Naar inhoud springen

De drie prinsen van Serendip/Proloog

Uit Wikisource
Voorwoord De omzwervingen van drie jonge zonen van de koning van Serendip. (1557) door M. Cristoforo Armeno, vertaald door Mark van Roode, Translatihan, vertaling Wikisource

Proloog

Novella 1 - Maandag

[ 1r ]

DE OMZWERVINGEN

VAN DRIE JONGE ZONEN

VAN DE KONING VAN SERENDIP.

PROLOOG

IN de oudheid was er in het land Serendip in het Verre Oosten een grote en machtige Koning, Jafer genaamd, die drie zonen had. Hij wist dat hij die als machtige heren moest achterlaten, en als een wijze en liefdevolle vader besloot hij ze te begiftigen met alle kwaliteiten die vorsten nodig hebben

Daarom zocht hij ijverig in zijn hele staat om verschillende mannen te vinden die zich specialiseerden in verschillende wetenschappen en elk van hen werd een ruime kamer toegewezen, passend bij zijn functie, waartoe niemand anders toegang had. Hij vertrouwde hen de zorg en discipline van zijn zonen toe en verzekerde hen ervan dat het beste wat ze voor hem konden doen, was hen op te voeden zodat ze als zijn waardige zonen konden worden beschouwd.

Nadat ze de taak hadden gekregen om de jonge mannen te disciplineren, spanden de docenten zich in, elk op zijn eigen gebied, om het gebod van hun Heer te vervullen, zodat de zonen, die zeer intelligent waren, in korte tijd wijs en goed geïnformeerd werden in de wetenschappen, en in alles, wat van prinsen wordt verlangd, en ze overtroffen iedereen van hun leeftijd en stand. [ 1v ]Toen de Koning op een dag op de hoogte werd gebracht, kon hij niet geloven dat ze zo snel zoveel vooruitgang hadden geboekt en besloot hij ze zelf te testen.

Niet lang daarna riep hij zijn oudste zoon om hem te komen bezoeken en sprak hem aan als volgt: “Weet je, mijn zoon, hoelang ik de last van zo'n rijk en de regering van zo'n groot koninkrijk heb gedragend, en hoe ik altijd behoedzaam ben geweest, met al mijn macht, om mijn onderdanen en vazallen te besturen met zoveel mogelijk liefde en naastenliefde, en om de geboden van God zoveel mogelijk te gehoorzamen. Nu ik op zo'n hoge leeftijd ben aangekomen, is het juist dat ik, nadat ik zo lang voor het welzijn van mijn onderdanen en de provincies van mijn koninkrijk heb gezorgd, in de korte levensduur die me overblijft aan mezelf en aan de redding van mijn ziel ga denken.

Daarom heb ik besloten me terug te trekken in een nabijgelegen klooster, waar ik vredig kan nadenken over mijn zonden en de overtredingen tegen mijn ziel, en de grootst mogelijke boete kan doen om de genade van de Heer God te verkrijgen en Hem te smeken al mijn overtredingen te vergeven. Ik wilde je vóór mij roepen en, omdat je mijn oudste zoon bent, je te bevelen mij op te volgen in de regering van deze staat en mijn koninkrijk. [ 2r ]Bovenal vraag ik je bereid te zijn je broers als je eigen zonen te ontvangen, voor hen te zorgen en hen met alle gepaste liefde te omhelzen. Bovendien vraag ik je om jegens iedereen even rechtvaardig te zijn en dat je bij al je daden, met de goddelijke majesteit als je gids, de onderdanen en vazallen van je koninkrijk met naastenliefde en liefde regeert, en vooral degenen die arm en ellendig zijn; en om de bejaarden en de zieken altijd te verwelkomen en op elke mogelijke manier te eren, en de schuldigen en goddelozen met al je macht te straffen, zoals vereist door de wetten en bevelen van Zijn goddelijke Majesteit en van dit koninkrijk."

De wijze en voorzichtige zoon had veel bewondering voor deze woorden en de beslissing van zijn vader en nadat hij hem de nodige eerbied had betoond, antwoordde hij hem door te zeggen: "Sire, ik heb de beslissing en het advies dat u mij hebt opgelegd heel goed begrepen en ik moet het vervullen. Maar omdat ik weet dat het verwerpelijk is om, zolang u nog leeft, uw rijk te besturen en te beheren, en ik weet ook dat er geen oog zo groot te vinden is dat de wenkbrauw te boven gaat, en dat er geen pracht gevonden kan worden als de zon van uw regering en daarom acht ik het niet juist dat anderen uw koninkrijk regeren en beheren. Daarom ben ik bereid om onmiddellijk uit te voeren wat u mij ook opdraagt, maar nooit zolang als u leeft, zal ik u op de troon opvolgen, en moge onze Heer u nog veel meer lange en gelukkige jaren te leven geven. [ 2v ]In het geval dat de Heer God u tot Hem zal terugroepen, dan zal ik de leiding nemen en regeren, volgens de wijze en gezegende herinneringen aan u, en voor zover als ik kan, zal ik ernaar streven, uit vrees voor Zijn goddelijke majesteit, om in gerechtigheid te regeren en te besturen."

De Koning was erg getroost door deze reactie van zijn voorzichtige zoon en hij was blij dat deze eerste test hem had laten weten dat de wijze en bescheiden prins over de nodige deugden beschikte. Maar voorlopig verborg hij de tevredenheid van zijn hart en stuurde zijn zoon weg; en omdat hij dezelfde ervaring met de andere twee wilde hebben, riep hij meteen de tweede zoon bij zich. En door voor hem dezelfde woorden te gebruiken als voor de eerste, ontving hij het volgende antwoord: "Sire, moge uw regering lang en gelukkig zijn, en moge Onze Lieve Heer u de leeftijd van Noach schenken. Zoudt u me alstubelieft kunnen vertellen hoe de mier die uit een klein woninkje komt, mogelijk een koninkrijk zou kunnen regeren en besturen? Want wat ben ik anders dan een zwakke en kleine mier? Hoe zou ik het bestuur van zo'n koninkrijk kunnen aanvaarden? En ook, zou mijn broer, uw oudste zoon, die levend en gezond is, niet met recht uw opvolger zijn?"

De prompte en wijze reactie van de tweede zoon stelde de Koning enorm tevreden, en hij dankte de Here God nederig en met een vroom hart dat hij hem de vader had gemaakt van zo'n waardige zoon. [ 3r ]En nadat hij hem had weggestuurd, vroeg hij de jongste zoon om in zijn aanwezigheid te komen, en hij sprak ook met hem in dezelfde taal waarin hij al met de anderen had gesproken. Waarop de jongeman op deze manier begon te antwoorden:

“Wat kan ik u vader, aan wie de heilige God vele jaren van gelukkig leven heeft geschonken, vertellen; hoe kan ik, nog steeds een kind, zo'n ernstige en belangrijke last aanvaarden?” “Ik heb het gevoel alsof ik een kleine druppel water ben, vergeleken waarmee uw rijk een enorme en eindeloze zee is. Hoe zou ik ooit kunnen weten hoe ik zo'n rijk moet besturen? Maar omdat u me als zo jong ziet, bespot u me en vraagt dat ik zulke gedenkwaardige dingen doe, en u maakt grapjes over mijn verlegenheid. Sire, terwijl ik nog een kind ben, ben ik echter intelligent genoeg (godzijdank) om mijn sterke punten en mijn kracht te kennen en ik realiseer me toch wel dat u mij bespot; want zelfs als het niet het geval was, heb ik dan niet twee oudere broers aan wie u de zware last van het rijk zou hebben toevertrouwd?”

De koning had grote bewondering voor het slimme antwoord van de jongen en hij was oneindig getroost toen hij ontdekte dat hij zo'n scherp intellect had. Nadat hij zich aldus had verzekerd door het gesprek dat hij met zijn drie zonen had gevoerd van de vooruitgang die zij in de wetenschappen hadden gemaakt, en nadat hij de wijze en behoedzame antwoorden had gehoord die ze hem hadden gegeven, besloot hij dat, om ze helemaal volmaakt te maken, ze eropuit zouden gaan om de wereld te zien, om de verschillende gewoonten en gebruiken van vele naties te leren boven de ervaring, die ze al hadden door het lezen van boeken en de lessen van hun docenten. [ 3v ]En hij riep ze de volgende dag bij zich, en deed voor alsof hij ernstig boos was, en liet zien dat hij erg van streek was, omdat geen van hen hem wilde gehoorzamen door het beheer van zijn staat te aanvaarden. En hij sprak tot hen met deze woorden: "Omdat geen van jullie bereid bent om mijn bevel uit te voeren en ik nooit had kunnen geloven dat dat zou gebeuren, zorg ervoor dat jullie binnen een week buiten de grenzen van mijn rijk zijn want aangezien jullie ongehoorzame en slechte kinderen zijn, wil ik niet dat jullie er langer in verblijven."

