Naar inhoud springen

Winkler-Zand en duinen (1865)/II

Uit Wikisource
Zand en duinen Zand en duinen (1865) door Tiberius Cornelis Winkler

Het ontstaan der duinen

De duinen van andere landen


[ 27 ]

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

HET ONTSTAAN DER DUINEN.




Wij hebben nu gezien hoe er zand ontstaat, en hoe het zand van de bergen gevoerd wordt naar de laagten; ook weten wij nu wat zand is; laat ons nu zien hoe het op den zeebodem liggende zand tot zeeduinen wordt. Wij gaan nu in de gedachte naar het strand der zee, en slaan ons oog op het onbegrensde watervlak dat zich voor ons uitspreidt. Wie is er die niet instemt met onzen dichter S. J. van den Bergh als hij "bij de zee" staande, uitroept:

De zee is poëzij; nooit zwijgen
Haar lippen; uit haar boezem stijgen
De hymnen op, vol majesteit;
Diep als de diepe schoot der wateren.
Die tegen 't helmig duinstrand klateren.
Is 't denkbeeld, dat ze alom verbreidt;
't Is schoon zoo als de hemeltransen,
Waar zij de starren van weêrkaatst.
Die schittrend op 't azuurkleed glansen.
Waar langs de wind geen wolkjen blaast.

Wanneer de zachte koeltjens suizen.
Gelijkt de zang, dien zij doet ruischen,

[ 28 ]

Der suizelende harmonij,
Die 't groen doortrilt der voorjaarshagen;—
Door de avondzachtjens voortgedragen,
Versterft die fulpen melodij
In 't maatloos ruim der hemelbogen.
't Zwijgt alles—en tot de uchtend daagt
Hoort nog, van weelde zacht bewogen,
De ziel een zucht, die lieflijk klaagt.

Maar als de orkaan, door niets te teugelen.
Met zijn ontzachbre wolkenvleugelen,
Die 't Noorden uit elkander jaagt,
Ter neêrstort op de ontzette duinen,
En 't zand van haar gebeukte kruinen
In dwarrelkringen verder draagt,
Wanneer het buldren van zijn vlagen,
Zich aan 't geloei des donders paart,
En bij die ratelende slagen
Een siddring door den afgrond vaart;—

Dan hooren wij haar lied ook schateren,
En hoe het onweêr rond moog' klateren,
Zijn schorre stem wordt overstemd
Door 't loeien van de ontstoken baren,
Die, uit haar diepten opgevaren,
En nooit te breidlen, nooit getemd,
De zeeweer teistren door haar klotsen,
Hoe trotsch zij 't hoofd ook opwaarts stak,
En diepe kloven, hooge rotsen
Formeeren op het watervlak.


De golven der zee, hetzij dat zij door den wind of door het getij of door zeestroomen worden voortgebragt, loopen bij een vlak, zandig strand, zoo als het onze, op. Die oploopende golf bedekt tot aan den uitersten zoom van haren loop het zand van het strand, en [ 29 ]verschuift daarbij een weinig de zandkorrels en de schelpen, steentjes en andere dingen die op en in het zand liggen. Zij duwt het zand dus strandwaarts. Nu zou men kunnen meenen dat het terugvloeijende water ook de zandkorrels weder mede naar zee terug nam. Dit is echter zoo niet: de terugvloeijende golf neemt slechts weinig zand mede naar zee, daar geenszins de zelfde watermassa waarmede zij kwam aanrollen langs den zelfden weg terugkeert, maar voor een gedeelte in het zand verzinkt en eerst in de diepte, naar zee terugsijpelt. Belangrijk en aardig is het dat spel der golven met het zand van het strand waar te nemen. De golf die tot aan uwe voeten bij het vlakke strand is opgeschoven, keert naauwelijks half als golf weder terug: het grootste gedeelte verzinkt schuimend in het zand dat door vorige golven reeds nat gemaakt is. Waarschijnlijk wordt door de opkomende golf de lucht uit de natte zandlaag gedreven, en het indringen der weggaande golf in het zand veroorzaakt dat sissen en schuimen dat nooit ontbreekt, want altijd wordt op dat oogenblik het zand met luchtbellen bedekt. En dat de golf voor een groot gedeelte in het zand verzinkt, is het middel waardoor de schelpdieren telkens versch water en daarmede voedsel verkrijgen, de schelpdieren die in het zand van het strand leven en waarover wij boven reeds met een enkel woord gesproken hebben toen wij over den oorsprong der schelpbrokjes in het duinzand handelden.

