De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap (Engels 1886)/3

Uit Wikisource
II. De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap (1886) door Friedrich Engels

III.

IV.
Uitgegeven in 's-Gravenhage door B. Liebers & Co.
[ III ]
 

III.

 

De materialistische geschiedbeschouwing gaat uit van de stelling dat de produktie en daarnaast de ruil van produkten de grondslag is van elke maatschappelijke orde, dat in elke maatschappij die in de geschiedenis optreedt, de verdeeling der produkten en daarmede de sociale rangschikking in klassen of standen, zich richt naar de vraag wat en hoe geproduceerd en hoe het geproduceerde geruild wordt. Zoo moeten de laatste oorzaken van alle maatschappelijke veranderingen en staatkundige wijzigingen niet gezocht worden in de hoofden der menschen, in hun verbeterd inzicht in de eeuwige waarheid en rechtvaardigheid, maar in veranderingen der produktie- en ruilwijze, dus niet in de wijsbegeerte maar in de volkshuishouding van het betreffend tijdvak. Het verbeterd inzicht dat de bestaande, maatschappelijke inrichtingen onredelijk en onrechtvaardig zijn, dat "verstand, onzin en weldaad plaag" is geworden, is slechts een aanwijzing dat in de produktiewijze en ruilvormen in alle stilte veranderingen hebben plaats gehad, waarbij de maatschappelijke regeling, die voor vroegere ekonomische voorwaarden geschikt was, niet meer past. Daardoor is tevens gezegd dat de middelen tot wegneming van ontdekte misstanden ook in de veranderde produktieverhoudingen zelven—meer of min ontwikkeld—voorhanden [ 31 ]moeten zijn. Deze middelen zijn niet uitvindingen van het hoofd, maar worden door middel van het hoofd ontdekt in de aanwezige materieele feiten der produktie.

Hoe is het nu gelegen met het moderne socialisme?

De bestaande maatschappelijke regeling—dit is tamelijk algemeen toegestemd—is gemaakt door de nu heerschende klasse, de bourgeoisie. De produktiewijze, die eigenaardig toebehoort aan de bourgeoisie—sints Marx genoemd de kapitalistische produktiewijze—was evenmin overeen te brengen met de lokale- en standsvoorrechten als met de wederzijdsche persoonlijke banden der feodale regeling; de bourgeoisie versloeg de feodale orde en plaatste op haar puinhoopen de burgerlijke maatschappelijke regeling, het rijk van de vrije konkurrentie, van de vrije keuze van woonplaats, van gelijk recht der warenbezitters en hoe de burgerlijke heerlijkheden allen heeten mogen. De kapitalistische produktiewijze kon zich nu vrij ontwikkelen. De produktieverhoudingen die onder leiding der bourgeoisie waren gemaakt, ontwikkelen zich met ongeëvenaarde snelheid en op ongehoorde wijze, sints de stroom en de nieuwere werktuigen het oude handwerk veranderd hadden in de groot-industrie. Maar gelijk de fabriek en het onder werking daarvan ontwikkelde handwerk zijnerzijds in strijd kwam met de feodale banden der gilden, evenzoo komt de groot-industrie in haar geheele ontwikkeling in strijd met de sterken, waarin de kapitalistische produktiewijze ze omsloten houdt. De nieuwe produktieve krachten zijn reeds den burgerlijken vorm van gebruik over 't hoofd gewassen en deze strijd tusschen produktieve krachten en produktiewijze is niet een strijd die ontstaan is in de hoofden der menschen, ongeveer evenals die van de menschelijke erfzonde met de goddelijke rechtvaardigheid, [ 32 ]maar hij bestaat in de feiten, objektief, buiten ons, onafhankelijk van den wil of den loop zelfs van die menschen, die hem te voorschijn riepen. Het moderne socialisme is niets anders dan de weerkaatsing van de feitelijke botsing, de weerkaatsing ervan in de hoofden allereerst van die klasse, die er direkt onder lijdt.

Waarin bestaat die botsing?

Vóór de kapitalistische produktie, dus in de middeneeuwen, bestond algemeen het kleinbedrijf op den grondslag van privaat-eigendom der arbeiders op de produbtiemiddelen: de landbouw der kleine, vrije of hoorige boeren, het handwerk der steden. De arbeidsmiddelen—land, landbouw-gereedschap, werkplaats, arbeiders-gereedschap—waren arbeidsmiddelen van den enkelen persoon, alleen berekend voor privaatgebruik, dus noodzakelijk in het klein, beperkt. Maar zij behoorden juist daarom ook in den regel toe aan den voortbrenger zelf. Deze verdeelde produktiemiddelen te koncentreeren, ze te veranderen in de machtig werkende produktie-hefboomen van heden, dat was juist de geschiedkundige rol der kapitalistische produktiewijze en haar draagster, de bourgeoisie. Hoe zij dit sints de XVe eeuw langs de drie trappen van enkelvoudige koöperatie, fabriek en groot-industrie geschiedkundig heeft gedaan, dat heeft Marx in het vierde hoofdstuk van zijn "Kapitaal" uitvoerig uiteengezet. Maar de bourgeoisie, zooals aldaar ook is aangetoond, kon die beperkte produktiemiddelen niet omzetten in geweldige produktieve krachten zonder ze van produktiemiddelen van den enkelen persoon te veranderen in genootschappelijke produktiemiddelen, die alleen door een gemeenschap van menschen kunnen gebruikt worden. In de plaats van het spinnewiel, van den handweefstoel, van den smidshamer [ 33 ]kwam de spinmachine, de mechanische weefstoel, de stoomhamer; in plaats van de werkplaats voor enkelen, de fabriek waar honderden en duizenden samenwerken. En evenals de produktiemiddelen veranderde ook de produktie zelve uit een reeks van handelingen van enkelen in een reeks van maatschappelijke handelingen en de produkten uit produkten van enkele personen in maatschappelijke. Het garen, het geweven goed, de metalen waren, die nu uit de fabriek kwamen, waren het gemeenschappelijk produkt van vele arbeiders, door wier handen zij volgens de rij moesten gaan, voordat zij klaar waren. Geen enkel mensch kan daarvan zeggen: dit heb ik gemaakt, dit is het produkt van mijn arbeid.