De zonen waren diep bedroefd door dit incident: en nadat ze de wil van hun vader hadden gehoord, vertrokken ze onmiddellijk op een omzwerving. Nadat ze zijn koninkrijk hadden verlaten, kwamen ze aan in de staat van een grote en machtige Keizer, Beramo genaamd. Daar, op de weg, niet ver van de keizerlijke stad, kwamen ze op een dag een kameelbestuurder tegen. Een van zijn kamelen was er vandoor gegaan en hij vroeg hen of ze hem toevallig onderweg hadden gezien. Omdat ze sporen en pootafdrukken van zo'n dier hadden gezien, namen ze zich voor hem te vertellen dat ze hem onderweg hadden ontmoet. En om het geloofwaardiger te maken, aangezien ze behoedzaam en wijs waren en veel aanwijzingen van de verloren kameel hadden gezien, zei de oudste broer tot hem onmiddellijk: "Vertel me broer, was de kameel die je verloren hebt niet in één oog blind?"

Waarop de kameelbestuurder antwoordde dat het waar was. [ 4r ]Vervolgens zei de tweede zoon: "Oh, vertel me, behalve dat hij blind was, miste hij niet ook een tand in zijn mond?"

De kameelbestuurder bevestigde dit.

Toen voegde de derde zoon eraan toe: “Zou hij misschien ook kreupel kunnen zijn?"

En de kameelbestuurder bevestigde dit ook.

"We hebben deze kameel zeker niet lang geleden onderweg ontmoet", zeiden de drie broers. “En het is alweer een tijdje geleden dat we hem achter ons hebben gelaten.”

De kameelbestuurder was erg blij dat te horen. Hij bedankte de drie broers en vertrok op de weg die ze hem aanduidden om zijn kameel te zoeken. Hij liep twintig mijl, maar kon hem nooit vinden. Toen keerde hij zich moe en verdrietig om en de volgende dag vond hij de jonge mannen niet ver van de plaats waar hij ze had achtergelaten. Ze zaten bij een heldere bron en waren aan het eten. En terwijl hij tegen hen klaagde dat hij zijn kameel niet had gevonden, zei hij tegen hen: "Ik heb ruim twintig mijl afgelegd op de weg die jullie me hebben aangewezen, maar het was tevergeefs en ik werd zo moe, omdat ik niet in staat was om het dier te vinden. En hoewel jullie me goede tips hebben gegeven, kan ik niet geloven dat je me niet voor de gek hebt gehouden."

De oudste broer antwoordde hem en zei: "Op basis van de informatie die we je hebben gegeven, kun je beoordelen of we je voor de grap hebben gehouden of niet. Maar zodat je geen ongunstige mening over ons hebt, geef ik je deze verdere informatie.

Je kameel was aan de ene kant beladen met boter en aan de andere kant met appels.” [ 4v ]“En ik kan je vertellen,” voegde de tweede broer eraan toe, “dat er een vrouw op de rug van je kameel zat.”

"En deze vrouw," zei de derde broer, "zodat je weet dat we je de waarheid vertellen, vertel ik je, was zwanger."

Nadat hij deze woorden had gehoord en begon te geloven dat de jonge mannen zijn kameel hadden gestolen vanwege de vele ware aanwijzingen die ze hem hadden gegeven, en hij die niet had kunnen vinden op de door hen aangegeven weg, besloot de kameelbestuurder voor het gerecht te gaan en de jonge mannen ervan te beschuldigen dat ze zijn kameel onderweg hadden gestolen. Hij verscheen daarom voor de rechter en de drie broers, die er ernstig van werden beschuldigd diefstal te hebben gepleegd, werden naar de gevangenis gestuurd. Dit feit bereikte de oren van de Keizer die nogal geïrriteerd was omdat hij zich hoogstijverig had ingespannen zodat men veilig en zonder angst voor roofovervallers door zijn koninkrijk kon reizen. Daarom beval hij, behoorlijk verontrust, dat de jonge mannen de volgende dag in zijn aanwezigheid moesten worden gebracht, en nadat hij ook de kameelbestuurder had opgeroepen, wilde hij, in aanwezigheid van de jonge mannen, door hem op de hoogte worden gebracht van alles wat er was gebeurd. Nadat hij van de kameelbestuurder een volledig begrip van de feiten had gekregen, met bepaalde gedetailleerde informatie over de verloren kameel die hem door de jonge mannen was gegeven, richtte hij zich tot hen, zeer verstoord, met de volgende woorden:

“Jullie hebben nu de beschuldigingen gehoord van de kameelbestuurder tegen je, en vanwege de informatie die jullie hem gaven, ben ik er zeker van dat jullie zijn dier hebben gestolen, aangezien hij het ondanks grote inspanningen niet kon vinden op de weg die jullie hem hadden aangeduid. [ 5r ]Op dit punt Ik zou jullie terecht ter dood kunnen veroordelen voor deze misdaad. Niettemin, aangezien ik van nature meer geneigd ben tot clementie dan tot strengheid, heb ik besloten dat, tenzij jullie de gestolen kameel onmiddellijk terugbrengen, jullie ter dood zullen worden gebracht. Als jullie dit niet onmiddellijk doen, zullen jullie morgen vroeg schandelijk ter dood worden gebracht, zoals het hoort voor bandieten."

De jonge mannen hoorden de woorden en de beslissing van de keizer die nogal pijnlijk was, maar niettemin werden ze getroost door hun geweten en hun onschuld en antwoordden hem als volgt: “Sire, we zijn drie reizigers op een rondreis die we ondernemen. om geen andere reden dan om verschillende landen en de wonderen van deze wereld te zien. Toen we in uw koninkrijk aankwamen, ontmoetten we niet ver van deze stad deze huidige kameelbestuurder, die ons vroeg of we toevallig op de weg een kameel waren tegengekomen die hij had verloren. Terwijl we de kameel niet hadden gezien, zagen we toch veel aanwijzingen van het verloren dier en antwoordden hem gekscherend dat we hem waren tegengekomen. En om hem onze woorden te laten geloven, gaven we hem de informatie over zijn kameel, die de kameelbestuurder u vermeldde. En waarlijk, omdat hij toevallig zijn kameel niet kon vinden op de weg die we hem hadden aangeduid, werden we er onterecht van beschuldigd zijn dier te hebben gestolen. [ 5v ]Hij bracht ons toen voor u en beschuldigde ons, zoals u kunt zien. Wat we u hier vertellen is de waarheid; en als het anders is, accepteren we dat u ons laat sterven, ongeacht de manier waarop, zoals het u behaagt, hoe hard en wreed die dood ook mag zijn.”

Toen de keizer de woorden van de jonge mannen hoorde, kon hij er niet van worden overtuigd dat de zes aanwijzingen die aan de kameelbestuurder waren gegeven misschien allemaal waar zouden kunnen zijn, en hij zei tegen hen: "Ik denk niet dat jullie drie helderzienden zijn, maar wel, drie struikrovers, die mensen vermoorden die jullie onderweg tegenkomen, en de reden waarom ik dat geloof is dat geen van de zes aanwijzingen die je de kameelbestuurder gaf over zijn verloren kameel onwaar waren."

Daarom liet hij ze terug naar de gevangenis gaan. Ondertussen vond een buurman van de kameelbestuurder het verloren dier op weg naar zijn werk. Hij herkende het, bracht het terug naar zijn meester, de buurman, en handde hem over. Toen de kameelbestuurder zich van zijn fout bewust werd, en aangezien door hem de jonge mannen in groot gevaar verkeerden, haastte hij zich onmiddellijk naar de Keizer en legde hem uit dat zijn kameel was gevonden, en vroeg hem nederig en dringend dat de drie onschuldige jonge mannen uit de gevangenis zouden worden vrijgelaten. Nadat de keizer had gehoord wat er was gebeurd, was hij erg bedroefd over het feit dat hij de ongelukkige jonge mannen gevangen had genomen, aangezien ze geen enkele ernstige misdaad hadden begaan en hij beval hen onmiddellijk uit de gevangenis te worden vrijgelaten en voor hem te worden gebracht. De minister deed dit onverwijld. [ 6r ]Hij bood hen eerst zijn excuses aan voor het feit dat ze waren opgesloten vanwege de oneerlijke beschuldiging door de kameeldrijver. Hij wilde toen horen hoe ze zoveel gedetailleerde informatie over het verloren dier hadden kunnen raden, en stond erop dat ze het hem vertelden. Omdat de jonge mannen de Keizer in elk opzicht tevreden wilden stellen, zei de oudste tegen hem: “Ik realiseerde me, Sire, dat de verloren kameel in één oog blind was, want toen we langs de weg liepen waar hij was gepasseerd, zag ik aan de ene kant waar hij had gelopen dat het gras helemaal vergeeld en opgegevreten was en aan de andere kant dat het gras intact en gezond was. Dus geloofde ik dat hij blind was in één oog waarmee hij de kant met het goede gras niet kon zien; omdat hij nooit het goede gras voor het slechte gras zou hebben verlaten.” De tweede broer volgde door te zeggen: "Sire, het was me duidelijk dat de kameel een tand miste, want op de weg vond ik bij bijna elke stap als ik naar beneden keek zoveel gekauwd gras dat het uit de holte moest zijn gekomen van een ontbrekende tand van een passerend dier."

“En, Sire," zei de derde broer, "ik dacht dat de verloren kameel kreupel was omdat de sporen van drie poten van het dier duidelijk zichtbaar waren; terwijl ik opmerkte dat de vierde voet, voor zover ik aan de aanwijzingen kon zien, erachteraan sleepte." De Keizer was erg verbaasd over de intelligentie en het vooruitzicht van de jonge mannen en wilde begrijpen hoe ze de andere drie tekens hadden kunnen raden. [ 6v ]Hij drong erop aan dat zij hem daarover ook zouden vertellen.

