop staande verplaatst, zoo lang de rondwenteling maar onderhouden wordt; «nooit loopt mijn priktol zonder slagen," zingt het ontmoedigend zoete en wijze jongetje van van alphen, dat ik menigmaal als een tol wenschte te behandelen.

Hebt gij veel geduld, lezer; eigenlijk eene overbodige vraag aan wien het album tot hiertoe open sneed; welnu! dan hebt gij zeker wel eens beproefd om den bal van een bilboquet op de punt van het handvatje op te vangen, en zeker is het u nimmer gelukt, zoo ge [ 67 ]althans niet.... blind gelukkig zijt, of, zoo ge 't niet van de jongens afzaagt, dat zij vóór het opwerpen van den bal het koordje in één draaijen, zoodat de bal, bij het losdraaijen opgeworpen, snel wentelend wordt opgevangen. Dan ten minste is er eenige kans om de opening, die nu bij het opwerpen altijd naar beneden gekeerd blijft, juist op de punt van het handvat te vangen.

Goochelaars en professoren in de balanceerkunst plaatsen dikwijls borden in evenwigt op de punt van een langen stok, maar nemen de voorzorg het bord snel te laten draaijen en in draaijende beweging te onderhouden, en voorkomen hierdoor het omvallen.

Nog menig ander speeltuig zouden wij kunnen aanvoeren als voorbeeld, hoe de omwenteling van een ligchaam om eene as, het zij dan om eene wezenlijk bestaande, stoffelijke of denkbeeldige, aan zulk eene as, als eene neiging geeft, om niet om te vallen of af te wijken van haren stand, terwijl, zoo de as zich verplaatst, zij trachten zal dit in een evenwijdigen stand te doen. En, zoo algemeen en schoon zijn de wiskundig te bewijzen waarheden, dat, wat bij kinderspeelgoed waar is, ook waar blijft op elke grootere schaal, zóó zelfs, dat die waarheden zich onveranderd bevestigen, niet alleen bij de beweging van onze aarde, maar ook bij de beweging van alle andere hemelligchamen of stelsels van hemelligchamen.

Onze aarde beweegt in eene bijna cirkelvormige baan om de zon, Figuur 5.
Fig. 5.
maar heeft bovendien eene ronddraaijende beweging om hare as, Fig. 5, en die ronddraaiende beweging is oorzaak, dat de aarde zich, behoudens kleine schommelingen, steeds evenwijdig verplaatst, en daardoor dezelfde helling op het vlak harer loopbaan behoudt.

Waardoor ontstaat nu die zoogenoemde stabiliteit der omwentelingsas? Ja! waarde lezer, dit is eene zeer ingewikkelde zaak; gelieve die dus op goed geloof maar aan te nemen. Beproef het ten overvloede, draai een eenigzins zwaar schijfje T, Fig. 6, zeer snel rond om een [ 68 ]Figuur 6.
Fig. 6.
doorgestoken spilletje AS, en beproef dat spilletje met de schijf dan op te ligten in een stand AS', dan zult gij eenigen wederstand ondervinden, 't gaat van de zijde van het schijfje als met eenigen weerzin gepaard; het evenwijdig verplaatsen in een stand A'S' gaat zonder bezwaar, maar bij het schuin verplaatsen in den stand A S ontwaart ge eenigen tegenstand; en, dwingt gij het schijfje naar uwen wil, dan voelt ge dat het nog zijdelings een uitweg zoekt. Hebt gij het asje A S gevat in een ring R, Fig. 7, en kunt gij een zwaar metalen Figuur 7.
Fig. 7.
schijfje T door het lostrekken van een koordje K zeer snel doen draaijen, dan zult gij de beschrevene tegenstanden zeer duidelijk gevoelen; het is als of de schijf zich tegen u verweert

Al de deeltjes van het schijfje bewegen met eene zekere snelheid om de as, dus in vlakken regthoekig om die as gelegen. Zonder eene bepaalde kracht kan men nu die deeltjes niet op eenmaal in andere vlakken laten bewegen; tot het schuin verplaatsen van de as is dus eene krachtsuitoefening noodig, dat is: men ondervindt bij die verplaatsing een zekeren wederstand. De as tracht dus ten gevolge der omwenteling van het met haar verbonden ligchaam haren stand te behouden. Hoe zwaarder het ligchaam is, hoe grooter die stabiliteit bij overigens gelijke snelheid zijn zal. Bij even zware ligchamen zal [ 69 ]die stabiliteit ook toenemen, naar mate de deeltjes verder van de as liggen; b.v. bij eene dunne schijf met zwaren breeden rand zal zij grooter zijn dan bij een bol van gelijk gewigt. De toestel kan bij W door middel van een gebogen stiftje in de verlenging van de as A S aangebragt, los op een eenigzins uitgehold voetstuk W geplaatst worden. Als de schijf T dan snel ronddraait, zal de ring met de schijf losgelaten zijnde, niet afvallen, maar aanvankelijk langzaam, doch allengs sneller en sneller om het punt W ronddraaijen volgens den cirkel C C, de as A S daalt daarbij voortdurend en na eenige minuten ronddraaijens zou de ring R tegen het voetstuk botsen. Deze proef is bekend onder den naam van het corps flottant.