Waar echter de natuurlijke deeling van den arbeid in de maatschappij grondvorm der produktie is, daar drukt zij op de produkten den vorm af van waren, waarvan het wederkeerig ruilen, koopen en verkoopen, de afzonderlijke voortbrengers in staat stelt hun menigvuldige behoeften te bevredigen. En dit was het geval in de middeneeuwen. De boer b.v. verkocht landbouwvoortbrengselen aan den handwerksman en kocht daarvoor van dezen zijn produkten. In deze maatschappij van warenproducenten schoof de nieuwe produktiewijze. Midden in de natuurlijke, planlooze verdeeling van den arbeid, gelijk zij heerschte in de geheele maatschappij, plaatste zij de verdeeling van arbeid volgens een plan, gelijk zij geregeld was in de fabriek; naast de produktie van enkelen trad de maatschappelijke produktie. De produkten van beiden werden op dezelfde markt verkocht, dus tegen gelijke prijzen, bij benadering althans. Maar de organisatie volgens vast plan was machtiger dan de natuurlijke arbeidsdeeling; de maatschappelijk werkende fabrieken [ 34 ]gaven haar voortbrengselen goedkooper dan de producenten in 't klein. Dezen moesten dus op 't eene gebied voor en het andere na het onderspit delven, de maatschappelijke productie bracht revolutie in de geheele oude productiewijze. Maar dit haar revolutionair karakter werd zoo weinig erkend, dat zij integendeel ingevoerd werd als middel tot opheffing en bevordering der warenproduktie. Zij knoopte zich vast aan reeds bestaande hefboomen van warenproduktie en warenruil: koopmanskapitaal, handwerk, loonarbeid. Terwijl zij zelve optrad als een nieuwe vorm van warenproduktie, bleven de vormen van toeëigening der warenproduktie ook voor haar geldig.

In de warenproduktie, gelijk deze zich ontwikkeld had in de middeneeuwen, kon de vraag niet opkomen, aan wien het produkt van den arbeid behoorde. De producent bezat in den regel de grondstof, die hij dikwijls zelf had gekweekt en vervaardigde het met eigen arbeidsmiddelen en met eigen handenarbeid of dien van zijn familie. Het behoefde niet eerst voor hem toegeëigend te worden, het behoorde hem geheel toe. Het eigendom van het produkt berustte dus op eigen arbeid. Zelfs waar hulp van vreemden werd gebruikt, daar bleef deze in den regel bijzaak en kreeg deze meermalen behalve het loon nog andere vergoeding: de leerling en gezel in het gildenwezen werkten minder om kost en loon dan wel om zich te bekwamen voor het meesterschap. Toen kwam de opeenhooping van produktiemiddelen in groote werkplaatsen en hun gebruik als maatschappelijke produktiemiddelen. Maar de maatschappelijke produktiemiddelen en produkten werden behandeld als waren ze nu evenals voorheen de produktiemiddelen en produkten van enkele personen. Had tot hiertoe de bezitter der arbeidsmiddelen zich het [ 35 ]produkt toegeëigend, omdat het in den regel zijn eigen produkt was en hulp van vreemden uitzondering, nu eigende hij zich het produkt toe, ofschoon het niet meer zijn produkt was, maar uitsluitend dat van vreemden arbeid. Zoo werden dus de tot hiertoe maatschappelijk voortgebrachte produkten toegeëigend, niet door hen die de produktiemiddelen werkelijk aangewend en de produkten werkelijk voortgebracht hadden maar door kapitalisten. Produktiemiddel en produktie zijn in het wezen der zaak maatschappelijk geworden. Maar zij worden onderworpen aan een vorm van toeeigening, die uitgaat van de privaatproduktie, waarbij dus ieder zijn eigen produkt bezit en ter markt brengt. De produktiewijze wordt onderworpen aan den vorm van toeëigening, ofschoon zij dien uit haren aard opheft[1]. In deze tegenspraak, die aan de nieuwe produktiewijze haar kapitalistisch karakter verleent, ligt de geheele strijd van heden in kiem opgesloten. Hoe meer de nieuwe produktiewijze op alle velden van produktie en in alle ekonomische toongevende landen aan de heerschappij kwam en daardoor de produktie van enkelen verdrong tot op onbeteekenende overblijfsels, te scherper moest ook aan 't licht treden het niet samengaan van de maatschappelijke produktie en de kapitalistische toeëigening.

De eerste kapitalisten vonden zooals gezegd is, den vorm van loonarbeid reeds. Maar loonarbeid als uitzondering, [ 36 ]als bijzaak, als aanvulling. De landarbeider, die van tijd tot tijd voor dagloon ging werken, had zijn paar morgens eigen land, waarvan hij desnoods alleen kon leven. De regelen van het gildewezen zorgden er voor, dat de gezel van heden werd de meester van morgen. Zoodra de produktiemiddelen veranderd werden in maatschappelijke en gekoncentreerd in handen van kapitalisten, veranderde dit. Het produktiemiddel zoowel als het produkt van den enkelen producent verloor meer en meer zijn waarde; hem bleef niets over dan bij den kapitalist tegen loon te gaan werken. De loonarbeid, vroeger uitzondering en aanvulsel, werd regel en grondvorm der geheele produktie; vroeger bijzaak werd hij nu uitsluitend de werkzaamheid van den arbeider. De loonarbeider voor een tijd lang, veranderde in een loonarbeider voor levenslang. Het aantal levenslange loonarbeiders werd tevens kolossaal vermeerderd door het gelijktijdig ineenvallen van de feodale regeling, oplossing van het gevolg der feodale heeren, verdrijving der boeren uit hun hoeven, enz. De scheiding was voltrokken tusschen de produktiemiddelen, die gekoncentreerd zijn in de handen der kapitalisten ter eene zijde en de producenten die op het bezit van niets dan hun arbeidskracht zijn herleid ter andere zijde, De tegenspraak tusschen maatschappelijke produktie en kapitalistische toeëigening treedt in 't licht als tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie.