Dus, om aan zijn verzoek te voldoen, zei de eerste jonge man: “Sire, ik realiseerde me dat het dier aan de ene kant met boter beladen was en aan de andere met honing, omdat ik over een afstand van een mijl aan de ene kant een oneindige menigte mieren die van vet houden zag, terwijl ik aan de andere kant een groot aantal vliegen zag die graag naar honing zoeken." “En ik vermoedde dat er een vrouw op de kameel zat," zei de tweede, "want ik zag vlakbij de sporen waar de kameel had geknield, ook de vorm van een mensenvoet, en het leek mij die van een vrouw te zijn. Het kan echter ook die van een kind zijn geweest. Ik stelde vast dat er naast de afdruk van de voet was geurineerd, en toen ik mijn vingers in de urine stak en eraan wilde ruiken, werd ik onmiddellijk overvallen door een vleselijke begeerte, waarvan ik geloofde dat het van de voet van de vrouw kwam." De derde zei: "Dat deze vrouw toen zwanger was, was voor mij duidelijk aan de handafdrukken, zichtbaar op de grond, die er waren omdat ze zichzelf hielp op te staan met haar handen na het urineren."

De keizer had immense bewondering voor de woorden van de jonge mannen die hij waardeerde vanwege hun ongelooflijke vindingrijkheid en hij besloot hen in alle opzichten hoffelijk te behandelen en hen te eren op een manier die hun opmerkelijke verslag waardig was. En hij had een weelderige kamer voor hen laten klaarmaken in zijn eigen paleis. [ 7r ]Hij smeekte hen vriendelijk om bij hem te blijven zolang ze wilden, en verzekerde hen zo goed mogelijk van zijn grote achting voor hun scherpzinnige en hoge intelligentie.

Omdat de jonge mannen zichzelf zo vereerd zagen door zo'n grote vorst, waren ze oneindig dankbaar voor zijn grote hoffelijkheid en bleken ze heel bereid om aan al zijn wensen te voldoen. Dus vergezelde de Keizer hen zelf naar de voorbereide kamers en daarna werden ze vorstelijk behandeld. Er ging geen dag voorbij zonder dat de Keizer minstens vier uur lang verschillende onderwerpen met hen besprak. Hij was erg openhartig tegen hen en verrukt over hun eindeloze vindingrijkheid. Soms verstopte hij zich zelfs in een aangrenzend kamertje, en luisterde altijd naar hen terwijl ze over verheven onderwerpen spraken en ging opgetogen weg.

Hij gaf deze jonge mannen hetzelfde voedsel dat hij zou eten, en op een dag, toen het avondeten werd bereid, liet hij hen dik lamsvlees serveren met vele andere zeer delicate gerechten en een fles kostbare wijn. En hij trok zich terug in de kleine kamer om met veel plezier naar hun redenering te luisteren. Nu, terwijl de jonge mannen aan tafel zaten en het lam begonnen te eten en de wijn te proeven die de keizer hen had gestuurd, zei de oudste broer: “Eerlijk gezegd denk ik dat de wijnstok waar deze kostbare wijn vandaan kwam kwam, zijn wortels had in een begraafplaats, en ik denk niet dat het anders zou kunnen zijn." [ 7v ]"En wat mij betreft," zei de tweede broer, "zou geen enkele van de wijzen van de wereld me kunnen laten geloven dat dit lam dat ons vandaag is voorgezet, niet met de melk van een teef was gevoed."

En niet lang daarna zei de derde broer: “Broeders, helaas werd ik me er vanmorgen van bewust, van wat ik uit enkele aanwijzingen kon opmaken, dat deze heer, die ons zo hoffelijk heeft behandelt, een van de zonen van zijn raadsman ter dood heeft laten brengen wegens wandaden. En de vader denkt aan niets anders dan zijn heer te laten sterven om de dood van zijn zoon te wreken." De Keizer begreep de redeneringen van de jonge mensen heel goed en hij was erg verontrust door de woorden van de derde broer. Hij ging hun kamer binnen en liet de pijn in zijn hart niet bemerken en zei: "Vertel me, waar hadden jullie het over?" Hierop reageerden de jonge mannen beleefd, dat ze momenteel nergens over spraken en dat ze, aangezien de maaltijd voorbij was, de tafel wilden verlaten. Maar aangezien hij erop stond dat ze hun gedachten met hem moesten delen, en hij hen verzekerde hen dat voordat hij binnenkwam, hij hen had gehoord, ze de waarheid op geen enkele manier konden verbergen, en ze vertelden hem alles op een ordelijke manier, zoals ze hadden gedaan terwijl ze aan het eten waren. En nadat hij een tijdje op deze manier bij hen had doorgebracht, keerde hij terug naar zijn kamer en liet onmiddellijk de man die de leiding had over zijn keuken komen en stelde hem vragen over het gebied van het land waar de wijn was gemaakt die in de ochtend naar de jonge mannen was gestuurd. [ 8r ]Nadat hij alles had gehoord, liet hij de eigenaar van de wijngaard bij zich komen.

Toen hij voor hem verscheen, vroeg hij hem of de wijngaard die hij beheerde oorspronkelijk een wijngaard was, of dat deze pas onlangs bebouwd was of geplant was op ongecultiveerd land, en uitstekende wijn opleverde maar die daarvoor een begraafplaats was geweest met de graven van doden.

Aangezien hij had vastgesteld en geverifieerd had dat wat de jongeman had gezegd waar was, wilde hij ook weten wat de tweede broer had verteld. En wat de derde broer betreft, het was niet nodig iemand te ondervragen, omdat hij wel wist dat de zoon van zijn raadgever was terecht gesteld voor zijn wandaden. En nadat hij had bevolen de herder van zijn kudde binnen te halen, vroeg hij hem met wat voor soort weiland hij het lam had vetgemest dat die dag voor de tafel was geslacht. Hij werd bleek en begon te beven en antwoordde dat het lam, dat nog mals was, niet met gras van weiland was gevoed, maar alleen met moedersmelk. Maar de Keizer zag aan de angst bij de herder dat hij hem de waarheid niet had verteld, en hij zei tegen hem: 'Ik weet echt wel dat je liegt, en daarom laat ik je weten dat als je me nu niet de waarheid vertelt, je ogenblikkelijk een wrede en bittere dood zal sterven." "Ik bid u, Sire," antwoordde de herder, "als u mij alstublieft laat leven, zal ik u werkelijk alles vertellen." [ 8v ]Nadat hij hem dat had beloofd, zei hij: "Sire, toen het lam nog heel klein was, en toen de moeder op een dag op het platteland graasde, en een beetje was afgedwaald, werd die door een wolf oppgepakt. En omdat ik toevallig thuis een teef heb, die ik houd om de kudde te bewaken, en die op dat moment een nestje puppies had gebaard, wist ik niets beter te doen dan het lammetje te laten eten bij de spenen van de teef. Het werd op die manier gefokt, en toen ik oordeelde dat het voedsel was dat ju waardig was, heb ik het geslacht en meteen naar u gestuurd en het aan uw majordomo bezorgd."

De Keizer, die dit hoorde, begon werkelijk te geloven dat deze jonge mannen begiftigd waren met een hoge en waardige geest en met helderziendheid. Hij stuurde de herder weg en keerde terug naar de jonge mannen met de volgende woorden: "Alles wat jullie me hebben verteld, bleek waar te zijn, en ik begin te geloven dat er een nobele en hoge deugd in jullie is, en in de kunst van het voorspellen, zijn er geen drie andere mannen zoals jullie in de wereld te vinden. Maar vertel me alsjeblieft, wat zijn de aanwijzingen die jullie vandaag aan tafel hadden waardoor jullee je konden voorstellen wat jullie me vertelden?" De oudste broer antwoordde: "Sire, ik was me ervan bewust dat de wijn, die u ons vandaag heeft gebracht, van een begraafplaats kwam, want zodra ik het eerste glas had gedronken, waardoor het hart van een man altijd opgewekt en gelukkig wordt, werd ik in plaats daarvan overmand door een diepe droefheid en melancholie. Omdat het me zo beïnvloedde, oordeelde ik dat de wijn alleen van een begraafplaats afkomstig kon zijn." [ 9r ]En de tweede broer voegde eraan toe, "Nadat ik een paar happen van het lam had gegeten en de smaak van zout en gevuld schuim in mijn mond had geproefd, realiseerde ik me dat dit lam alleen gevoed was met melk van een teef."

"En Sire," volgde de derde broer, "Omdat ik me realiseerde dat u ook heel graag van mij wilde horen, hoe ik de gedachten van uw raadgever had kunnen opmerken, die vol slechte haat zijn tegen uw Keizerlijke persoon, moet u weten dat toen we eergisteren bij u waren en met u redeneerden over de bestraffing van slechteriken, zag ik het gezicht van uw raadsman van kleur veranderen. Hij keek kwaadaardig naar u, hij was dorstig en vroeg om een slok water wat gewoonlijk de lever verfrist. Daarom kwam ik tot de conclusie dat hij zeer beledigd was omdat u zijn zoon ter dood had gebracht.”