Het is eene afgezaagde waarheid, dat men in een rijtuig of in eene schuit gezeten, de regt vooruitgaande beweging, door duwen of stooten, noch bespoedigen, noch vertragen kan, evenmin als men zich met zijnen stoel kan opligten; maar, niet minder waar is het, dat een ingezetene, blijkens het bovengezegde, wèl de beweging eener schuit in schuine rigting en het doorloopen van bogten kan tegenwerken. Een zware molensteen of een vliegwiel, snel ronddraaijende om eene waterpasse as, zal aan die as eene zekere stabiliteit geven, en daardoor alle wendingen tegenwerken, waarbij die as in schuine standen verplaatst zoude moeten worden. Werkelijk heeft piazzi smith reeds op deze wijze, aan boord van schepen, kijkers en andere toestellen in onveranderlijken stand gehouden; daartoe worden zij dan verbonden met twee snel draaijende zware schijven, waarvan de ééne om eene verticale, de andere om eene horizontale as beweegt. De geheele toestel is zóó opgehangen, dat hij vrij in alle rigtingen kan bewegen, en het schip dus kan schommelen, zonder den toestel uit zijnen stabielen stand te brengen[1]. Welligt ware op deze wijze een uitmuntend middel te vinden om stil hangende kooijen voor lijders aan zeeziekte te maken, zoo althans de onmogelijk te voorkomen evenwijdig op en neder gaande bewegingen ook niet reeds de zeeziekte doen ontstaan. [ 70 ]Ware het aan de vereenigde menschelijke krachten immer mogelijk, om een aantal schijven om verticale assen te laten ronddraaijen, zwaar genoeg en in genoegzaam aantal om bij de massa der aarde in vergelijking te komen, dan zou men alzoo hare omwentelingssnelheid kunnen wijzigen. Wat dunkt u, lezer! is het dus maar niet gelukkig, dat wij physiek zwak zijn, en nimmer in die mate eensgezind zullen worden, om zoo iets te durven ondernemen? Liever dan nog wat geoorloogd!

Voor de luchtscheepvaart intusschen is er eenige meerdere kans om ook op die wijze eene as te bekomen, die steeds naar dezelfde hemelstreken gerigt, alzoo dienstig zou kunnen zijn om er een steunpunt op te vinden, voor werktuigen bestemd om het luchtkasteel te wenden naar de begeerde zijde. Het evenwijdig afdrijven evenwel zou daardoor niet belet worden. Reeds in 1782 wees poinsinet de sivry, in zijne vertaling van plinius, op de mogelijkheid, om door de onveranderlijkheid van het slingervlak, in een naauw verband met het hier besprokene verschijnsel, de kompasnaald te kunnen vervangen door een vrij opgehangen staafje. De inrigting van piazzi smith is eene schrede verder op dezen weg.—Doch keeren wij terug tot onze moordtuigen.

Na al het boven gezegde zal het nu gemakkelijk zijn om het voordeel in te zien van getrokken loopen, dat is: van loopen inwendig voorzien van schroefvormige groeven, boven gladde loopen. Immers de kogel moet al draaijende den getrokken loop verlaten, en zijne omwentelings-as verkrijgt daardoor eene zekere mate van stabiliteit, de verstorende invloeden kunnen die as nu geene onregelmatige afwijkingen geven van den stand, waarin zij het vuurwapen verliet, en de in den loop naar voren gekeerde zijde blijft voorwaarts gerigt. Uit gladde loopen is het wel niet mogelijk andere dan bolvormige projectielen te schieten, daar andere, b.v. cilindervormige, in de lucht allerlei buitensporigheden begaan, duikelen enz. Uit gladde loopen kunnen dus niets dan bollen geschoten worden, die de middellijn der ziel hebben. Bij getrokken wapens daarentegen kan men eene menigte van verschillende projectielen bezigen, want de rotatie belet hier de onregelmatige afwijkingen en buitelingen. Uit getrokken [ 71 ]kanons, die weinig middellijn hebben en dus betrekkelijk ligt zijn, kan men dus niettemin lange, zware kogels of granaten schieten en daardoor bij het treffen sterke botsingen doen ontstaan, of wel kan men de grootere inwendige holte dier granaten opvullen met allerlei zaken, zooals springladingen, brandende sassen of, volgens kapitein norton, met gesmolten ijzer. Daar de voorzijde nu steeds naar voren gerigt blijft, kan men die projectielen ter betere indringing met een stalen punt voorzien, of met een slaghoedje (percussion) om de springlading juist bij het treffen te ontsteken, enz., enz. Ook geweerkogels heeft men op die wijze ingerigt, en in de met kruid geladene voertuigen der artillerie zijn zulke gasten onwelkomen indringers; niet minder als zulk een ontploffende geweerkogel het werkelijk eens voor een leeuw was, of een groote uiteenspringende Armstrong-granaat onlangs in China voor een Tartaarschen ruiter en zijn paard!

