Apocriefe boeken/Het boek der wijsheid 18

Uit Wikisource

Het boek der wijsheid 18

Auteur Anoniem
Genre(s) Religie
Brontaal Nederlands
Datering 1906
Vertaler Adolf Visscher (1686-1746)
Bron Anoniem (1906) De apocriefe boeken. Uit de Hoogduitsche vertaling van M. Luther eertijds door Adolf Visscher in het Nederduitsch overgezet, [Amsterdam]: Nederlandsch Bijbelgenootschap, pp. 29-30. Zie Bestand:De apocriefe boeken p 029.jpg en Bestand:De apocriefe boeken p 030.jpg.
Auteursrecht Publiek domein
De wijsheid van Salomo. Aan de tirannen.
Hoofdstuk 1 · Hoofdstuk 2 · Hoofdstuk 3 · Hoofdstuk 4 · Hoofdstuk 5 · Hoofdstuk 6 · Hoofdstuk 7 · Hoofdstuk 8 · Hoofdstuk 9 · Hoofdstuk 10 · Hoofdstuk 11 · Hoofdstuk 12 · Hoofdstuk 13 · Hoofdstuk 14 · Hoofdstuk 15 · Hoofdstuk 16 · Hoofdstuk 17 · Hoofdstuk 18 · Hoofdstuk 19


[29]

[...]

HOOFDSTUK 18.

Israël wordt beschermd en gespaard.

  a MAAR uwe heiligen hadden een groot licht en de vijanden hoorden a Ex. 10 : 23.
2 hunne stem wel, maar zagen hunne gedaante niet; en zij prezen het,
  dat zij zulks niet leden, en dankten, dat degenen, die door hen tevoren
  beleedigd waren, zich niet aan hen wreekten, en wenschten dat zij
3 slechts ver van hen leven. Daarentegen gaaft gij dezen eene b vuur- b Ex. 13 : 21.
  kolom, die hun den onbekenden weg wees, en liet hen van de zon niet
4 beschadigen op de heerlijke reis. Want genen waren het ook waardig,
  dat zij van het licht beroofd en in de duisternis, als in een kerker,
  gevangen lagen, die uwe kinderen gevangen hielden, door welke het
5 onvergankelijke licht der wet aan de wereld zou gegeven worden. Toen
  zij het c voornemen hadden de kinderen der heiligen te dooden, werd c Ex. 1 : 22.
  een kind d uitgeworpen en behouden; maar, hun tot straf, e naamt gij d Ex. 2 : 3.
  de menigte der kinderen weg en deedt hen zelf omkomen in het machtige e Ex. 12 : 29.
6 water. Trouwens, die nacht was onzen vaderen f tevoren bekend ge-    Ex. 14 : 27.
    f Ex. 11 : 4-7.


[30]

  worden, opdat zij verzekerd werden en zich verheugden over de belofte,
7 aan welke zij geloofden. En uw volk wachtte alzoo op het heil der
8 rechtvaardigen en op het verderf der vijanden; want juist, toen gij de
  wederpartijders plaagdet, maaktet gij ons, die gij tot u liet roepen,
9 heerlijk. En toen de heilige kinderen der vromen u offerden in het
  verborgene en handelden volgens de Goddelijke wet, namen zij aan, als
  de heiligen, beide goed en kwaad met elkander te lijden, en zongen
10 voor dien tijd de heilige lofzangen der vaderen; g maar daarentegen klonk g Ex. 12 : 30.
  het geheel ongelijk gekerm der vijanden, en hier en daar hoorde men
11 klagelijk weenen over de kinderen. Want gelijke wraak ging over den
  heer en den knecht, en de koning moest lijden hetgeen de geringe man
12 leed; en zij hadden allen gezamenlijk ontelbare dooden, die éénerlei dood
  gestorven waren, zoodat er niet genoeg levenden waren om die te be-
  graven; want in één uur was weg, wat hunne edelste geboorte was.
13 En daar zij tevoren niets wilden gelooven, daar zij door de toovenaars
  verhinderd werden, moesten zij, toen de eerstgeborenen allen gedood
14 werden, bekennen, h dat dit volk God tot Vader had. Want toen het h Ex. 4 : 22, 23.
15 alles stil was en rustte en het nauwelijks recht middernacht was, daalde
  uw almachtig woord af van den hemel uit den koninklijken troon, als
  een heftig krijgsman, midden in het land, dat verdorven zou worden;
16 namelijk het scherpe zwaard, dat een streng gebod bracht, stond en
  maakte het overal vol dooden; en, alhoewel het op de aarde stond, reikte
17 het nochtans tot in den hemel. Toen verschrikte hen schielijk het gezicht
  der ijselijke droomen en onverhoeds kwam er eene vrees over hen;
18 en de één lag hier, de ander dáár, halfdood, zoodat men wel aan hen
19 zien kon uit wat oorzaak zij zoo stierven; want de droomen, die hen
  verschrikt hadden, toonden het aan, opdat zij niet verdierven zonder te
  weten waarom zij zoo deerlijk geplaagd waren.
20       Maar de aanvechting des doods trof ook te dier tijd de rechtvaardigen
  en i er geschiedde in de woestijn eene scheur onder de menigte; maar i Num. 16.
21 die toorn duurde niet lang. Want spoedig kwam de onstraffelijke man,
  die voor hen streed, en voerde de wapenen zijns ambts, namelijk het
  gebed en de verzoening met het reukwerk, en wederstond den toorn en
  maakte aan den jammer een einde: daarmede betoonde hij, dat hij uw
22 dienaar was. Maar hij overwon het schrikkelijke volk niet met lichame-
  lijke macht noch met kracht der wapenen, maar met het woord wierp
  hij den plager onder zich, toen hij verhaalde den eed en het verbond
23 den vaderen beloofd. Want toen nu alreeds de dooden bij hoopen over
  elkander lagen, stond hij in het midden en stuitte den toorn en weerde
24 hem den weg tot de levenden; j want in zijn lang gewaad was de ge- j Ex. 28.
  heele wereld en de eer der vaderen in de vier rijen van steenen inge-
25 graveerd en uwe heerlijkheid aan den hoed zijns hoofd: voor zulke
  dingen moest de verderver wijken en daarvoor moest hij vreezen; want
  het was daarmede genoeg, dat zij den toorn slechts ervoeren.