De Keizer, die gevonden had dat in elk geval de jonge mannen de waarheid hadden gesproken, was hierdoor zeer verontrust en antwoordde hen: "Ik ben er absoluut zeker van dat de feiten precies zijn zoals jullie mij hebben verteld, en dat mijn raadgever, behalve in zijn gedachten niet onthult hoe hij mij kan doden, om wraak te nemen op zijn zoon, die ik terecht ter dood heb veroordeeld vanwege zijn wandaden. Maar hoe kan ik hem dwingen dit aan mij verbaal te bekennen? Want ik denk, dat vanwege de grote bedrijging die ik hem kan toedoen, hij nooit een woord tegen mij zal zeggen. Dus, aangezien ik geen verbale bekentenis van hem heb heb, zal ik hem niet terecht kunnen veroordelen. [ 9v ]Maar ik weet dat jullie zeer intelligent zijn, en er daarom een oplossing voor deze situatie zal worden gevonden.

"De oplossing, Sire", antwoordde de jongeman, "is beschikbaar als u mijn advies wilt opvolgen. Naar verluidt, heeft uw raadgever een bijvrouw, van wie hij veel houdt, en aan wie hij al zijn geheimen toevertrouwt. U moet op een of andere manier deze vrouw laten weten dat u doodsverliefd op haar bent, en dat er niets is dat u niet voor haar zult doen als ze u uw liefde voor haar zal laten bewijzen. En, omdat ze, zoals de meeste vrouwen, lang van haar en kort aan intellect is, en weet dat ze mooi is, zal ze gemakkelijk geloven dat u wilt dat ze u haar liefde geeft. Omdat u haar Heer en Meester bent, denk ik dat u de macht hebt om haar onmiddellijk naar u toe te laten komen en op deze manier ben ik er zeker van dat u uzelf uit zijn eigen mond ervan kunt verzekeren van alle machinaties die de raadgever tegen u in gedachten heeft."

Het advies van de jonge man beviel de Keizer en hij vond een behoedzame en slimme vrouwelijke boodschapper, en deed alsof hij vurig van de vrouw van zijn raadgever hield. Hij opende volledig zijn hart voor haar en beval haar zijn boodschap onmidellijk over te brengen. Ze voerde ze zijn bevel onmidellijk uit en vond een gelegenheid om haar te ontmoeten en haar te laten weten wat haar heer bezig hield. [ 10r ]Ze vertelde haar dat hij de raadsman gemakkelijk kon laten sterven of haar op een dag door zijn ministers laten ontvoeren, maar dat dit de daad van een tiran leek te zijn, en niet die van een eerlijke of humane vorst. Hij wilde geen geweld gebruiken en vroeg haar vriendelijk met hem in te stemmen.

Toen de vrouw van de raadgever de woorden van de boodschapper hoorde, smeekte ze haar overvloedig de koning haar oneindige dankbaarheid te betuigen voor de liefde die hij voor haar had, en hem te vertellen dat, ze als vrouw met zo'n lage status, grote bewondering had voor het feit dat hij zich had verlaagd om haar lief te hebben. Desalniettemin was ze bereid hem in alle opzichten te behagen, maar omdat ze zo goed werd bewaakt door de raadgever, kende ze slechts één middel om hem te ontmoeten dat ze dat haar alleen zou vertellen als ze allereerst zou zweren dat ze wat ze haar vertelde aan niemand anders dan aan de Keizer, haar Heer, zou onthullen.

Daarom legde de boodschapper de plechtige eed van stilte aan haar af, en de vrouw begon als volgt te spreken: "Je moet weten dat de raadgever, in wiens macht ik mijzelf bevind, slechte en wrede gedachten koestert tegen de Keizer, onze vorst. Hij is een nieuwe opstand aan het plannen die tot zijn dood zal leiden. Hij heeft een vergiftigde drank bereid en wacht op een gelegenheid om hem uit te nodigen voor een banket, en hem met die drank te doden en alleen ik weet dat. En terwijl ik eraan dacht om de Keizer op enigerlei wijze op de hoogte te stellen van deze ernstige misdaad, heb ik er tot nu toe nooit de gelegenheid voor gehad. [ 10v ]Daarom zult u hem al deze feiten onthullen en hem vertellen dat, als hij aan het einde van het banket dat de raadgever voor hem organiseert, een kristallen beker met een drankje aangeboden krijgt, hij het volstrekt niet moet accepteren, want het zal vol vergif zijn. In plaats daarvan zou hij hem het moeten laten drinken, wat hem zal straffen voor zijn misdaad en hem zal doden. En haal mij uit de handen van deze wrede verrader en ik zal altijd voor zijn genoegen beschikbaar zijn."

De boodschapper begreep heel goed wat de bijvrouw van de raadsman haar had verteld. Ze nam afscheid van haar en keerde onmiddellijk terug naar de vorst en vertelde hem alles woord voor woord.

Omdat de Keizer in die dagen een grote overwinning had behaald tegen een machtige en grote Koning, die had geprobeerd zijn rijk te bezetten, zag hij dat dit een gelegenheid was om zijn vreugde over die overwinning te uiten door aan de voornaamste ministers van zijn hof geschenken te geven. De raadsman had de hoogste rang onder hen en de Keizer geloofde dat het geven van een gift hem de gelegenheid zou geven om zijn plan uit te voeren. Dus gaf hij hem een kostbaar geschenk, en een paar dagen later werd hij voor een koninklijk en magnifiek banket uitgenodigd.

Toen hij de kamer van de raadsman binnenging, werd hij door hem ontvangen met een groot feest en vreugde, en ontving hij veel kostbare en grote geschenken. Hij ging aan de tafel zitten die was bereid met heerlijk eten. Er was muziek en gezang om het banket te vieren. Toen hij opstond van de tafels, presenteerde de raadgever de Keizer eigenhandig een geurige drank in een kristallen beker met de volgende woorden: [ 11r ]"Sire, aangezien u, hoge en grote heer, zich hebt verwaardigd om het banket van uw nederige dienaar te eren, heb ik zo goed als mogelijk een poging gedaan om voedsel en gerechten te vinden die u waardig zijn. Daarom heb ik deze drank laten bereiden, die nergens anders ter wereld te vinden is. Het zou te lang duren om zijn vele goede eigenschappen te noemen en er is niets dat de lever van een man meer verfrist dan deze drank. Daarom wil ik hem aan Uwe Majesteit aanbieden." De Keizer die wist dat het de giftige drank was die eerder door de raadgever was bereid, zoals hij van de vrouw had gehoord, antwoordde hem als volgt: "U weet hoe ik niet lang geleden uw zoon ter dood veroordeelde vanwege de misdaden die hij had gepleegd. Aangezien het mogelijk is dat uw lever door zijn dood buitengewoon verhit en verbrand is, zou het onvriendelijk en liefdeloos van mij zijn als ik u deze toverdrank zou ontnemen die u zo veel goed zou doen. Ik dank u dus met heel mijn hart dat u hem mij hebt aangeboden en ik geef hem aan u en ik zal u dankbaar zijn als u hem onmiddellijk in mijn aanwezigheid drinkt."

De raadgever die erg geschokt was door deze woorden van de Keizer, en bang was dat zijn plan tevergeefs zou zijn geweest, antwoordde onmiddellijk en zei: 'Sire, omdat dit zo'n zeldzame en kostbare drank is, weet ik dat hij voor mij niet passend is, maar voor uw Keizerlijke Majesteit." [ 11v ]Maar de Keizer antwoordde de raadgever dat hij hem dierbaar was en van hem hield zoals hij zichzelf liefhad, omdat hij wist hoeveel liefde en eerbied hij hem altijd had toegedragen en hij zei: “Ik weet wat je nodig hebt en als ik het glas voor je zou opheffen, zou ik mijn genegenheid jegens jou niet waard zijn, want ik ben er zeker van dat het je heel veel goed kan doen, terwijl het aan de andere kant mij geen baat zou doen, omdat ik niet aan een oververhitte lever lijd.”

Toen de raadgever nu de aandrang zag waarmee zijn Heer hem vroeg om het drankje te drinken dat hij hem had aangeboden en uit angst dat zijn verraad was ontdekt, zei hij: 'Sire, ikzelf ben in de put gevallen waarin ik anderen wilde laten vallen, maar omdat ik altijd wist dat u van nature geneigd was tot clementie, wil ik geloven dat u me mijn fout zult vergeven omdat ik u een heel belangrijke waarschuwing voor uw leven heb gegeven. Als u iemands zoon ter dood hebt veroordeeld, moet u niet toestaan dat u zijn vader in uw hof laat converseren.

U weet dat u mijn zoon terecht hebt gedood voor zijn wandaden, en dat ik, ondanks de grote genegenheid en vele gaven waarmee u me nadien overstelpt hebt, nooit het grote verdriet in mijn ziel zou kunnen verlichten. Ik kan u nooit onder de ogen komen zonder dat mijn bloed kookt, of zonder eraan te denken u te doden. En hoewel ik eindeloze gunsten en onderscheidingen van u heb ontvangen, en u mijn zoon terecht ter dood hebt veroordeeld, heb ik niettemin ten onrechte deze giftige drank voor u bereid, om me te wreken voor de dood van mijn zoon." [ 12r ]De Keizer, die het koelbloedige doel van zijn raadgever begreep, spaarde zijn leven, maar verbande hem onmiddellijk uit zijn aanwezigheid en wees al zijn bezittingen aan de schatkist toe. Hij maakte hem duidelijk dat hij in drie dagen buiten de grenzen van zijn koninkrijk moest zijn. Hij was God de Heer oneindig dankbaar, hem van zo'n groot gevaar te hebben gered. En hij beloonde de vrouw die het verraad had ontdekt koninklijk en liet haar een van zijn belangrijke baronnen huwen.