En men verwijte nu den krijgsman geene wreedheid, want al zulke verfijnde, moeijelijk te vervaardigen en kostbare zaken schiet hij met weemoed weg, en waarschuwt door een zwaar schot en door een zwaren kruiddamp, somtijds 10 en meer seconden vooruit, dat er iets voor den vijand onderweg is, en hij schiet zulk moordtuig alleen om kroost en haardsteden te verdedigen. Of vindt gij dien geleerde zoo veel zachtmoediger, die eenige jaren geleden in Britsch-Indië een krokodil onthaalde op een stuk vleesch, waarin een busje met kruid verborgen was, welk geregt hij door een paar onschuldige koperdraadjes verbond met een dood eenvoudig galvanisch batterijtje. Pas was de surprise binnen, of onze geleerde doopte een der draadjes in een kwikbakje, en .... 't fraaije dier spatte uitéén.

Een ander voordeel van zware kogels bestaat daarin, dat zij verder geschoten kunnen worden dan ligte. Welligt bevreemdt u dit, daar gij een knikker toch verder zult werpen dan bijvoorbeeld een aanbeeld. Maar blijven wij binnen zekere grenzen: het kruid werpt ook het kanon met zijne affuit niet zoo ver achteruit, als de kogel vooruit. Om de waarheid onzer stelling dus te doen inzien, verzoeken wij u maar eens te beproeven wat gij verder weg kunt werpen: een kurken balletje of een even grooten steenen knikker, en wij zijn het reeds eens geloof ik. De zaak komt dus hierop neder: het kurken [ 72 ]balletje zou, om dezelfde baan te beschrijven als een even grooten knikker, ook evenveel lucht moeten verplaatsen of verdringen, maar bij het beproeven dierzelfde taak, zal de snelheid van het kurken balletje, dat uit zooveel minder stofdeeltjes bestaat, veel eerder worden uitgeput dan die van het zwaardere bolletje. Daarom kan het zwaardere bolletje, zelfs aanvankelijk minder snel bewegende, het toch nog langer volhouden en verder komen, dan het ligtere bolletje, al gaat dit laatste wat sneller van stal. Of wel, stel u den wederstand der luchtdeeltjes voor als een gedrang van onbeleefde lieden, en gaat eens na, wie het verst in dien volkshoop zal dringen, bij gelijken omvang: eene dame met crinoline of een zwaarlijvig heer, zelfs al komt deze laatste wat logger aangewaggeld. Het is waar dat de lange cilindrische kogel, de puntkogel, wel wat meer plaats inneemt dan zijn ronde makker; maar hij beweegt met de punt vooruit volgens zijne lengte, en behoeft dus niet veel meer lucht dan de ronde te verplaatsen. Zoo behoeft een lang zwaar smal schip niet veel meer water voor zich uit den weg te duwen, dan een korter, dat in doorsnede dwarsscheeps even breed is. Aanvankelijk bewegen alzoo zware puntkogels langzamer dan ronde en hebben zij daardoor werkelijk ook op korte afstanden weinig of geen voordeel boven ronde, maar hun overwigt komt op groote afstanden voor den dag.

Wél zou men ook met ronde kogels uit gladde loopen even of bijna even ver kunnen schieten als met de nieuwere, maar dan zou men veel grootere ladingen moeten bezigen, de kanons en de affuiten zouden sterker, zwaarder en dus handelbaarder moeten gemaakt worden, en bij die groote ladingen zou het dan toch nog noodig zijn om de stukken onder eene groote opwaartsche helling af te schieten, als of men de wolken treffen wilde. Zulk eene groote helling of elevatie heeft onder anderen het nadeel, dat de kogel met een hoogen opwaartschen bogt door de lucht vliegt, en dus eene menigte zaken over het hoofd ziet, die hij, bij een flaauwen, meer langs den grond strijkenden boog, niet zou vergeten aan te roeren. Fig. 8 moge een denkbeeld geven van de

Figuur 8.
Fig. 8.

[ 73 ]baan van een puntkogel en van den stand, waarin hij zijne baan beschrijft. De lengte-as X Y des kogels blijft in 't begin nagenoeg overal evenwijdig met den eersten stand, en dit ten gevolge van de rotatie om die as. Bij werkelijk schieten is het moeijelijk waar te nemen, maar toch uit andere omstandigheden na te gaan, dat het voorste deel van den kogel, de punt, aan het einde der baan echter iets naar beneden daalt. Duidelijk is dit waar te nemen bij het schieten of beter gezegd werpen, onder hooge elevatien van b.v. 20 graden. Zie fig. 9. Men ziet dan duidelijk, dat de punt daalt en geen wonder,

Figuur 9.
Fig. 9.

want daar de kogel bij zulke hooge worpen op afstanden vèr boven een uur gaans nederkomt, en somtijds bijna 20 seconden onderweg blijft, wordt de rotatie aan het einde der baan langzamerhand uitgeput en de stabiliteit der omwentelings-as daardoor gering. Of wel, zoo men, om onder zulke hooge elevatien minder ver te komen, de lading vermindert, draait de kogel langzamer uit het stuk en heeft dus in dat geval ook weder minder stabiliteit.