Wij zagen dat de kapitalistische produktiewijze zich inschoof in een maatschappij van warenproducenten, op zich zelf staande producenten, wier maatschappelijke samenhang wordt bemiddeld door den ruil van hun produkten. Maar elke maatschappij die op warenproduktie berust, heeft dit eigenaardige, dat in haar de producenten de heerschappij hebben verloren over hun eigen [ 37 ]maatschappelijke handelingen. Iedereen produceert voor zich met zijn toevallige produktiemiddelen en voor zijn individuëele behoefte om te ruilen. Niemand weet hoe veel er van zijn artikel op de markt komt, hoeveel daarvan in het algemeen wordt gebruikt, niemand weet of zijn produkt voldoet in een werkelijke behoefte, of hij zijn kosten eruit zal halen of zal verkoopen. Er heerscht anarchie in de maatschappelijke produktie. Maar de warenproduktie heeft evenals elke andere vorm van produktie haar eigenaardige, van haar onafscheidelijke wetten en deze vinden daarin toepassing ondanks de anarchie. Zij treden te voorschijn in den eenigen voortbestaanden vorm van maatschappelijken samenhang, in den ruil en doen zich gelden tegenover de enkele producenten als dwangwetten der konkurrentie. Zij zijn dus in den beginne zelfs onbekend aan die producenten en moeten eerst langzamerhand door hen ontdekt worden, tengevolge van lange ervaringen. Zij vervolgen dus haar weg zonder de producenten en tegen hen zelven als blind werkende natuurwetten van haar produktievorm. Het produkt beheerscht de producenten.

In de middeneeuwen, nl. in de eerste eeuwen was de produktie wezenlijk ingericht op eigen gebruik. Zij voldeed slechts aan de behoeften van den producent en zijn familie. Waar, zooals op het land, persoonlijke verhoudingen van afhankelijkheid bestonden, droeg zij ook bij ter bevrediging van de behoeften van den feodalen heer. Hier had dus geen ruil plaats, de produkten namen dus ook niet het karakter aan van waren. De familie van den boer produceerde bijna alles wat zij noodig had, huisraad en kleeren niet minder dan levensmiddelen. Eerst als zij nog overhield boven eigen behoeften en boven die van den [ 38 ]heer, produceerde zij waren: dit overschot, geworpen in het maatschappelijk ruilverkeer en aangeboden ten verkoop, werd waar. De stedelijke handwerkslieden moesten wel reeds dadelijk produceeren voor den ruil. Maar ook zij bewerkten het grootste deel van hun eigen nooddruft, zij hadden tuinen en kleine velden, zij zonden hun vee in het gemeentebosch, dat hun ook hout en brandstof leverde; de vrouwen sponnen vlas, wol, enz. De produktie met het doel van ruil, de warenproduktie was pas aan het ontstaan. Vandaar beperkte ruil, beperkte markt, vaste produktiewijze, plaatselijke afsluiting naar buiten, plaatselijke vereeniging naar binnen; de mark[2] op het land, de gilde in de stad.

Met de vermeerdering van warenproduktie echter, nl. met het optreden der kapitalistische produktiewijze traden ook de tot hiertoe sluimerende wetten der warenproduktie meer openbaar en machtiger op. De oude banden werden losgemaakt, de oude afsluitingen doorbroken, de producenten meer en meer veranderd in onafhankelijke op zichzelf staande warenproducenten. De anarchie van de maatschappelijke produktie trad aan 't daglicht en werd meer en meer op de spits gedreven. Het hoofdwerktuig echter, waardoor de kapitalistische produktiewijze deze anarchie in de maatschappelijke produktie vermeerderde, was het tegendeel van de anarchie: de toenemende regeling der produktie als een maatschappelijke in elke afzonderlijke inrichting ter produktie. Met dezen hefboom maakte zij een einde aan de oude vreedzame onveranderlijkheid. Waar zij werd ingevoerd in den eenen of anderen tak van produktie, daar duldde zij geen oudere methode van bedrijf naast zich. Waar zij zich [ 39 ]meester maakte van het handwerk, daar vernietigde zij het oude handwerk. Het arbeidsveld werd een kampplaats. De groote aardrijkskundige ontdekkingen en de kolonisatie, die daarop volgde, vermenigvuldigden het gebied van afzet en bespoedigden de verandering van het handwerk in de fabriek. Niet alleen brak de strijd uit tusschen de plaatselijke producenten; de plaatselijke strijd wies op tot een nationalen, de handels-oorlogen uit de XVIIe en XVIIIe eeuw. De groot-industrie eindelijk en de instelling van een wereldmarkt hebben den strijd algemeen gemaakt en daaraan tevens een groote mate van heftigheid verleend. Tusschen enkele kapitalisten zoowel als tusschen geheele industrieën en landen beslist de gunst der natuurlijke of gemaakte produktie-voorwaarden over hun bestaan. De onderliggende partij wordt zonder genade ter zijde gesteld. Het is de strijd om het bestaan van Darwin, die uit de natuur is overgebracht met vermeerderde woede in de maatschappij. Het natuurlijk standpunt van Thiers schijnt het hoogtepunt der menschelijke ontwikkeling. De tegenspraak tusschen maatschappelijke produktie en de kapitalistische toeeigening hervat zich als tegenstelling tusschen de organisatie der produktie in de enkele fabriek en de anarchie der produktie in de geheele maatschappij.