Nadat de Keizer was teruggekeerd naar de jonge mannen en hun alles had verteld wat er was gebeurd op het banket van de raadsman, prees hij hen uitermate en zei: “Ik twijfel er niet aan dat jullie, omdat jullie zo behoedzaam en zo intelligent zijn, jullie zoveel kunnen voorzien en jullie hebben mijn leven gered uit de handen van de onbetrouwbare en boosaardige raadgever. Ik vraag me af of jullie ook een oplossing zouden kunnen vinden voor een zeer belangrijke kwestie waar ik momenteel mee te maken heb. Ik ben er zeker van dat jullie me dit niet zullen ontkennen, aangezien ik wel heb gemerkt hoe goed gezind jullie me zijn als mijn leven op het spel staat."

Nadat zee hem bereidwillig de benodigde hulp aangeboden hadden, begon de Keizer en zei: “De oude filosofen van dit koninkrijk die bij mijn voorgangers altijd hoog in aanzien stonden, ontdekten een soort spiegel die zij de Spiegel van Rechtvaardigheid noemden. Daarom, als twee mensen een geschil hadden liet de rechter hen in de Spiegel kijken. [ 12v ]Het gezicht van degene die ongelijk had, werd ogenblikkelijk zwart, terwijl het gezicht van degene die zich legitiem verdedigde zijn natuurlijke kleur behield, en hij door de rechter werd uitgeroepen tot winnaar.

Dankzij de deugd van de Spiegel waren getuigen dus niet nodig en leefden de mensen in zoveel rust en kalmte, dat dit rijk op het paradijs zelf leek. En hij wiens gezicht zwart werd vanwege bedrog, kon zijn natuurlijke kleur niet terugkrijgen tenzij hij in een zeer diepe put werd neergelaten, waar hij veertig dagen moest blijven met alleen brood en water om zijn leven te onderhouden. Toen hij na de straf uit de put werd gehaald en naar de mensen werd geleid waar hij zijn zonde bekende, kreeg hij zijn natuurlijke kleur terug. Uit angst voor de Spiegel leefden de mensen in grote rust; iedereen was tevreden met zijn status en bewerkte het land. Alles in het land was overvloedig, en elke arme koopman of buitenlander die uit andere delen kwam, keerde rijk naar zijn vaderland terug. De Here God had alle krachten tegen de vijanden van dit koninkrijk opgewekt, en gedurende vele jaren genoot iedereen van een vreugdevol en gelukkig leven. In die tijd leefde mijn grootvader, die twee kinderen had. Een van hen was mijn vader en de ander mijn oom. Na zijn dood maakten beiden aanspraak op het rijk, en mijn vader kreeg de overhand. In afwachting van de gelegenheid om wraak te nemen, slaagde de broer erin om de Spiegel te stelen en mee te nemen terwijl hij naar India vluchtte. [ 13r ]De Koningin daar was een maagd die de zorg voor het koninkrijk had toegewezen aan een van haar raadgevers. Mijn oom presenteerde de Spiegel aan deze maagd en sprak met haar over al zijn deugden, die hij echter buiten zijn eigen koninkrijk niet kon demonstreren.

In de belangrijkste stad van dat land, die dicht bij de kust lag, verscheen elke dag bij zonsopgang een grote, open Hand boven de zee, die tot zonsondergang bleef op de plek waar hij tevoorschijn kwam. Aan het begin van de nacht naderde de Hand de kustlijn en nam een man mee de zee in; en dit gebeurde voortend. Sinds die tijd was daarom een groot aantal mannen in dat land verloren gegaan. Bijgevolg waren de mensen erg verdrietig en bedroefd en ze besloten de Spiegel naar de kustlijn voor de Hand te brengen, in de overtuiging dat dit misschien het probleem zou kunnen oplossen. De Spiegel voor de Hand plaatsen had dit voordeel, dat daarvoor de Hand één man per dag had meegenomen, en daarna een paard of een os en niet langer een man.

Nu wenste mijn vader de Spiegel terug te krijgen, aangezien zijn koninkrijk zijn eerdere geluk had verloren en hij stuurde een van zijn ambassadeurs naar de Koningin om haar een grote schat aan te bieden als ze bereid was de Spiegel naar hem terug te sturen. De ambassadeur redeneerde uitvoerig om haar te overtuigen; vooral door haar te laten zien dat de Spiegel haar land geen enkel voordeel kon brengen, terwijl zijn koninkrijk zijn vroegere staat en rust zou herwinnen. [ 13v ]Maar daar de woorden van de ambassadeur niets baatten, keerde hij terug en zei dat het koninkrijk in die tijd liever zag dat de Hand elke dag een paard of een os naar de zee droeg in plaats van een man en dat de koningin de Spiegel niet wilde teruggeven tenzij mijn vader een remedie kon vinden tegen het plunderen door de Hand. Maar als haar koninkrijk van zoveel ellende zou kunnen worden verlost, en aangezien haar voorouders op zeer goede voet met onze voorgangers hadden gestaan, zou ze, uit de goedheid van haar hart, de Spiegel terugsturen.

Maar aangezien mijn vader niet wist hoe hij dit moest bewerkstelligen, kon hij de voormalige rust nooit meer terugkrijgen. Omdat ik weet dat u mannen bent die begaafd zijn met zo'n verheven en nobele intelligentie, ben ik geneigd te geloven dat als u dat koninkrijk wilt bevrijden van het ongeluk van de Hand, u de Spiegel naar mij terug zult brengen en dus vrede en geluk voor mijn rijk herstellen. Als u daartoe bereid bent, beloof ik u een grote schat te schenken.

De jonge mannen begrepen de woorden en de behoefte van de Heer en vanwege de vele gunsten en eerbewijzen die ze hadden ontvangen, beloofden ze hem onmiddellijk dat ze naar India zouden gaan en niet in zijn aanwezigheid zouden terugkeren tenzij ze de Spiegel met ze terugbrachten. Dit verheugde de keizer buitengewoon en hij begeleidde hen met enkele van zijn belangrijkste baronnen terwijl hij hen op weg naar India stuurde. [ 14r ]Na hun vertrek werd zijn leven gelukkig omdat hij hoopte dat de Spiegel zou worden teruggebracht door de subtiele vooruitziende blik van de jonge mannen. En aangezien hij enorm genoot van muziek en zang, nodigde hij de beste zangers en muzikanten uit alle delen van het land uit. Hij gaf hen geschenken en trakteerde hen op tuinfeesten en jagen terwijl hij met een groot verlangen op de terugkeer van de jonge mannen wachtte.

Het gebeurde in die dagen dat een koopman, die daar met zijn koopwaar langs was gekomen, had gehoord dat de Heer behagen schiep in muziek en zang, en dat hij grote geschenken gaf voor die geneugten. Hij had een slaaf van uitzonderlijke schoonheid met uitstekende muzikale vaardigheden, superieur aan die van anderen in die tijd. Toen de keizer die dit hoorde, riep hij hem bij zich en beval dat de jonge vrouw, Diliramma genaamd, onmiddellijk voor hem zou worden gebracht om zich te vergewissen van haar grote bekwaamheid in de muzikale kunsten. Dit bevel werd onverwijld uitgevoerd.

Dus, mooi gekleed, kwam de jonge dame met haar meester voor Beramo. De Keizer zag haar zeldzame schoonheid en hoorde de zachtheid van de muziek en liederen die de jonge vrouw in zijn bijzijn uitvoerde. Hij werd diep verliefd op haar en gaf veel geld uit om haar van de koopman te kopen. Hij gaf haar rijke en ceremoniële kledingstukken en was onmetelijk verliefd op de jonge vrouw. Hij wilde bij haar zijn wanneer hij hij vrij was van openbare bezigheden. [ 14v ]Op een dag ging hij met haar op jacht, en ze kwamen een hert tegen en hij zei tegen Diliramma: “Zie je dat hert? Nu wil ik erop met pijl en boog op schieten, maar in welk deel wil je dat ik het verwond. Als je me dat wilt vertellen, dan zal ik het zeker in dat deel verwonden." Waarop ze antwoordde: "Sire, ik ben ervan overtuigd dat, aangezien u een vaardige boogschutter bent, het hert zal worden geraakt waar u maar wilt. Maar alsublieft, vertrouwde ze hem toe, ik zal u vertellen dat ik het dier graag gewond zou zien met een enkel schot, zowel in zijn voet als in zijn oor." Diliramma geloofde dat het iets onmogelijks was, dat de Heer nooit zou kunnen doen. Maar Beramo, die begiftigd was met nobel en groot talent, beloofde wat de jonge vrouw zojuist had gevraagd, waar te maken, en hij nam een katapult in de hand en liet hem los, waarbij hij het oor van het hert met het projectiel raakte.

Zoals irrationele dieren gewoonlijk doen, krabde het hert, dat pijn had, met zijn voet aan zijn oor, en de keizer schoot het zonder aarzelen met pijl en boog neer en het hert dat zichzelf bleef krabben werd met één schot in de voet en het oor geraakt. Al zijn baronnen bewonderden hem enorm, aangezien ze zagen dat Beramo een ruime en slimme vooruitziende blik had. Hij zei opgewekt. tegen de jonge vrouw: 'Wat zeg je ervan, Diliramma? Heb ik aan je verzoek voldaan? " [ 15r ]Waarop ze grinnikend als volgt antwoordde: "Ik ben er zeker van, Sire, dat als u niet zowel het hert als mij met die katapult beet had genomen, u het nooit had kunnen doen. Maar met de truc die u gebruikte, zou iedereen wel de voet en het oor van het hert doorboord kunnen hebben."