Dit dalen van de punt is een voordeel, want bleef de kogel stokstijf met de as evenwijdig voort bewegen, zoo als in Fig. 9 bij X' Y' is ondersteld, dan zou hij met een te groot oppervlak tegen de lucht in bewegen en zou hij aan al de nadeelen van een grooten en onregelmatigen luchtwederstand zijn blootgesteld, 't Zou zelfs kunnen gebeuren, dat hij, door den grooteren wederstand op zijn achtereind, niet meer met de punt trof of ombuitelde. Daarom brengt men bij puntkogels het gewigt zoo veel mogelijk naar voren, door het uitgeholde gedeelte zoo ver mogelijk naar achteren te brengen. Zoo groot is evenwel toch nog de stabiliteit op groote afstanden, dat, als de kogel op duizend en meer el van het stuk den grond treft, hij zich weder met de punt naar voren oprigt en in dien stand nog eene menigte [ 74 ]verdere sprongen maakt zonder om te kantelen; eindelijk beweegt hij te langzaam, rolt of buitelt over den kop en blijft liggen.

Nog eene voorname omstandigheid komt bij de baan der puntkogels in aanmerking, te weten: eene standvastige steeds naar dezelfde zijde gerigte afwijking, dérivatie genoemd[2] . Reeds bij de proef beschreven op bladz. 67 heeft men kunnen bespeuren, dat zoo de as AS, fig. 6, van achteren wordt vastgehouden en men beproeft om het vooreinde naar beneden te drukken, er eene zijdelingsche afwijking plaats heeft naar dezelfde zijde als die, waarnaar de onderkant der schijf beweegt. Houdt men het asje bij S vast, en tracht men het punt A omlaag te brengen, dan wijkt de toestel naar de andere zijde uit. Welnu! deze afwijking, die wiskundig te voorspellen was, heeft ook plaats bij den draaijenden kogel. De steun, door uwe hand gegeven of in Fig. 7 door het voetstuk, wordt vervangen door den luchtwederstand, die als eene onvolkomene, maar toch werkzame ondersteuning op den kogel drukt, terwijl de zwaartekracht of het gewigt des kogels de punt S doet dalen als in Fig. 7. Bij vlakke bogen werkt de wederstand der lucht bij den aanvang het sterkst tegen den voorkant des kogels, het is dus als of uwe hand het asje A S, Fig. 7, bij S zwak ondersteunde. Bij steile bogen, en vooral in het dalende gedeelte der baan, werkt de luchtwederstand voornamelijk op het breedere achtereinde des kogels en zou er dus eene tegengestelde werking moeten plaats hebben. Dit heeft dan ook werkelijk plaats, maar de rotatie en dus de invloed daarvan op de derivatie is in het dalende einde der baan gering geworden, en de eerst verkregene afwijking was te groot, dan dat zij door deze later veranderde werking veel verminderd zou kunnen worden; de zin der totale derivatie hangt dus voornamelijk van de eerst verkregene af. Bij een getrokken kanon loopen de trekken bijna algemeen als de draden eener gewone schroef; achter den vuurmond geplaatst en met arendsoogen begaafd, zou men dus den kogel zien bewegen als de wijzers van een uurwerk, de sterkste of eerste derivatie heeft dan ook werkelijk altijd regts plaats en blijft steeds regts. [ 75 ]De kanons moeten dus altijd links gerigt worden van het doel; hoeveel men ter zijde moet rigten, moeten de proeven bij elke geschutsoort leeren, en de rigtingsmiddelen worden dan daarnaar ingerigt en gesteld. Dit stellen noemt men bij geweren: het inschieten van 't geweer. Bij geschut kan de afwijking op groote afstanden 100 en meer el bedragen; bij geweren is zij veel minder.

Gaan wij nu na, hoe men den kogel kan dwingen om de trekken van den loop te volgen bij het wegschieten.—De drie voornaamste middelen daartoe bestaan voor de looden geweerkogels. 1°. In het sterk aanzetten van den kogel, hierdoor zet hij uit en vormt zich naar de trekken. 2°. In het aanbrengen van eenige uitstekende tandjes of ribbetjes (vleugels) aan den kogel; wanneer deze gevormd zijn naar het beloop der trekken, moet de kogel die volgen. 3°. In het aanbrengen van eene uitholling achter aan den kogel, ten einde het buskruidgas, bij het ontbranden der lading, daarin dringt en het lood doet uitzetten in de trekken.

Bij de eerste wijze moet de kogel van achteren kunnen steunen op eene vernaauwing van de ziel om genoegzaam wederstand te bieden bij het sterk aanzetten met een eenigzins uitgeholden aanzetter, en tevens om daarbij het buskruid der lading niet te vermorselen (stelsel van delvigne). Dit kamerstelsel werd vervangen door het kernstelsel; in plaats van de buskruidlading in eene vernaauwing of kamer te brengen, werd er achter in de ziel eene stalen stift geplaatst, waarop de kogel steunde bij het aanzetten. Het buskruid komt rondom deze kern te liggen (stelsel thouvenin).

Figuur 10.
Fig. 10.