Om deze beide verschijningsvormen van de tegenspraak, die eigen is aan haar oorsprong, beweegt zich de kapitalistische produktiewijze, beschrijft zij zonder omwegen dien "gebrekkigen cirkelgang," dien reeds Fourier aan haar ontdekte. Wat Fourier in zijn tijd nog wel niet zien kon, nl. dat die cirkel langzamerhand nauwer werd, dat de beweging veeleer een spiraal geleek en dus haar einde moest bereiken evenals die [ 40 ]der planeten door het stooten op het centrum. Het is de drijfkracht der maatschappelijke anarchie van de produktie, die de groote meerderheid der menschen hoe langer hoe meer verandert in proletariërs en wederom zijn het de massa's proletariërs, die ten slotte een einde zullen maken aan de anarchie in de produktie. Het is de drijfkracht van de maatschappelijke anarchie der produktie, die het vermogen van de machines der grootindustrie om zich eindeloos te volmaken verandert voor elken industriëelen kapitalist in een dwangbevel om op straffe van ondergang zijn machines steeds meer te volmaken. Maar volmaking der machines, dat is het overbodig maken van menschelijken arbeid. Als de invoering en vermeerdering der machines beteekent het verdringen van millioenen handarbeiders door eenige weinige machinearbeiders, dan beteekent verbetering der machines het verdringen van steeds meer machinearbeiders en in laatste instantie het verwekken van een aantal disponibele loonarbeiders, dat het gemiddelde bedrag, benoodigd voor het aanwenden van het kapitaal, te boven gaat, van een geheel industriëel reserveleger, zooals ik hen reeds noemde in 1845,[3] disponibel voor de tijden, waarin de industrie arbeidt onder hoogen druk, op straat geworpen door de noodzakelijk daarop volgende krisis, ten allen tijde een looden gewicht aan de voeten der arbeidersklasse in hun strijd om het bestaan met het kapitaal, een regelaar tot neerdrukking van het arbeidsloon op het lage peil dat voldoet aan de kapitalistische behoefte. Zoo gebeurt het dat de machine, om met Marx te spreken, het machtigste wapen van het kapitaal werd tegen de arbeidersklasse, dat het arbeidsmiddel voordurend den arbeider het levensmiddel uit de hand slaat, dat het produkt van [ 41 ]den arbeider zelf zich verandert in een werktuig tot verknechting van den arbeider. Zoo komt het dat het ekonomiseeren der arbeidsmiddelen van den beginne aan tegelijkertijd de vreeselijkste verkwisting van arbeidskracht en roof aan de normale voorwaarden der arbeidsverrichting wordt; dat de machine, het geweldigste middel tot verkorting van den arbeidstijd omslaat tot het onfeilbaarste middel om allen tijd van den arbeider en van zijn familie om te zetten in disponibelen arbeidstijd ter waardevermeerdering van het kapitaal. Zoo komt het dat het te lang werken van den een de voorwaarde is voor de werkeloosheid van den ander, omdat de grootindustrie, die het heele aardrijk afjaagt om nieuwe konsumenten te krijgen intusschen tehuis de konsumtie der massa's op een hongerminimum beperkt en daardoor de eigen binnenlandsche markt ondermijnt. "De wet, die de betrekkelijke surplusbevolking of het industrieele reserveleger steeds met energie de opstapeling van kapitaal in evenwicht doet houden, hecht den arbeider vaster aan het kapitaal dan Prometheus was door de wiggen van Hephaestus aan de rots. De opstapeling van kapitaal gaat gepaard met een overeenkomstige opstapeling van ellende. De opstapeling van rijkdom aan de eene pool is dus gelijktijdig opstapeling van ellende, arbeidsleed, slavernij, onkunde, verdierlijking en zedelijke ontaarding aan de andere d.w.z. aan de zijde der klasse die haar eigen produkt produceert als kapitaal". (Marx, Kapital). En van de kapitalistische produktiewijze te verwachten een andere verdeeling van produkten, dat is te verlangen dat de polen van een batterij het water onopgelost zullen laten, zoolang zij in verbinding staan met de batterij en niet aan de positieve pool zuurstof ontwikkelen en aan de negatieve waterstof.

[ 42 ]Wij zagen, hoe het vermogen der moderne machine op het toppunt gedreven door middel van de anarchie der produktie in de maatschappij, zich verandert in een dwanggebod voor den industrieelen kapitalist om zijn machine steeds te verbeteren, en de produktiekracht steeds te verhoogen. Evenzoo wordt hij genoodzaakt om het gebied zijner produktie te verruimen. De enorme uitzettingskracht der grootindustrie, in vergelijking waarvan die der gassen slechts kinderspel is, treedt nu te voorschijn als een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte naar uitzetting, die spot met elken tegendruk. Deze wordt gevormd door de konsumtie, den afzet, de markten voor de produkten der grootindustrie. Maar het uitzettingsvermogen der markten wordt allermeest beheerscht door geheel andere, minder energiek werkende wetten. De uitzetting der markten kan de uitzetting der produktie niet bijhouden, De botsing wordt onvermijdelijk en daar zij geen oplossing kan te weeg brengen, zoolang zij niet de kapitalistische produktiewijze zelve omverwerpt, wordt zij periodiek. De kapitalistische produktiewijze brengt een nieuwen "gebrekkigen cirkelgang" te voorschijn.