De Keizer hoorde deze schijnbaar respectloze woorden en was bang dat ze zijn eer hadden bezoedeld sinds de belangrijkste baronnen van zijn hof ze hadden gehoord. Ondanks alle liefde die hij voor haar had, was zijn hart ernstig gewond. Hij werd overmand door vurige woede en in de overtuiging dat hij anders zijn eer niet zou kunnen terugkrijgen, beval hij zijn ministers de jonge vrouw uit te kleden, haar handen op haar rug te binden en haar naar een nabijgelegen bos te leiden, waar de wilde dieren haar tijdens de nacht zouden verslinden.

De ministers voerden het bevel onverwijld uit. Ze namen de ellendige, bedroefde jonge vrouw mee het bos in en lieten haar over aan de genade van de wilde dieren. Bij hun terugkeer vertelden ze de Keizer dat ze zijn bevel volledig hadden uitgevoerd. Toen hij dit vernam, werd Beramo zeer gekweld door zijn liefde en woede, en keerde hij vol berouw en verdriet terug naar de stad.

Ondertussen, toen de nacht viel, begon Diliramma, die met haar handen vastgebonden in het bos was achtergelaten, hevig te huilen Ze pleitte met God, terwijl ze in alle richtingen rondkeek naar een wild dier dat haar kwam verslinden. [ 15v ]Terwijl ze zo voortliep, kwam ze op de hoofdweg. En het behaagde God dat bij zonsondergang een karavaan van kooplieden die op weg was naar hun nabijgelegen onderkomen, het geschreeuw hoorde van de jonge vrouw die in een ellendige toestand verkeerde. Toen volgde de oudste van hen haar stem en toen hij haar naderde, zag hij dat ze jong en mooi was en hij had veel medelijden met haar. Hij maakte haar handen los, gaf haar wat kleding. en nam haar mee naar het logement. Daar vroeg hij haar wie ze was, wat er met haar was gebeurd, waarom ze was uitgekleed en vastgebonden, en in zo'n rampzalige en ellendige toestand was vervallen. Ze kon dit niet beantwoorden en zei alleen dat ze muzikante was. Dus de herbergier gaf de koopman een luit, en hij gaf die aan de jonge vrouw. Toen hij de zoetheid en delicatesse van haar muziek en zang hoorde, was hij verbaasd en gecharmeerd van haar bekwaamheid. Hij verwelkomde haar als zijn dochter en leidde haar naar zijn land.

Ondertussen keerde Beramo terug naar de stad, en omdat zijn liefde sterker was dan zijn woede, had hij er spijt van dat hij de jonge vrouw zo wreed had behandeld en probeerde hij haar met al zijn macht terug te vinden. Hij riep dezelfde ministers bij zich die zijn bevel in het bos hadden uitgevoerd en beval hen om met een groot gezelschap te paard te gaan en, goed gewapend om zich tegen wilde dieren te verdedigen, onmiddellijk naar het bos terug te keren. [ 16r ]Ze moesten al het mogelijke doen om de jonge vrouw te vinden, haar weer te kleden, haar handen los te maken en haar bij hem te brengen. De ministers voerden het bevel prompt uit en gingen zonder enige vertraging ter paard naar het bos. Maar nadat ze de hele nacht ijverig elk deel van het bos hadden doorzocht, konden ze Diliramma, die door de koopman was gered, niet vinden.

Toen ze de volgende dag bij de keizer terugkeerden, verzekerden ze hem dat hoewel ze haar overal in het bos ijverig hadden gezocht, ze haar niet hadden kunnen vinden en aangezien er veel wilde dieren waren, werd aangenomen dat ze haar echt hadden verslonden. Zoals elke andere man in de wereld, werd hij overmand door een diepe melancholie vanwege deze pijnlijke gebeurtenis. Hij werd getroffen door een ernstige ziekte die hem in feite de slaap ontnam. Ondanks de geweldige behandeling die hij kreeg, was het niet mogelijk, hem te genezen.

Aldus werd hij verteerd door bitterheid en een naderende dood wachtte hem. Dit maakte alle grote baronnen van het rijk heel verdrietig. Ze kwamen bij elkaarom om te overleggen en besloten dat, omdat de doktoren niet in staat waren hun heer zijn gezondheid terug te geven, ze hem zo goed mogelijk met voedsel moesten ondersteunen totdat de drie broers met de Spiegel uit India zouden terugkeren. Op dat moment waren ze er zeker van dat ze, omdat ze zo intelligent waren, in staat zouden zijn een effectieve remedie te vinden voor Beramo's ziekte. [ 16v ]Zodra de broers in India aankwamen, en een dag voordat ze, samen met de baronnen van de Heer die in hun gezelschap waren, de koninklijke stad binnengingen lieten ze de Koningin weten dat, gebaseerd op de eerdere overeenkomst tussen haar en Beramo, hij een paar mannen had gestuurd, die hoopten een remedie te vinden tegen de Hand, die zoveel ondergang in dat koninkrijk had veroorzaakt. Als ze zouden doen wat vereist was, zou de Spiegel aan hun Heer worden teruggegeven. Ze waren in de naburige stad en de Koningin kon bevelen wat ze wilde.

Dit nieuws verheugde de Koningin zeer en bracht haar in een feestelijke stemming. Ze stuurde een groot gezelschap van haar belangrijkste baronnen om de jonge mannen meer dan tien mijl buiten de stand te ontmoeten.

De broers arriveerden voor de Koningin, en ze werden vreugdevol door haar ontvangen. Ze werden naar een zeer sierlijk paleis gebracht, waar een koninklijk banket was voorbereid. Hun rijkleding werd verwijderd en ze zaten neer aan tafel bij de baronnen van de Koningin.

Wijs redenerend, bespraken ze verschillende onderwerpen. Maar aangezien het al laat was en ze erg moe waren van de lange reis, vroegen ze toestemming van de koninklijke ministers om te gaan rusten.

De volgende ochtend stonden ze vroeg op en kregen in haar naam bezoek van de raadgevers van de Koningin. Ze kregen de beste wijnen en een aantal van de lekkerste gerechten voorgeschoteld, en nadat er werd veel tijd aan besteed om hen op de hoogte te stellen van de schade die de Hand in dat land had aangericht, antwoordden ze als volgt: [ 17r ]"Keizer Beramo verlangt ernaar zijn Spiegel terug te krijgen, die in het bezit is van the Koningin, in overeenkomst met haar verdrag met hem. Hij heeft ons naar dit gebied gestuurd om het vooreerst te bevrijden van de vele schade, voortdurend veroorzaakt door de Hand die elke dag op zee verschijnt, en daarna moeten we de Spiegel naar hem terugbrengen."

De raadgevers zeiden dat de koningin zeer verheugd was en dat als ze het land zouden bevrijden van de schade die door de ongelukken van de Hand was aangericht, de Spiegel onmiddellijk aan hen zou worden gegeven. De jonge mannen vertrokken gewillig om de volgende dag vroeg terug te keren.

De raadgevers gingen samen met hen naar de kust en ze zouden zo te werk gaan dat de Hand in de toekomst niet meer gezien zou worden en dat niemand ergens in het land zou worden meegenomen.

Dit nieuws verspreidde zich door de stad en iedereen was erg blij en vol bewondering. En in de wetenschap dat de jonge mannen de volgende ochtend naar de kust zouden gaan, ging een groot aantal mensen 's nachts buiten de stad naar de plaats waar ze zouden zijn. En de raadgevers, vergezeld van de hele hof, gingen 's ochtends naar het paleis waar de jonge mannen logeerden. Ze vertrokken samen en kwamen bij zonsopgang op de kust aan en zagen de Hand recht omhoog stijgen en zich boven de zee openen.

De oudste broer stond onmiddellijk tegenover de Hand op. Hij hief zijn eigen hand op, met de tweede en derde vinger recht omhoog, en de andere drie vingers naar beneden en gesloten. Daarop stortte de Hand die zoveel vernietiging had veroorzaakt, in de zee en is sindsdien nooit meer door iemand gezien. [ 17v ]De mensen waren verbaasd en hadden grote bewondering voor het spektakel waarvan ze getuige waren en de Koningin werd onmiddellijk op de hoogte gebracht van alles wat er was gebeurd. Ze was daar blij mee en buitengewoon tevreden over, en ze zond afgezanten naar de jonge mannen die nog aan de kust waren, om hen feestelijk en eervol bij de stadspoort te ontmoeten en voordat ze terugkeerden naar het hun toegewezen paleis moesten ze zich aan haar presenteren. Ze gehoorzaamden aan haar bevel en keerden terug naar de stad. Toen ze het koninklijke paleis hadden bereikt, ontmoetten ze de Koningin die hen eervol en plechtig ontving en smeekte hen het grote geheim te onthullen waarmee ze het grote wonder hadden verricht.

Omdat de jongeman, die de Hand uit de zee had verdreven, wilde voldoen aan de eis van de koningin, trok hij zich met haar terug van de andere aanwezigen, zodat die de woorden die hij sprak niet konden horen.