Bij de tweede wijze om den kogel te noodzaken tot het volgen der trekken, wordt de speelruimte slechts weggenomen, als men daarbij tevens een vetpleister bezigt. De vleugeltjes, die nu bij den kogel sterk uitsteken, vertragen de rotatie. De Engelschen en Russen hebben dit stelsel gevolgd. Om de uitwendige gedaante der kogels te verbeteren en andere voordeden te verkrijgen, gaf de Brunswijksche majoor berner aan de ziel in de dwarsche doorsnede eene flaauw ovale gedaante en liet dit ovaal zóó draaijen, dat de grootste lengte [ 76 ]van het ovaal, b.v. bij de monding verticaal staande, allengs omdraait en ten laatste bij het achtereinde van den loop den waterpassen stand nadert. Men stelle zich met andere woorden een kartonnen ovalen pennekoker voor, die in de lengte een weinig ineengedraaid wordt om zijne as (stelsel van lancaster). Ook maakte whitworth geweren, die in doorsnede in plaats van ovaal zeshoekig waren.

Het derde middel om de kogels de wentelende beweging te geven is het algemeenst aangenomene, het is dat van minié en delvigne, ook hier te lande gevolgd.—De talrijke wijzigingen en verbeteringen, werkelijke en gewaande te vermelden, zou ons te ver leiden. Allerlei vormen werden aan de punt en aan de uitholling gegeven; ook beproefde men een ijzeren dopje (culot) in de uitholling te plaatsen om Figuur 11.
Fig. 11.
de vrij zwakke looden randen, r, r, fig. 12, te versterken bij opbewaring en vervoer, en tevens om het lood bij het voorwaarts bewegen nog sterker uiteen en in de trekken te drijven.

Als curiosa vermelden wij nog het stelsel van wild, een Zwitsersch ingenieur; deze omringde zijne kogels met een sponsachtige weeke omkleeding, en gaf elken soldaat een flacon met water mede. Na geladen te hebben werd er wat water in 't geweer gegoten, de pleister zwol, volgde de trekken, en deelde den kogel daardoor de rondwentelende beweging mede.

Bij geweren, die van achteren geladen worden, zooals bij het uitmuntende Pruissische zundnaaldgeweer, is de loop zelf naauwer, dan de plaats waar de kogel ingelegd wordt.

De persing van een kartonnen klosje, dat den kogel omvat en voortdrijft in den naauweren loop, dwingt dit klosje om de trekken te volgen en doet den kogel daardoor draaijen. De trekken slijten hierbij weinig uit en 't heeft vele andere voordeelen.

Het streven om de bestaande wapens nog zooveel mogelijk te behouden is eene der oorzaken, waardoor de middellijnen en de verdere inrigting der getrokken geweren in verschillende landen zeer verschillen. Bovendien is het er verre af, dat men in eenig land tot de overtuiging is gekomen, dat de gekozene inrigting de beste is. Men benijdt in dit opzigt bijna overal zijnen buurman. En het zal [ 77 ]dan ook duidelijk zijn, dat er, behalve de militaire bruikbaarheid, ook in de zaak zelve, in de afgetrokkene theorie, nog heel wat te beschouwen en te beproeven valt.

Een te groot kogelgewigt b.v. maakt, dat men om ver te treffen zeer hoog moet aanleggen, of veel kruid moet bezigen; het eerste geeft eene weinig vlakke baan, het tweede eene hevige werking op wapen en schutter. De Spartaansche aanleg en erkende athletische bouw der Nederlanders schonk hun bijna de grootste kogels en zwaarste geweren ter wereld, waarbij deze nadeelen, vooral nu die geweren getrokken werden, ten duidelijkste bleken. Gelukkig is men nu een beteren weg ingeslagen.—De meer of min sterke helling der trekken staat verder in een naauw verband met de lading en dus met het kogelgewigt. Is de lading te groot, dan gunt de kogel zich den tijd niet den voorgeschrevenen bogtigen weg in den loop te volgen, maar wringt zich dwars over de trekken heen, komt niet dan ten koste zijner regelmatige gedaante en niet zonder kleerscheuren uit den loop, laat daar lood in achter, draait niet regelmatig en treft onnaauwkeurig. Men heeft om dit te voorkomen ook wel eens beproefd om de trekken allengs naar de monding toe sneller omwenteling te geven; in den aanvang als het naauw ingesloten buskruidgas het sterkst spant, beweegt de kogel dan bijna regt uit, doch van lieverlede moet hij sneller roteren en zoo krijgt men hem, als 't ware met een zoet lijntje, bijna ongemerkt in snelle rotatie. Doch waar zouden wij eindigen, zoo wij al zulke invloeden zelfs maar wilden aanstippen.

