Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 19
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Het boek der wijsheid 19 | |
Auteur | Anoniem |
Genre(s) | Religie |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1906 |
Vertaler | Adolf Visscher (1686-1746) |
Bron | Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 30-31. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 030.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 031.jpg. |
Auteursrecht | Publiek domein |
[...] HOOFDSTUK 19. Ondergang der Egyptenaren; bescherming van Gods volk. | ||
MAAR de toorn overviel de goddeloozen zonder barmhartigheid tot het | ||
einde toe; want hij wist tevoren wel wat zij in het toekomende doen | ||
2 | zouden, — namelijk toen zij hun geboden hadden weg te trekken en | |
hen daartoe met naarstigheid laten geleiden, — dat het hen berouwen | ||
3 | zou en zij hen zouden najagen. Want toen zij nog a rouwdroegen en | a Ex. 12 : 30, 31. |
bij de graven der dooden klaagden, b vielen zij op een ander dwaas | b Ex. 14 : 5. | |
voornemen, dat zij hen vervolgen wilden als vluchtelingen, die zij toch | ||
| ||
4 | met smeeken hadden uitgestooten. Maar het moest zoo gaan, dat zij tot | |
zulk een einde kwamen, als zij verdiend hadden; en zij moesten vergeten | ||
wat hun wedervaren was, opdat zij tenvolle de straf verkregen, die er | ||
5 | nog ontbrak, en uw volk eene wonderbare reis gewaarwerd, maar genen | |
6 | eene nieuwe wijze des doods vonden. Want al het geschapene, dat zijn | |
eigen aard had, veranderde zich wederom op uw gebod, aan hetwelk | ||
het dienstbaar is, opdat uwe kinderen onbeschadigd bewaard werden. | ||
7 | En de c wolk overschaduwde het leger; waar tevoren water stond, zag | c Ex. 14 : 19. |
men droog land tevoorschijnkomen; er werd uit de Roode zee een weg | ||
8 | zonder hindernis en uit de machtige vloeden een groen veld, door het- | |
welk al het volk ging, dat onder uwe hand beschermd werd, die zulke | ||
9 | verbazende wonderen zagen. En zij gingen als de paarden in de weide | |
en huppelden als de lammeren en d zij loofden u, Heer, die hen verlost | d Ex. 15 : 1. | |
10 | hadt; want zij dachten er nog aan, hoe het gegaan was in de ellende: | |
hoe de aarde, in plaats van gewone dieren, e vliegen voortbracht, en | e Ex. 8 : 16. | |
het water, in plaats van visschen, f vorschen gaf in menigte. | f Ex. 8 : 12. | |
11 | Maar g daarna zagen zij ook eene nieuwe soort van vogels, toen zij | g Ex. 16 : 13. |
belust werden en om smakelijke spijs baden; want kwakkels kwamen | ||
12 | hun van de zee om hunnen lust te boeten. Ook kwam de straf over | |
de zondaars door teekenen, die met machtige bliksemstralen geschiedden; | ||
want het was recht, dat zij dit leden om hunne boosheid, dewijl zij de | ||
13 | gasten kwalijk onthaald hadden. En sommigen, toen er kwamen, h die ner- | h Gen. 19. |
gens heen wisten, namen ze niet aan; en sommigen i dwongen de gasten, | i Ex. 1 : 11. | |
14 | die hun goedgedaan hadden, tot dienst. (En dit niet alleen, maar er zal | |
ook nog een andere straf over hen komen, omdat zij de vreemden zoo | ||
15 | onvriendelijk onthaalden.) Sommigen nu plaagden met groote smarten | |
degenen, j die zij met vreugde aangenomen hadden, en mede stadsrecht | j Gen. 45 : 18. | |
16 | laten genieten; maar zij werden ook met blindheid geslagen, gelijk k gene, | k Gen. 19 : 11. |
voor de deur des rechtvaardigen, met zulk eene dikke duisternis overvallen | ||
17 | werden, dat een iegelijk den weg naar zijne deur zocht. De elementen | |
gingen door elkander, gelijk de snaren op de luit door elkander klinken, | ||
en nochtans overeenstemmen; gelijk men dat aan het gebeurde wel ziet. | ||
18 | Want hetgeen op het land pleegt te zijn, dat was in het water; en wat | |
19 | in het water pleegt te zijn, dat ging op het land. Het vuur was machtig | |
in het water boven zijne kracht en het water vergat zijne kracht van | ||
20 | blusschen. Wederom de vlammen verteerden het vleesch niet der sterfe- | |
lijke dieren, die er midden onder gingen, en versmolten de onsterfelijke | ||
21 | spijs niet, die echter als het ijs lichtelijk versmolt. Heer, gij hebt uw | |
volk alleszins heerlijk gemaakt en geëerd en hebt hen niet veracht, maar | ||
hen altijd in alle plaatsen bijgestaan. |