“U moet weten, Mevrouw,” zei hij, “dat zodra ik vanmorgen de geopende Hand boven de zee zag, realiseerde me ik dat het alleen kon betekenen dat als er vijf mannen met een enkel doel konden worden gevonden, dat voldoende zou zijn om alle landen in de wereld te veroveren. En omdat men moet begrijpen dat, aangezien deze betekenis tot nu toe nog niet is ontdekt, men kon voorzien dat de Hand ernstige schade en kwaad aan uw volk zou blijven toebrengen. [ 18r ]Met God's hulp begreep ik dit toen ik aan de kust stond en tegenover de Hand mijn eigen hand opstak, met de wijs- en middelvinger recht omhoog, en de andere gesloten en naar beneden, ik de Hand beschaamd in de zee liet duiken, zodat hij nooit meer zal verschijnen. Want als dit wilde symboliseren dat er vijf gelijkgestemde mannen nodig zouden zijn om de wereld te beheersen, dan toonde ik aan dat dit een waanvoorstelling was en dat niet vijf, maar slechts twee mannen met hetzelfde doel voldoende zouden zijn geweest om dit te bereiken."

De Koningin had grote bewondering voor deze woorden en ze realiseerde zich dat de jonge mannen begiftigd waren met nobele en hoge intelligentie.

Ze namen afscheid en begeleid door de hooggeplaatsten van het hof keerden ze terug naar hun paleis.

Daarna, toen raadgevers van de Koningin met haar bijeen kwamen en de terugkeer van de Spiegel naar Beramo bespraken voor de verleende hulp, zei de oudste van hen:

“Voor zover we alreeds hebben gezien, hebben de jonge mannen het land van een ernstige plaag bevrijd; maar wie kan er zeker van zijn, dat vroeger of later de Hand niet zal terugkeren, en dat we ons weer in de vorige situatie bevinden? Dus het lijkt mij dat we deze kwestie serieus moeten overwegen voordat de Spiegel wordt teruggegeven.”

De Koningin voegde aan deze woorden toe: “We kunnen en mogen niet nalaten onze belofte aan Beramo na te komen, maar om er zeker van te zijn dat de Hand ons land niet langer zal lastigvallen, heb ik een uitstekende remedie, en het is deze: [ 18v ]De Koning, mijn vader, zijn nagedachtenis zij gezegend, heeft mij de heerschappij van zo'n groot koninkrijk nagelaten, en onder de vele vermaningen die hij me gaf voordat hij stierf, zei hij tegen mij: "Dochter, omdat je na mijn dood de heerschappij van het koninkrijk zult erven, ben ik er zeker van dat vele prinsen en grote heren met alle mogelijke middelen zullen proberen het te verwerven door je te huwen. Maar omdat koninkrijken gewoonlijk groter worden en in stand worden gehouden niet alleen met behoedzaamheid maar ook met kracht, beveel ik je dat je iemand niet als je echtgenoot moet accepteren, tenzij hij in staat is om een van de twee dingen te raden, die ik je nu zal vertellen. Maar als je iemand vindt die je een van deze kan uitleggen, moet je hem als je echtgenoot nemen.”

"Terwijl ik oordeelde dat de drie jonge mannen, die broers zijn, door hun nobele houding de zonen van een grote vorst moeten zijn, zou een van jullie hen onder ede moeten verplichten hun afkomst te onthullen. Aangezien ik geneigd ben te geloven dat ze van hoge afkomst zijn, zal ik, degene van hen die een van de twee dingen die mijn vader, de koning, me vertelde, kan verklaren, als mijn echtgenoot nemen. Ik geloof dat dit zal gebeuren, want het komt mij voor dat ze begiftigd zijn met behoedzaamheid en grote intelligentie. En daarom, als een van hen samen met mij mijn koninkrijk zal regeren, zullen we niet bang hoeven te zijn dat op een of ander moment de Hand ons volk schade zal berokkenen.” [ 19r ]Omdat de raadgevers het voorstel van de koningin erg aantrekkelijk vonden, ging een van hen de volgende dag erop uit om de jonge mannen te ontmoeten en bracht veel tijd met hen door en redeneerde met hen om ze te laten begrijpen dat ze het land van de beproeving van de Hand niet hadden kunnen bevrijden ware het niet vanwege hun grote intelligentie en behoedzaamheid. De Koningin wilde heel graag weten wie ze waren en wiens zonen ze waren en ze werden vriendelijk verzocht dit aan haar te openbaren.

Maar de jonge mannen, die hun situatie tot nu toe aan niemand hadden willen onthullen, antwoordden dat ze drie jonge zonen waren van arme en gewone ouders die toevallig bij het hof van Beramo waren aangekomen. Aan deze woorden die noch de Koningin, noch iemand anders kon geloven vanwege hun nobele houding en hun grote behoedzaamheid en wijsheid, voegde de raadgever toe door te zeggen: "Omdat ik echt weet dat het niet erg geloofwaardig is dat u de zonen van arme en gewone ouders bent - en uiteindelijk is het meer om die reden dat ik en anderen u zullen lastigvallen - zult u blij zijn te zweren dat wat u me hebt verteld waar is. Daarom, als ik vermeld dat u uw status onder ede hebt bevestigd, weet ik dat uw woorden volledig zullen worden geloofd.”

Toen ze zich realiseerden dat ze de eed moesten afleggen, bespraken ze met elkaar dat ze de waarheid moesten onthullen. Ze benaderden de raadsman en vertelden hem onder ede dat ze de zonen waren van Jafer, Koning van Serendip, en wat er tot dusver met hen was gebeurd. [ 19v ]De Koningin hoorde dit aan en was onmetelijk blij omdat ze geloofde dat, hoe dan ook, door een van de jonge mannen als echtgenoot te nemen, haar land voor altijd zou worden bevrijd van de beproeving van de Hand. Ze liet hen de volgende dag voor haar komen en sprak ze als volgt toe:

"Tot nu toe heb ik u in de hoogste achting gehouden vanwege uw scherpe vooruitziende blik en grote kennis, en de grote hulp die u aan mijn koninkrijk hebt verleend door het te bevrijden van vernietiging door de Hand. Dus nu u mij hebt geopenbaard de zonen van een grote vorst te zijn, en ik de nobelheid van uw bloed erken, vergezeld van zoveel wijsheid, vereer en respecteer ik u boven alle anderen, en volgens het pact gemaakt door mij met Beramo, ben ik verplicht om de Spiegel aan hem terug te geven, en ik moet en wil mijn woord nakomen. En op welk moment ook dat het u behaagt, zal ik de Spiegel aan u overhandigen. En omdat u van zo'n nobele afkomst bent, moet u ook uitermate hoffelijk zijn. Ik wil u daarom nog een andere gunst vragen, die veel van uw behoedzaamheid en wijsheid vereist. Maar voordat ik u vertel, wat het is, moet u me beloven dat u me niet zult weigeren."

Nadat de jonge mannen hadden geantwoord dat ze bereid zouden zijn voor elke opdracht van haar, voegde ze eraan toe: “Toen ik nog een meisje was, voordat de Koning, mijn vader, gezegend zij zijn nagedachtenis, was overleden, [ 20r ]hoorde ik hem vaak met zijn baronnen spreken over de mogelijkheid dat een man in één dag een heel pakhuis zout zou kunnen eten, maar dat hij nog nooit in staat was geweest om zo'n man te ontmoeten. Nu, omdat ik weet dat u behoedzaam en wijs bent, denk ik dat u dit raadsel voor mij zult kunnen oplossen en ik smeek u om dat te doen."

De tweede broer beantwoordde deze woorden en ze: “Mevrouw, omdat ik zie dat u er heel erg naar verlangt dit verduidelijkt te hebben, zeg ik u dat het heel gemakkelijk zal zijn om op een dag een heel pakhuis met zout op te eten, en ik bied aan om dat zelf te doen, wanneer u maar wilt. "

De Koningin had daar grote bewondering voor, gezien de grote intelligentie van de jonge mannen, en ze beval haar baronnen om dit de volgende dag te laten bewijzen. Ze stemden in met het bevel en stonden 's morgens vroeg op en gingen naar het paleis waar de jonge mannen woonden. Ze brachten ze naar het pakhuis waar het zout was opgeslagen en gaven de verantwoordelijke ministers opdracht om de deur onmiddellijk te openen. De jongeman kwam zonder enige aarzeling binnen en bevochtigde de top van zijn hand met speeksel. Hij legde het bovenop het zout en haalde een paar korrels eruit, at het op en wendde zich tot de baronnen en zei dat ze het pakhuis moesten sluiten omdat hij had gedaan wat van hem werd verlangd.

Iedereen had er grote bewondering voor, maar kon niet geloven dat de jongeman met deze daad de gemaakte belofte was nagekomen. [ 20v ]Hij voegde er weer aan toe dat ze ook aan de Koningin moesten rapporteren wat hij had gedaan en dat hij haar zelf volledig verantwoording zou afleggen. Toen de Koningin hiervan op de hoogte werd gebracht door haar baronnen, gaf ze het bevel de jongeman in haar aanwezigheid te brengen. Toen hij voor de Koningin verscheen, vroeg ze hem hoe hij van plan was aan de belofte te hebben voldaan door slechts vier korrels zout te eten. Hij antwoordde dat iedereen die met zijn vriend zoveel zout zou hebben gegeten als hij in het pakhuis in zijn mond had gestopt, en niet zou hebben geweten wat vriendschap verplicht, nooit zou hebben geweten toen hij het at, of het zou zijn opgeslagen in tien magazijnen of in één. Daarom geloofde hij dat hij zijn belofte volledig had vervuld.