Uit de beschouwing der fig. 10, 11 en 12 kan men zich een algemeen denkbeeld denkbeeld vormen van de gedaante der tegenwoordig gebruikelijke puntkogels, zonder dat wij door volkomene overneming van afmeting iemands geheim verraden hebben. Wij zouden de staalkaart van beproefde en voorgestelde kogels nog met honderde modellen kunnen vermeerderen, doch achten de medegedeelde voor ons doel genoeg. Wij willen nog alleen doen opmerken, dat de meeste kogels aan den onderkant een drietal ringvormige groeven i i i hebben. Aanvankelijk waren deze bestemd tot het beter bevestigen van vetdraden, doch toen deze omgeving wierd weggelaten, bespeurde men, [ 78 ]dat de kogels met gladde achtereinden niet zoo naauwkeurig troffen als die met de groeven. En inderdaad is het wel na te gaan, dat die insnijdingen het hunne bijdragen om de punt van den kogel steeds Figuur 12.
Fig. 12.
naar voren te houden. Stellen wij ons namelijk eens voor, dat een der kogels van fig. 10—12 met de punt voorwaarts beweegt, zoo als in fig. 8 is afgebeeld, dan zullen de insnijdingen i den wederstand der lucht weinig vat geven, zoo lang de kogel juist in de rigting zijner lengte-as voortbeweegt, maar zoodra de punt daalt, vatten de naar boven gekeerde scherpe kanten der groeve lucht, het achtereinde wordt daardoor nedergedrukt en de punt dus betrekkelijk opgeligt. Het omgekeerde heeft plaats, als het achtereinde daalt of de punt rijst.

Door deze groeven heeft de beweging der puntkogels eenige overeenkomst met die der pijlen; wat hier de insnijdingen bewerken, doen daar de vederen. Beide hebben het voordeel van volgens de lengte as voort te bewegen, daardoor voorwaarts den minst mogelijken luchtwederstand te ontmoeten en daarentegen door het groote oppervlak volgens de lengte veel tegenstand bij het nederdalen te ondervinden. Evenzoo beweegt een smal, lang schip gemakkelijk voorwaarts, maar moeijelijk zijdelings.

Omtrent de kanonnen met getrokken ziel kunnen wij na het bovenstaande kort zijn; dezelfde beschouwingen zijn hier ook van toepassing; doch door het grootere gewigt der projectielen, de grootere ladingen, de hardheid van de ijzeren kogels of granaten en het gevaar van springen der kanons, althans der ijzeren, zijn hier bijzondere voorzorgen noodig.

De grootste zwarigheid bij getrokken geschut bestond vroeger in het vinden van een geschikt middel om de kogels de trekken te doen volgen. Goot men ijzeren uitstekende vleugels of nokken aan de projectielen, dan braken die ligt af of beschadigden zij, vooral bij bronzen geschut, de trekken. Ringen en klossen van lood of andere stoffen, die even als bij de Miniékogels door de drukking van het buskruidgas in de trekken worden geperst, gaven geene zekerheid bij groote ladingen en snelle omwenteling der trekken. Het best bevindt men zich alzoo tot nu toe bij het persen in de wanden van het projectiel [ 79 ]van zink en uitstekende nokken of vleugels; wanneer deze in zwaluwstaartsgewijs gevormde uithollingen worden gedreven, zet het zink daarin uit en is de nok stevig genoeg bevestigd; nadat het projectiel de ziel verlaten heeft, zitten de nokken er zelfs nog stevig aan. Zij hebben echter het nadeel van gedurende de rotatie den Figuur 13
Fig. 13.
luchtwederstand enz. te vermeerderen, maar men moet wel kiezen of deelen. Fig. 13 stelt nu zulk een ijzeren puntkogel voor tot getrokken kanon. De gestippelde inwendige ruimte kan naar believen gevuld worden met kruid, brandstoffen enz.

Met eene lading van ongeveer drie nederl. ponden kruid, en uit zware kanons, worden nu kogels, die 39 nederl. ponden en meer wegen, ver over het uur weggeschoten, en na eenige proefschoten is men bijna zeker, dat zij alle nederkomen binnen eene ruimte, niet grooter dan die van een deftig heerenhuis. De uiteenspringende scherven echter zijn nog zeer te vreezen tot zelfs op meerdere honderde passen van de plaats, waar zulk een ding springt; ja, de scherven kunnen wel eens tot 1200 pas wegspringen. Bij veldslagen neemt men zulke zware kanonnen niet mede; 't zou ook doelloos zijn, want men heeft daarbij geene zware muren of dekkingen te vernielen èn de vijand èn wij zijn wel zoo slim van zich niet onnut ten voeten uit te laten zien, maar zich achter heggen, dijken, terrein, plooijen enz. te verschuilen, zoo lang er niets te doen valt.

Bij aanval en verdediging van vestingen daarentegen is het van meer belang reeds op groote afstanden flinke stooten te kunnen geven. Vooral echter voor de verdediging onzer kusten is het bezitten van ver en naauwkeurig dragend geschut eene levenskwestie voor het behoud onzer onafhankelijkheid, want onze toegangen te water zijn bijna alle te breed, om zelfs van beide oevers of kusten gelijktijdig vurende den doortogt met gewoon geschut te kunnen beletten.