Werkelijk sints 1825, het jaar der eerste algemeene krisis, wordt de geheele industrieele en handelswereld, de produktie en de ruil van alle beschaafde volkeren en hun min of meer barbaarsche aanhangsels, vrij wel alle 10 jaar uit elkander gerukt. Het verkeer wordt gestremd, de markten zijn overvol, de produkten zijn in massa aanwezig maar niet te verkoopen, het baar-geld wordt onzichtbaar, het krediet verdwijnt, de fabrieken staan stil, de arbeidende klasse heeft gebrek aan levensmiddelen omdat zij te veel levensmiddelen heeft voortgebracht, bankroet volgt op bankroet, gedwongen verkoop op gedwongen verkoop. Jaren lang [ 43 ]duurt die stremming, de produktieve krachten zoowel als de produkten worden bij massa's verkwist en vernield totdat de opgehoopte massa's waren eindelijk voor lage prijzen onder de waarde worden afgezet, totdat produktie en ruil langzamerhand weer herstellen. Deze loop verhaast zich, gaat over in draf, de draf wordt galop en deze slaat over tot een teugellooze industrieele, zoowel als handels steeple-chase,[4] om eindelijk na de meest hals brekende sprongen, wederom terecht te komen—in de kuil van een kraak. En zoo steeds van voren af aan. Dit hebben wij nu sints 1825 vijf malen beleefd en op dit oogenblik (1877) voor de zevende maal. En het karakter dezer krisissen is zoo scherp, dat Fourier ze allen trof, toen hij de eerste noemde een "crise pléthorique," een krisis uit overvloed.

In de krisissen treedt de tegenstelling tusschen maatschappelijke produktie en kapitalistische toeeigening gewelddadig te voorschijn. De warenomloop is oogenblikkelijk vernietigd; het cirkulatiemiddel, het geld; wordt cirkulatiebeletsel; alle wetten van warenproduktie en warencirkulatie worden omgekeerd. De ekonomische botsing heeft haar hoogtepunt bereikt; de produktiewijze komt in opstand tegen de ruilwijze.

Het feit dat de maatschappelijke regeling der produktie binnen de fabriek zich ontwikkeld heeft tot het punt, waarop zij onhoudbaar is geworden met de naast en boven haar bestaande anarchie van de produktie in de maatschappij—dit feit wordt den kapitalisten zelven duidelijk gemaakt door de gewelddadige opeenstapeling van kapitaal, die in tijden van krisis verkregen wordt, tengevolge van den val van vele groote en nog meer kleine kapitalisten. Het geheele raderwerk der kapitalistische produktiewijze stremt onder dien [ 44 ]druk der door haar zelve voortgebrachte produktieve krachten. Zij kan deze massa produktiemiddelen niet meer geheel veranderen in kapitaal; zij liggen braak en daarom moet ook het industrieele reserveleger braak liggen. Produktiemiddelen, levensmiddelen, disponibele arbeiders, alle elementen van produktie en algemeenen rijkdom zijn in overvloed voorradig. Maar "de overvloed wordt de bron van nood en gebrek" (Fourier) omdat deze het juist is, die de verandering van produktie en levensmiddelen in kapitaal belet. Want in de kapitalistische maatschappij kunnen de produktiemiddelen niet in werking komen, tenzij ze zich eerst in kapitaal, in middelen tot opzuiging van menschelijke arbeidskracht omzetten. Als een spooksel staat de noodzakelijkheid van de eigenschap der produktie- en levensmiddelen als kapitaal tusschen hen en de arbeiders in. Zij alleen belet het samengaan van de zakelijke en persoonlijke hefboomen der produktie, zij alleen verbiedt de produktiemiddelen om in werking te treden, de arbeiders om te arbeiden en te leven. Aan de eene zijde dus wordt de kapitalistische produktiewijze van haar eigen onvermogen tot verdere aanwending dezer produktieve krachten overtuigd. Aan de andere zijde dringen deze produktieve krachten zelven met toenemende macht naar opheffing der tegenstelling, naar de verlossing van haar eigenschap als kapitaal na de feitelijke erkenning van haar karakter als onnatuurlijke produktieve krachten.

Het is deze tegendruk der geducht aangroeiende produktieve krachten tegen haar eigenschap als kapitaal, deze toenemende dwang tot erkenning van haar maatschappelijke natuur, waardoor zelfs de klasse der kapitalisten wordt genoopt haar meer en meer, voor zoover dit mogelijk is binnen het kapitalistische stelsel, als [ 45 ]maatschappelijke produktieve krachten te behandelen. Zoowel de industriëele periode van hoogdruk met het onbeperkt opdrijven van krediet als de kraak zelf door het vallen van groote kapitalistische inrichtingen, drijven tot dien vorm van het maatschappelijk maken der grootere massa produktiemiddelen, die ons te gemoet treedt in de verschillende soorten van vennootschappen. Velen dezer produktie- en verkeersmiddelen zijn van den beginne af zoo kolossaal dat zij evenals de spoortreinen elken anderen vorm van kapitalistische uitzuiging buitensluiten. Op zekeren trap van ontwikkeling is ook die vorm niet voldoende: de officiëele vertegenwoordiger der kapitalistische maatschappij, de staat, moet de leiding overnemen.[5] Deze noodzakelijkheid der verandering in staatseigendom treedt het eerst te voorschijn bij de groote verkeersinrichtingen: post, telegraaf, spoorwegen.

Evenals de krisissen de onmacht der bourgeoisie tot verder beheer der moderne produktieve krachten toonden, [ 46 ]zoo wijst de verandering der groote produktie- en verkeersinrichtingen in vennootschappen en staatseigendom dat de bourgeoisie voor dat doel gemist kan worden. Alle maatschappelijke funkties van den kapitalist worden nu vervuld door bezoldigde personen. De kapitalist heeft geen wetenschappelijke werkzaamheid meer, behalve het opstrijken van winst, het knippen van coupons en het spelen op de beurs, waar de verschillende kapitalisten elkaar het kapitaal ontfutselen. Heeft de kapitalistische voortbrengingswijze eerst arbeiders verdrongen, nu verdringt zij de kapitalisten en verwijdert hen evenals de arbeiders tot de overtollige bevolking, al is het dan nog niet tot het industrieele reserveleger.

Maar noch de veranderingen in vennootschappen noch de overgang in staatseigendom heft de eigenschap der produktieve krachten als kapitaal op. Bij de vennootschappen ligt dit voor de hand. En de moderne staat is wederom slechts de regeling, die de burgerlijke maatschappij zichzelve geeft om de algemeene uitwendige voorwaarden der kapitalistische produktiewijze in stand te houden tegen aanvallen zoowel van de arbeiders als van de kapitalisten. De moderne staat, wat ook zijn vorm moge zijn, is een wezentlijk kapitalistische machine, een staat der kapitalisten, de groote ideaal-kapitalist. Hoe meer produktieve krachten hij in eigendom neemt, hoe meer hij wordt de werkelijke al-kapitalist, hoe meer staatsburgers hij uitzuigt. De arbeiders blijven loonarbeiders, proletariërs. De verhouding van het kapitaal wordt niet opgeheven, neen zij wordt op de spits gedreven. Maar dan slaat zij over. Het staatseigendom der produktieve krachten is niet de oplossing van de botsing maar het omvat den sleutel tot oplossing.

[ 47 ]Die oplossing kan alleen daarin liggen dat de maatschappelijke natuur der moderne produktieve krachten feitelijk erkend wordt, dus dat de wijze van produktie, toeëigening en ruil in overeenstemming wordt gebracht met het maatschappelijk karakter der produktiemiddelen. En dit kan alleen daardoor geschieden, dat de maatschappij opentlijk en zonder omwegen bezit neemt van de produktieve krachten, die aan alle andere leiding buiten de hare ontwassen is. Daardoor wordt het maatschappelijk karakter der produktiemiddelen en produkten, dat zich nu keert tegen de producenten zelven, dat in de wijze van produktie en ruil periodiek bres schiet en zich slechts als blind werkende natuurwet gewelddadig en verwoestend een weg baant, door de producenten met vol bewustzijn aanvaard en verandert zich uit een oorzaak van storing en van periodieke krisis in den machtigsten hefboom der produktie zelve.

De maatschappelijk werkende krachten werken evenals de natuurkrachten: blindelings, gewelddadig, verwoestend, zoolang wij ze niet kennen en er niet mede rekenen. Kennen wij ze eens, begrijpen wij haar werkzaamheid, haar aard, dan hangt het slechts van ons af om ze meer en meer te onderwerpen aan onzen wil en door middel van haar ons doel te bereiken. En bovenal geldt dit van de hedendaagsche, machtige produktieve krachten. Zoolang als wij hardnekkig weigeren haar natuur en karakter te leeren kennen—en daartegen komt de kapitalistische produktiewijze en haar verdedigers op—zoolang werken deze krachten ondanks, ja tegen ons, zoolang beheerschen zij ons, zooals wij uitvoerig hebben aangetoond. Maar heeft men ze eenmaal leeren kennen, dan kunnen zij in de handen van vereenigde producenten uit demonische [ 48 ]heerschers veranderd worden in gewillige dienaren. Het is hetzelfde onderscheid als tusschen de verwoestende kracht der elektriciteit in den bliksem en de beteugelde elektriciteit van de telegraaf; het onderscheid tusschen de woede van brand en het vuur in dienst van den mensch. Met deze behandeling der produktieve krachten volgens haar eindelijk gekende natuur treedt in plaats der maatschappelijke anarchie op 't gebied der produktie een maatschappelijke regeling overeenkomstig de behoeften van het geheel zoowel als van elk individu; daardoor wordt de kapitalistische wijze van toeëigening, waarin het produkt eerst den producent, maar dan ook den toeëigenaar in knechtschap brengt, omgezet in de wijze van toeëigening der produkten, die gegrond is in de natuur der moderne produktiemiddelen: aan de eene zijde de direkt maatschappelijke toeëigening als middel tot onderhoud en uitbreiding der produktie, aan de andere de direkt individueele toeëigening als levens- en genotmiddel.

Terwijl de kapitalistische produktiewijze meer en meer de groote meerderheid der bevolking in proletariers verandert, verschaft zij de macht, die deze verandering op straffe van ondergang genoopt is te volbrengen. Terwijl zij meer en meer aandringt op verandering der groote produktiemiddelen in staatseigendom, wijst zij zelve den weg aan om die verandering te voltrekken. Het proletariaat maakt zich meester van de staatsmacht en verandert de produktiemiddelen allereerst in staatseigendom. Maar daarmede heft het zichzelf op als proletariaat, daarmede heft het alle onderscheid en tegenstelling van klassen op en daarmede ook den staat als staat. De tegenwoordige maatschappij, die zich beweegt in klassentegenstelling had, den staat noodig, d.w.z. [ 49 ]een organisatie der telkens uitgezogen klasse tot instandhouding van haar uiterlijke voorwaarden van produktie, dus tot gewelddadig ten onder houden der uitgezogen klasse in de door de bestaande produktiewijze gegeven voorwaarden van onderdrukking (slavernij, lijfeigenschap, loonarbeid). De staat was de officieele vertegenwoordiger der geheele maatschappij, haar verband in een zichtbare vereeniging, maar hij was dit slechts voor zooverre hij de staat was van die klasse, die zelve in dien tijd de heele maatschappij vertegenwoordigde: in de oudheid de staat der slavenhoudende staatsburgers, in de middeneeuwen die van den feodalen adel, in onzen tijd die van de bourgeoisie. Als hij eindelijk in waarheid de vertegenwoordiger wordt van de heele maatschappij, dan maakt hij zichzelf overbodig. Zoodra er geen maatschappelijke klasse meer is in de onderdrukking, zoodra met de klassenheerschappij en den strijd om het bestaan van het individu in de heerschende anarchie op 't gebied der produktie ook de daaruit voortkomende tegenstellingen worden opgeruimd, dan valt er niets meer te onderdrukken, wat een afzonderlijke macht ter onderdrukking, een staat, noodig maakt. De eerste daad, waarin de staat werkelijk optreedt als vertegenwoordiger der geheele maatschappij—het in bezit nemen der produktiemiddelen in naam der maatschappij—is tegelijkertijd zijn laatste zelfstandige daad als staat. Het ingrijpen eener staatsmacht in maatschappelijke verhoudingen wordt op het eene gebied na het andere overbodig en slaapt dan van zelf in. In plaats van de regeering over personen treedt het beheer over zaken en de leiding van produktieve handelingen. De staat wordt niet "afgeschaft," hij sterft af. Hiernaar moet de frase van den "vrijen volksstaat" worden uitgelegd, dus zoowel naar [ 50 ]haar tijdelijk agitatorisch recht als naar haar eindelijke wetenschappelijke ontoereikendheid; hiernaar ook de eisch der zoogenaamde anarchisten, dat de staat op een goeden dag zal worden afgeschaft.

Het in bezit nemen van alle produktiemiddelen door de maatschappij heeft sints het geschiedkundig optreden der kapitalistische produktiewijze, enkele personen zoowel als geheele sekten meermalen in min of meer onduidelijke trekken als ideaal der toekomst voor den geest gestaan. Maar het kon pas mogelijk, pas noodzakelijk worden, zoodra de materieele voorwaarden voor de uitvoering waren vervuld. Deze zoowel als elke andere maatschappelijke vooruitgang wordt uitvoerbaar niet door het verkregen inzicht dat het bestaan van klassen strijdt met recht, gelijkheid, enz, niet door den wil alleen om die klassen af te schaffen, maar door zekere nieuwe ekonomische voorwaarden. De splitsing der maatschappij in een uitzuigende en uitgezogen, een heerschende en een onderdrukte klasse was het noodzakelijk gevolg der vroegere, geringe ontwikkeling van de produktie. Zoo lang de maatschappelijke gezamentlijke arbeid slechts zooveel oplevert, dat de opbrengst maar even meer is dan noodig is voor het onderhoud van allen, zoolang dus de arbeid allen of bijna allen tijd van de groote meerderheid der leden van de maatschappij vereischt, zoolang moet die maatschappij noodzakelijk in klassen verdeeld zijn. Naast deze meerderheid die uitsluitend den arbeid verricht, vormt zich een klasse die bevrijd is van direkt produktieven arbeid, die de algemeene aangelegenheden der maatschappij bezorgt: de leiding van den arbeid, staatsregeling, justitie, wetenschap, kunst, enz. De wet der arbeidsdeeling is het dus, die ten grondslag ligt aan de verdeeling in klassen. Maar dat verhindert niet, [ 51 ]dat deze indeeling in klassen niet door geweld en roof, list en bedrog kan worden ingevoerd en dat de heerschende klasse, die eens in het zadel zit, nooit heeft verzuimd haar heerschappij op kosten der arbeidende klasse te bevestigen en de maatschappelijke leiding te veranderen in uitzuiging der massa's.

Maar wanneer de indeeling in klassen een zeker geschiedkundig recht van bestaan heeft, dan heeft zij dit alleen voor zekere tijdruimte, voor zekere maatschappelijke voorwaarden. Zij grondt zich op de ontoereikendheid der produktie, zij zal weggevaagd worden door de geheele ontwikkeling der moderne produktieve krachten. En indedaad onderstelt de afschaffing van de maatschappelijke klassen een geschiedkundigen graad van ontwikkeling, waarbij het bestaan niet alleen van deze of die bepaalde heerschende klasse, maar in het algemeen van een heerschende klasse, dus het onderscheid van klassen zelf, een anachronisme[6], verouderd is. Zij onderstelt dus een hoogtegraad van ontwikkeling in de produktie, waarbij toeëigening der produktiemiddelen en van produkten en dus van de politieke heerschappij, van het monopolie van beschaving en dus van geestelijke leiding door een afzonderlijke maatschappelijke klasse niet alleen overbodig, maar ook ekonomisch, politiek en intellektueel een belemmering voor de ontwikkeling is geworden. Dit punt is nu bereikt. Is het politiek en intellektueel bankroet der bourgeoisie ter nauwernood nog een geheim voor haar zelve, toch herhaalt haar ekonomisch bankroet zich regelmatig alle tien jaar. In die krisis stikt de maatschappij onder den last van haar eigen produktieve krachten en produkten, die zij niet kan gebruiken en hulpeloos staat zij voor de ongerijmde tegenspraak dat [ 52 ]de producenten niets te konsumeeren hebben, omdat het ontbreekt aan—konsumenten. De uitzettingskracht der produktiemiddelen doet de banden springen, die de kapitalistische produktiewijze hun heeft aangelegd. Hun bevrijding uit deze banden is de eenige voorwaarde van een onafgebroken, steeds sneller toenemende ontwikkeling der produktieve krachten en daardoor van een praktisch onbegrensde toeneming der produktie zelve. Dat is niet genoeg. De maatschappelijke toeëigening van de produktiemiddelen ruimt niet alleen de nu bestaande kunstmatige belemmeringen der produktie weg, maar ook de positieve verkwisting en verwoesting van de produktieve krachten en produkten, die tegenwoordig de onvermijdelijke metgezel is der produktie en haar hoogtepunt bereikt in de krisissen. Zij maakt verder een massa produktiemiddelen en produkten vrij voor de maatschappij door verwijdering van de onzinnige verkwisting der nu heerschende klassen en haar politieke vertegenwoordigers. De mogelijkheid om door middel van de maatschappelijke produktie aan alle leden der maatschappij een bestaan te waarborgen, dat niet slechts materieel geheel toereikend is en van dag tot dag rijker wordt, maar dat hun ook de geheele vrije ontwikkeling van lichamelijken en geestelijken aanleg verzekert, deze mogelijkheid bestaat nu voor het eerst maar zij bestaat.[7]