Dit antwoord stelde de Koningin buitengewoon tevreden; want dit was wat haar vader haar had geleerd als de verklaring twijfelachtig was, en ze prees de jongeman zeer vanwege zijn subtiele vooruitziende blik. Toen zei ze: "Nu is er nog iets, en als u het voor mij kunt oplossen, dan zal ik u meer als goden beschouwen dan als mensen."

"En ook hierin," antwoordde de jongste broer, "geef me uw aandacht, mevrouw, wanneer u wilt dat ik u tevreden stel." Hij kreeg de opdracht om de volgende ochtend naar het koninklijk paleis te komen. Hij verscheen op het vastgestelde uur voor de Koningin. Ze beval iedereen de kamer te verlaten, en alleen haar eerste raadgever en de jongeman om bij haar te blijven. [ 21r ]Ze opende een doosje en haalde er vijf eieren uit, en sprak de jongeman als volgt toe: "Zoals u ziet, zijn er vijf eieren, en we zijn maar met zijn drieën in deze kamer. Terwijl uw twee broers zulke moeilijke tests hebben doorstaan in mijn koninkrijk, en als u ook weet hoe u deze vijf eieren in drie gelijke delen tussen ons kunt verdelen zonder ze te breken, dan zou ik durven bevestigen dat geen drie andere mannen met dezelfde intelligentie in de hele wereld te vinden zijn."

"Mevrouw, wat u mij hebt opgedragen is een kleinigheid," antwoordde de jongeman, en hij nam onmiddellijk de eieren uit de hand van de Koningin, legde er drie voor haar neer, gaf er een aan de raadgever en bewaarde de andere voor zichzelf.

"Mevrouw, hier zijn drie gelijke delen zonder er een te breken," zei hij. Maar omdat ze opmerkte dat ze dit niet kon geloven, aangezien de jongeman geen andere uitleg had gegeven, zei hij, zichzelf verontschuldigend: "Er zijn drie gelijke delen als volgt: uw raadgever en ik hebben elk al twee eieren in onze broek en u hebt er geen. Van de vijf die u me hebt gegeven, zijn er drie aan u toegewezen, een aan de raadgever en de andere aan mijzelf. Nu we er allemaal drie hebben, zijn ze eerlijk over ons drieën verdeeld."

Dit antwoord beviel de Koningin uitermate, hoewel ze er een beetje van bloosde, en ze liet de jongeman zien dat ze hem erg waardeerde. Hij vroeg haar verlof om naar zijn paleis terug te keren. Waarop ze bij haar raadgever bleef, en ze zei tegen hem dat het de Heer had behaagd dat deze jonge mannen, de zonen van zo'n grote koning, in haar land waren, en dat ze zo snel de antwoorden wisten op de vragen die ze werden gesteld. [ 21v ]Tot dan toe had niemand van de vele mannen die ze had ondervraagd, de oplossingen kunnen bedenken. Op advies van haar vader had ze besloten om te proberen een van hen als haar echtgenoot te hebben, en hoewel ze alle drie zeer intelligent waren, hield ze erg van degene die de kwestie van het zout zo behoedzaam had opgehelderd. Die beslissing werd goedgekeurd door de raadsman, die werd gevraagd om de volgende dag de jonge mannen te benaderen, ten eerste om hen te herinneren aan de vermaning van de Koning, haar vader, om de afstamming te onthullen van degene die ze zocht als haar echtgenoot, degene die de kwestie van het zout had opgehelderd.

De raadgever voerde het bevel uit dat hem was gegeven om de jonge mannen te ontmoeten, en hij bracht hen volledig op de hoogte van de wens van de Koningin om de naam te weten te komen van de man die de kwestie van het zout had opgehelderd en met wie ze van plan was te trouwen. De jongemannen waren hierover zeer verbaasd en ze konden nauwelijks geloven dat de woorden van de raadgever waar waren. Ze overlegden eerst uitvoerig met elkaar en besloten om zo'n hoogstaand huwelijk te accepteren.

En hij die was aangewezen om de echtgenoot te zijn, deelde de raadgever mee dat omdat de koningin zoveel tekenen van liefde voor hen had getoond, hij zeer bereid was om aan haar wensen te voldoen en haar oneindige dankbaarheid uitte namens hemzelf en zijn broers. [ 22r ]Maar het was gepast omdat ze wisten dat de Koning, hun vader, hen uit zijn rijk had weggestuurd, dat ze als gehoorzame kinderen naar hun land moesten gaan en hem de gebeurtenissen uit te leggen, en met zijn gunstige toestemming onmiddellijk terug te keren om de bruiloft te vieren.

De Koningin werd op de hoogte gebracht van de beraadslagingen van de jonge mannen en dat het huwelijksaanzoek was aanvaard. Ze liet hen in het bijzijn van de raadsman voor zich verschijnen en zij en de aangewezen bruidegom stemden in het geheim in het huwelijk toe. Ze beval dat de Spiegel onverwijld aan hen zou worden teruggegeven volgens de belofte aan Beramo. Ze gingen naar hun land terug zodat de Koning het huwelijk kon zegenen om daarna terug te keren voor de plechtige huwelijksviering.

En op deze wijze werd de Spiegel aan de jonge mannen toevertrouwd, en ze vertrokken, buitengewoon gelukkig en vol vreugde, en ontvingen kostbare geschenken van de Koningin. In korte tijd kwamen ze aan in het land van Beramo. Hoewel het met de Keizer niet goed ging vanwege een ziekte, verheugde hij zich niettemin enigszins toen hij hoorde over de terugkeer van de jonge mannen en de teruggave van de Spiegel. Hij geloofde dat, omdat hij wist dat ze zeer intelligent waren, er een remedie voor zijn ongeluk kon worden gevonden.

Toen de jonge mannen in de koninklijke stad aankwamen, verscheen de eerste raadgever voor de Keizer en kuste eerst zijn hand en uitte veel ongenoegen over zijn ziekte. Hij vertelde hem alles over de ervaringen van de jonge mannen in het land van de Koningin, hun openbaring dat zij de zonen waren van Jafer, Koning van Serendip, en het aanstaande huwelijk. [ 22v ]Nadat Beramo dit alles had gehoord, liet hij ze onmiddellijk voor zich komen, en hij bedankte hen eindeloos voor de Spiegel die ze hadden teruggebracht. En hij vertelde hen over het ongelukkige voorval met Diliramma en vroeg hen om met hun intelligentie en wijsheid een remedie voor zijn ziekte te vinden. Omdat, als ze hem niet konden helpen, het vrijwel zeker was dat hij in zeer korte tijd zou overlijden, aangezien er tot op heden geen man was gevonden die een remedie voor zijn ziekte had kunnen geven.

En nadat hij zijn toespraak had beëindigd, toonden de jonge mannen veel medeleven vanwege zijn ziekte, en de oudste van hen zei tegen hem: "Sire, ik hoop dat we spoedig een remedie voor deze onfortuinlijke situatie zullen vinden, en het zal deze zijn: niet ver weg van deze stad hebt u een geweldig en heerlijk landschap. Hier is wat er moet gebeuren als u uw gezondheid wilt herstellen. Laat zeven prachtige paleizen van verschillende kleuren bouwen waarin u een hele week verblijft en één nacht slaapt in elke ervan, te beginnen op maandag."

"En verder," zei de tweede broer, "zend zeven van uw ambassadeurs naar de zeven klimaten van de wereld, en laat hen vandaar terugkomen met zeven jonkvrouwen, dochters van de belangrijkste vorsten die daar verblijven. Plaats elk van hen in een van de paleizen en besteed de week door ze te vermaken met liefelijke en aangename conversatie." [ 23r ]En toen hij klaar was met spreken, voegde de derde broeder eraan toe: "Geef het bevel dat in de zeven belangrijkste steden van uw rijk moet worden aangekondigd dat de beste verteller die in elk van hen woont, voor u moet worden gebracht om u een mooi verhaal te vertellen en stuur ze terug naar hun land met grootse cadeaus."

Daarop beval Beramo dat de drie voorstellen van de jonge mannen onverwijld moesten worden uitgevoerd, te beginnen met de bouw van de paleizen wat in een korte tijd voltooid was.

En nadat de zeven paleizen waren gebouwd, werden ze rijkelijk versierd, en in elk werd een jonkvrouw en een verteller geïnstalleerd. Op advies van de jonge mannen werd Beramo op een maandagmorgen vroeg het eerste paleis binnengedragen op een draagstoel die was versierd met zilver, en hijzelf en zijn hele gevolg droegen kleding die met zilver was geborduurd. Hier werd hij op een prachtig en rijk bed gelegd, want hij was zwak en nogal vermoeid vanwege zijn ziekte. Hij liet de jonkvrouw bij zich komen en vermaakte haar lange tijd met afwisselende en aangename conversatie. Op het Vesper-uur vroeg hij om de verteller. Hij kwam voor de Keizer en kreeg van een van de raadgevers de opdracht om een mooi verhaal te vertellen. De verteller volgde de opdracht onmiddellijk. Eerst kuste hij de hand van de Keizer en begon als volgt: