Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 12

Uit Wikisource

Het boek der wijsheid 12

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 23-24. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 023.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 024.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
De wijsheid van Salomo. Aan de tirannen.
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19


[23]

[...]

HOOFDSTUK 12.

Vervolg. — De Kanaänieten en het volk Gods.

  EN uw onvergankelijke Geest is in allen. 2 Daarom straft gij allengs
  degenen, die vallen, en herinnert hen door kastijding, waarin zij zondigen;
3 opdat zij van de boosheid los worden en aan u, Heer, gelooven. Want
4 toen gij den vorigen inwoners van uw heilig land vijandig waart, omdat
5 zij vijandelijke werken bedreven met tooveren, en door de handen onzer
  vaderen verdelgen wildet a de ongoddelijke offeraars en onbarmhartige a Deut 18 : 9-12.
  moordenaars hunner zonen, die menschenvleesch aten en gruwelijk bloed
6 dronken, waarmede zij u godsdienst wilden bewijzen; en degenen, die
7 ouders waren, de zielen ombrachten, die geen hulp hadden; opdat het
  land, dat voor u onder alle het edelste was, eene waardige woning der
8 kinderen Gods werd: — verschoondet gij hen evenwel als menschen,
  en zond de voorlopers van uw heir vooruit, namelijk b de horzels, b Ex. 23 : 28.
9 opdat zij hen mettertijd ombrachten. Het was u wel niet onmogelijk
  de goddeloozen in den strijd aan de rechtvaardigen te onderwerpen, of
  door gruwzame dieren, of anders met een hard woord, allen tegelijk te
10 verdelgen; maar gij veroordeeldet hen op den tijd en c liet hun ruimte c Rom. 2 : 4.
  tot boete; hoewel het u niet onbekend was, dat zij boos van aard waren,
  en hunne boosheid hun aangeboren was, en dat zij hunne gedachten
11 nooit veranderen zouden; want zij waren een d vervloekt zaad van den d Gen. 9 : 25.
  beginne af; ook behoeft gij niemand te ontzien, of gij hun vergaaft,
12 waarin zij gezondigd hadden. 12 e Want wie wil tegen u zeggen: Wat e Rom. 9 : 20.
  doet gij? Of wie wil uw gericht tegenstaan? Of wie wil u beschuldigen
  wegens het verdelgen der volken, die gij geschapen hebt? Of wie wil
  zich tot een wreker tegen u stellen vanwege de onrechtvaardige menschen?
13       Want er is geen God buiten u, f die zorgt voor allen, opdat gij toont, f 1 Petr. 5 : 7.
14 dat gij niet onrechtvaardig oordeelt. Want noch koning noch overwel-
15 diger kan u onder de oogen treden voor degenen, die gij straft. Dewijl
  gij dan rechtvaardig zijt, regeert gij alle dingen recht en acht het uwer
  majesteit niet overeenkomstig, iemand te veroordeelen, die de straf niet


[24]

16 verdient heeft. Want uwe sterkte is een heerschappij der gerechtigheid; g Ps. 145 : 9.
17 en dewijl gij over allen heerscht, g verschoont gij ook allen. Want gij
  hebt uwe sterkte betoond aan degenen, die niet geloofden, dat gij zoo
  machtig waart, en hebt u betoond aan degenen, die zich stout achtten;
18 maar gij, machtige Beheerscher, oordeelt met zachtmoedigheid, en regeert
19 ons met veel verschooning; want gij vermoogt alles, wat gij wilt. Maar
  uw volk leert gij door zulke werken, dat men vroom en goedertieren
  moet zijn; en uwen kinderen geeft gij daarmede te verstaan, dat zij
  goede hoop moeten hebben, dat gij boete voor de zonden wilt aannemen.
20       Want, indien gij de vijanden uwer kinderen, en die des doods schuldig
  waren, met zulk uitstel en verschoonen gestraft hebt, en hun tijd en
21 ruimte gaaft, waardoor zij van hunne boosheid konden afstaan: met hoeveel
  grooter bedachtzaamheid oordeelt gij uwe kinderen, met wier vaderen
22 gij eeden en verbonden van vele goede beloften opgericht hebt! Daarom,
  zoo dikwijls gij ons kastijdt, plaagt gij onze vijanden duizendvoudig,
  opdat wij uwe goedheid waarnemen, als wij oordeelen; en, zoo wij ge-
  oordeeld zouden worden, dat wij nochtans op uwe barmhartigheid ver-
23 trouwen zouden. Vandaar ook, dat gij de onrechtvaardigen, die een
24 onverstandig leven leidden, met hunne eigene gruwelen kweldet; want
  zij waren zóó ver in de dwaling geraakt, h dat zij zelfs de dieren, die bij h Rom. 1 : 23.
  hunne vijanden veracht waren, voor goden hielden, bedrogen zijnde gelijk de
25 onverstandige kinderen. Daarom hebt gij ook eene smadeijke straf onder
26 hen, als onder onverstandige kinderen gezonden. Maar toen zulke smade-
  lijke vermaning hen niet bewoog, ondervonden zij de ernstige straf van
27 God; want zij werden juist door datgene geplaagd, wat zij voor goden
  hielden, dat hen zeer sterk verdroot, toen zij dengeen zagen, dien zij
  tevoren niet wilden kennen, en i hem voor een God moesten erkennen; i Ex. 8 : 10, 15.
  weshalve ten laatste de verdoemenis ook over hen kwam.