Doch de lezer—want de lezeressen zullen mij achtereenvolgens onder weg nu wel alle verlaten hebben—de lezer dan, zal thans ook ongeduldig zijn geworden en welligt al vooruitgebladerd hebben, om iets te vernemen van de Armstrong- en Whitworth-kanons, waarover [ 80 ]zulke, aan het fabelachtige grenzende verhalen zijn verspreid.—Ook omtrent deze kanons kunnen wij na al het gezegde kort zijn.—Echte ijzeren Armstrong-kanons dan worden bij stukken en brokken tezamen gesmeed en van achteren geladen. Vervaardiging en sluiting hebben echter, naar het schijnt, in het groot zoo weinig voldaan, dat de uitvinder zelf reeds zijne eigene uitvinding door het aanbrengen van allerlei veranderingen namaakt. Armstrong-kanons hebben eene menigte smalle trekken en schieten zeer zamengestelde, kostbare projectielen, die met looden omkleedingen voorzien zijn. De middellijn dezer projectielen is grooter dan die der ziel; maar, daar zij met de lading van achteren in een wijder gedeelte geplaatst worden, wordt het lood bij de ontbranding in de trekken geperst.

Verbazende afstanden worden met deze vuurmonden bereikt, dat is waar, maar slechts onder zeer hooge elevatiën van 30 en meer graden, en de ongeloofelijke naauwkeurigheid is het gevolg van het geheel wegnemen der speelruimte en het uiterst naauwkeurig slijpen en polijsten van de ziel en van de projectielen. Beide gelijken meer op wetenschappelijke werktuigen dan op oorlogstuig en het is niet een ieder gegeven, om met zulke zaken naar behooren om te gaan. De minste fout in de bewerking, wat roest aan den sluittoestel of in de ziel, een foutje in het ijzer en de verbazende uitwerking lost zich op in het uiteenspringen van de sluiting of van het geheele kanon. Men klaagt er teregt of ten onregte over, dat het lood zich in de trekken vastzet en dat er gedurig met water gespoeld moet worden. De kosten der fabricatie zijn verbazend; er wordt eene bijzonder langzaam verbrandende soort van buskruid voor deze stukken vereischt, enz. — Dit voor de Armstrong-kanons.

Wat de Whitworth's betreft, even als bij de geweren van dien uitvinder, wordt de ziel door een draaijenden zeshoek gevormd; de vervaardiging der daarin passende schroefvormige, zeskantige projectielen vereischt alleen reeds, althans in Engeland, eene reeks van zeer zamengestelde en kolossale werktuigen. Wij moeten hierbij echter in het oog houden, dat men er in Engeland niet tegen opziet, om alles werktuigelijk en somtijds met groote kosten te vervaardigen. Welligt niet geheel ten onregte schreef alph. karr eenmaal: «Les [ 81 ]Anglais ont des outils pour boutonner les guêtres, et des outils pour reparer les outils a boutonner les guêtres. Un Anglais qui va pêcher a la ligne se fait suivre d'un fourgon."—De Whitworth's worden van achteren geladen en aldaar gesloten door een soort van deksel, dat buitenom over het achtereinde geschroefd wordt. Ook deze inrigting schijnt op den duur nog veel te wenschen over te laten. De projectielen behoeven echter geene uitstekende vleugels of nokken te bezitten, daar zij door de zeshoekige gedaante de trekken niet kunnen verlaten; de trekken kunnen daardoor ook sneller omdraaijen.

Tusschen Armstrong en Whitworth is thans een wedstrijd geopend; waarvan de gevolgen, zoo al niet voordeelig voor beide partijen, het dan toch zeker voor de toeschouwende partij zal zijn, die zijn geld niet in de zaak gewaagd heeft; vooral zal de artillerie-wetenschap er haar voordeel bij doen.

Een andere wedstrijd bestaat in Frankrijk en in Engeland zoowel onderling als in eigen boezem. Want in beide landen schrikt men telkens als het ware over eigene vinding, en is men er telkens op bedacht, om met het verbeteren der aanvalsmiddelen ook de middelen om daaraan wederstand te bieden gelijken tred te laten houden. Zoo bekleedt men in beide landen de schepen met stalen en ijzeren platen, wier dikte allengs evenredig met de kracht der oorlogswapens toeneemt.

Ons doel in bovenstaande beschouwingen was een algemeen begrip te geven van de theorie en de inrigting der getrokken vuurwapens, zonder in te vele technische bijzonderheden te komen of in opgaven te vervallen van maten, gewigten enz. Om zich echter eenig bepaald denkbeeld te kunnen vormen van de meerdere of mindere helling der trekken, willen wij hier nog alleen opmerken, dat men zich de gemiddelde helling der schroefvormige trekken bij geweren moet voorstellen als die van een schroefdraad, die zich binnen in de ziel zóó rondslingert, dat hij op eene lengte van 2 el eens geheel rond zoude zijn gekomen; in de geweren komt elke trek dus nimmer geheel rond .

Bij de kanons verandert de lengte, waarop de trek eens geheel rond zou zijn geloopen, tusschen de 2 à 6 el. Hoe wijder ziel, hoe grooter [ 82 ]die lengte moet worden, daar de trekken anders te steil tegen de beweging van den kogel in zouden loopen.

Ook hier te lande is men er gelukkig in geslaagd om met betrekkelijk geringe kosten het oude bronzen geschut te trekken. Omtrent de daarmede verkregene uitwerking bepalen wij ons tot de verzekering, dat wij aan onze naburen slechts de meer algemeene ingenomenheid met oorlogstuig en de algemeene belangstelling en toewijding hebben te benijden. Eene opmerking, die in dit Album natuurlijk uit een zuiver ethnologisch oogpunt moet beschouwd worden.