[ 53 ]Met het in bezit nemen der produktiemiddelen door de maatschappij is de warenproduktie ter zijde gesteld en daarmede de heerschappij van het produkt over de producenten. De anarchie binnen de maatschappelijke produktie wordt vervangen door een organisatie volgens een bepaald plan. De strijd om 't bestaan van het individu houdt op. Daardoor treedt de mensch, in zekeren zin, eindelijk uit het dierenrijk en ín plaats van dierlijke voorwaarden van bestaan komt hij tot menschelijken. De omvang der levensvoorwaarden, die den mensch omringden en waardoor hij tot nu toe beheerscht werd, kwam nu onder de heerschappij en het toezicht der menschen, die nu voor 't eerst bewuste, werkelijke heeren der natuur worden, omdat en terwijl zij heer werden over hun eigen samenleving. De wetten van haar eigen maatschappelijk handelen, die tot hiertoe tegenover hem stonden als vreemde, hem beheerschende natuurwetten, worden dan door den mensch met volle bewustheid aangewend en beheerscht.

De eigentlijke samenleving der menschen, die tot nu toe als door de natuur en de geschiedenis geoktroieerd tegenover hen stond, wordt nu hun eigen vrije daad. De objektieve, vreemde machten, die tot nu toe de geschiedenis beheerschten, komen onder het toezicht der menschen zelven. Eerst van dat oogenblik zullen de door hen in beweging gestelde maatschappelijke oorzaken uitsluitend en in steeds toenemende mate ook de door hen gewilde werking hebben. Dat is de sprong van de menschheid uit het rijk der noodzakelijkheid in het rijk der vrijheid.

 

 
  1. Het behoeft hier niet uiteengezet te worden dat al blijft de vorm van toeeigening hetzelfde, het karakter der toeëigening door den boven geschetsten gang van zaken niet minder wordt gerevolutioneerd dan de produktie. Of ik mij mijn eigen produkt, toeeigen dan wel dat van anderen, dat zijn twee zeer verschillende manieren van toeeigening. In 't voorbijgaan zij gezegd: de loonarbeid waarin de geheele kapitalistische produktiewijze in kiem aanwezig is, is zeer oud; verstrooid ging zij eeuwenlang naast de slavernij. Maar de kiem kon zich pas ontvouwen tot kapitalistische produktiewijze, toen de geschiedkundige voorwaarden vervuld waren.
  2. Zie aanhangsel over de Mark.
  3. In mijn: Toestand der arbeiders in Engeland.
  4. Een wedren met hindernissen.
  5. Ik zeg: moet. Want alleen in geval de produktie- of verkeersmiddelen werkelijk ontwassen zijn aan de leiding door vennootschappen en dus het overgaan in staatsbeheer ekonomisch niet meer is tegen te gaan, alleen in dat geval is het, zelfs al doet de tegenwoordige staat het, een ekonomische vooruitgang, nl. het verkrijgen van een nieuwe voorbereiding tot het inbezitnemen van alle produktieve krachten door de maatschappij zelve. Echter in den laatsten tijd, sints Bismarck zich heeft toegelegd op het overnemen van staatswege is zeker valsch socialisme opgetreden en hier en daar zelfs ontaard in eenig koketteeren, dat elke overname van staatswege, zelfs die door Bismarck, verklaart voor socialistisch. Zeker, indien het overnemen van den tabakshandel door den staat socialistisch is, dan rekenen Napoleon en Metternich mede tot de grondvesters van 't socialisme. Wanneer de Belgische staat om zuiver finantieele redenen de hoofdspoorwegen zelf overnam, wanneer Bismarck zonder eenige ekonomische noodzakelijkheid de hoofdbanen van Pruissen overnam, alleen om ze beter te kunnen gebruiken in geval van oorlog, om de ambtenaren op te leiden tot stemvee der regeering en voornamelijk om zich een nieuwe bron van inkomsten te vormen buiten de besluiten van het parlement om—dan zijn dat geen socialistische stappen, hetzij direkt, hetzij indirekt—hetzij bewust of onbewust. Anders zouden ook de rijksbemoeiingen met de scheepvaart, de koninklijke porceleinfabriek en zelfs de kompagnieskleermaker bij de militairen socialistische inrichtingen zijn.
  6. Anachronisme is iets, wat past in vroegeren tijd.
  7. Een paar cijfers mogen een voorstelling bij benadering geven van de geduchte uitzettingskracht der moderne produktiemiddelen, zelfs onder den kapitalistischen druk. Volgens de jongste berekening van Giffen bedroeg de gezamentlijke rijkdom van Groot-Brittannie en Ierland in ronde getallen:
    in 1814 ongeveer 2200 millioen P. St. (  26400 millioen guldens.)
    in 1865 ongeveer 6100 millioen P. St. (  73200 millioen guldens.)
    in 1875 ongeveer 8500 millioen P. St. (102000 millioen guldens.)

    Wat de vernieling van produktiemiddelen en produkten aangaat in de krisissen, op het 2de kongres van Duitsche industrieelen te Berlijn op 21 Februari 1877 werd het gezamentlijk verlies alleen der Duitsche ijzerindustrie bij de laatste kraak geschat op 273 millioen guldens.