 

En nu aan het slot van dit, welligt te lang gerekt opstel gekomen, rijst zeker bij vele lezers nog de vraag op: zullen de oorlogen nu al of niet moorddadiger dan vroeger worden? En dan gelooven wij een geruststellend antwoord te kunnen geven, wanneer men de zaak uit een algemeen gezigtspunt beoordeelt. Want elk gevecht zal zeker op zich zelf moorddadiger worden; door het juister treffen zullen zij getroffen worden, dien men dit het meeste toewenscht: de aanvoerders, de bevelhebbers; de krachtigste wapens, de torens en de koninginnen van het schaakspel meer dan de pionnen. De gevechten zullen daardoor spoediger beslist worden; van weerszijden zal men het spel spoediger moede zijn. De kavallerie en de artillerie zullen spoediger uitgespannen zijn; de zege zal, in één woord, spoediger dan vroeger beslist zijn. Tachtig- en zelfs dertigjarige oorlogen zijn thans veel minder waarschijnlijk geworden. De ellende, onafscheidelijk van langdurige oorlogen, verwoesting, achteruitgang, ziekten en armoede zullen dus eene mindere hoogte bereiken.

De regt- en pligtmatige verdediging daarentegen van den vaderlandschen grond, zelfs tegen overmagtige vijanden heeft stellig gewonnen bij de verbetering der vuurwapens; althans in zulke landen, waar onverschilligheid, weerzin in alles wat naar ligchaamsoefeningen en wapenhandel zweemt, of kinderachtige vrees voor den gemeenzamen omgang met vuurwapens niet den boventoon uitmaakt, of waar inwendige verdeeldheid niet een achteruitgang van het normale karakter van het ras aanduidt. Immers al ontbreekt de speciaal krijgskundige opleiding, die onontbeerlijk is voor hen, welke de eigenlijke krijgskundige [ 83 ]bewegingen tegenover den vijand moeten besturen en uitvoeren, zoo zullen landstorm, schutterijen, landweer of welken naam men daaraan geven wil, alleen reeds door hun aantal en op groote afstanden veel meer beslissenden invloed uitoefenen dan vroeger. Zulke gewapende lieden kunnen verbazende afbreuk doen aan een aanvaller, die, om aan te vallen, zich moet voortbewegen en zich dan moet blootstellen op een terrein, dat van alle zijden door gedekt opgestelde scherpschutters wordt bestreken. De vijand moet die opsporen, verjagen, en daartoe zijn vuur op eene menigte ver uiteen verspreide punten verdeelen. De verdediger daarentegen kan zich bijna onzigtbaar opstellen, terwijl de aanvallende massa's zeer zigtbaar zijn, en daarop vereenigt hij van alle zijden zijn vuur.

Dat dit geen utopiën zijn, willen wij staven door slechts een paar voorbeelden aan te halen uit de laatste oorlogstooneelen. Bij het gevecht aan de Alma bragten de Fransche scherpschutters eenige vijandelijke batterijen tot zwijgen, door het buiten gevecht stellen der kanonniers en het nederschieten der bespanningen.—Bij Balaklava had een officier zich, door eene kleine terreins-verhevenheid gedekt, opgesteld met eenige weinige manschappen, die hem voortdurend geladene geweren aanreikten. Het vuur van dien enkelen officier (de luitenant godefroy) bragt op 550 el eene geheele Russische veldbatterij tot zwijgen. Dit feit werd door lord raglan bevestigd[3].

Het verbeterd geweer is dus het middel, waardoor vooral de kracht verhoogd wordt van hem, die als verdediger op eigen bekenden bodem strijdt, en waaraan bekrompen vooroordeel of onverstand wel eens ter aanmoediging den naam van menschenslagter, in plaats van menschen-verdediger geeft. Dat wapen geeft dus der verdediging een overwigt op den aanval. Goed geoefende scherpschutters kunnen alzoo de het kostbaarst en moeijelijkst op- en af te rigten wapens, zoo als artillerie en kavallerie, met veel meer voordeel dan vroeger bestrijden.

[ 84 ]Het getrokken geweer is dus bovenal het wapen van een arm of klein, maar verstandig en vastberaden volk, tegenover magtige, oorlogzuchtige, roof- en twistzieke buren. Het is de zegepraal van kennis, moed en koelbloedigheid, boven ruw, onstuimig geweld. In één woord, ook dit gewrocht van het menschelijk vernuft is een werkelijke vooruitgang, dit woord in de meest vredelievende bedoeling opgevat.

 
N.B. In de vorige afl., bl. 63, staat figuur 4 onderste boven en moet niet zijn fig. 4, maar fig. 3.
 

 
  1. Zie de uitvoeriger beschrijving in de Verhandelingen en berigten betr. het zeewezen 1859, waarin ook de kleine turbinen worden beschreven, bestemd om de ronddraaijing te onderhouden.
  2. Wij volgden bij de behandeling van dit punt de theorie ontwikkeld door den Sardinischen overste di san roberti, te vinden in een uitmuntend opstel over de baan der roterende projectielen, opgenomen in het Journal des armes spéciales, 1859.
  3. Revue Brittannique, Août 1859.