Doch niet slechts schuiven de golven het zand van den zeebodem strandwaarts, ook de vloedgolf brengt [ 30 ]zand aan uit de diepten, losgewoeld door stormen en zeestroomen. De vloedgolf loopt sneller en dus is zijne stoffen vervoerende kracht grooter dan die van de eb. De beweging die de zanddeeltjes verkrijgen door den drang des waters, voert ze zelfs verder dan de golf vloeit, en bij het kenteren van het getij is het water lang genoeg in rust, om toe te staan dat de meeste daarin zwevende vaste stoffen bezinken. Daarom vindt men op alle vlakke, aan het getij onderworpene stranden van zeeën met een zandbodem, duinen en zandheuvels boven hoogwaterpeil. Als de landwinden vaker, langduriger en sterker zijn dan de zeewinden, dan wordt het zand dat door de terugvloeijende golf achter gelaten is, steeds weder in het water teruggewaaid, doch als het geval andersom is, dat is als zeewinden den boventoon voeren, dan wordt het zand weldra buiten het bereik van de hoogste golven, en onophoudelijk al verder en verder binnenwaarts gevoerd. Weldra overdekt het al het achtergelegene land, tenzij het daarin verhinderd wordt door den plantengroei, hoogere gronden of andere beletselen.

Ofschoon de eigenlijke duinen slechts gevonden worden op het drooge boven gewoon hoog waterpeil, en zij hunne opstapeling en structuur aan den wind verschuldigd zijn, vindt men toch op vele stranden ophoopingen van zand onder water, zoogenoemde zandbanken, eigenlijk dus duinen die op eenigen afstand van de kust door de schommelingen van het water gevormd zijn. Zulke zandbanken liggen veelal als lange strooken langs de kust: zij verschillen slechts van de [ 31 ]duinen dat zij lager en niet zoo afgebroken zijn. Bij gewone omstandigheden verplaatsen zulke zandbanken zich steeds landwaarts in: zij zijn de voorraadschuren waaruit de grondstof voor de duinen afkomstig is. Werkelijk zijn de duinen niets anders als zandbanken die op het drooge geraakt zijn.

Water en wind zijn het dus die ons zand en duinen leveren. Maar die aanvoer van zand door het water en dat opstapelen van zand door den wind geschiedt niet zonder orde en regel. De vorming der duinen wordt, gelijk alles in de natuur, door wetten beheerscht. Wij hebben gezien dat onder zekere omstandigheden zand opgehoopt wordt boven hoogwaterpeil op het strand. Zoo lang het zand nat gehouden wordt door het er overheen vloeijende water en door de capillairwerking der massa, wordt het niet door den wind aangetast, maar zoodra de golven zich ver genoeg terugtrekken om het zand gelegenheid te geven tot droogen, wordt het ten speelbal van den wind, en bij het zacht hellende strand opgejaagd, totdat het tegengehouden wordt door steenen, planten of andere hindernissen, en zoodoende ontstaat er eene ophooping die de grondslag van een duin zal worden. Hoe klein het zoo gevormde zandhoopje ook zijn mag, het dient toch om den voortgang te keeren of te vertragen van de zandkorrels die tegen zijne naar de zee gerigte zijde aangedreven worden, en om voor den verderen invloed van den wind de korreltjes te beschermen, die zijne naar het land gerigte zijde vormen of die over hem heen rollen en achter hem nedervallen. Als het strand boven de kustlijn volkomen regt [ 32 ]en vlak was, als het gras of de heesters die er op groeijen overal even hoog waren, als de korreltjes van het zand dat door de golven opgeworpen wordt allen even groot en zwaar waren, en als de kracht van den wind altijd even gestadig en regelmatig was, dan zou er een onafgebrokene zandrigchel gevormd worden, overal even hoog en breed. Maar nergens op de geheele aarde bestaat een dergelijk standvastige toestand. De duinen zijn gebogen, gebroken, ongelijk van hoogte, soms zijn zij dor en kaal, soms met verschillende planten bedekt, het opgeworpene zand is verschillend van hoedanigheid en van aard, en de winden zijn nu eens hevig en met rukken, dan weder flaauw en aanhoudend. Door al die oorzaken ontstaan er in plaats van eenvormige heuvels, ongeregelde rijen zandhoopen, en dezen zijn van een kegelvormige of min of meer ronde gedaante en zijn onderling door zandhoogten en dalen met elkander verbonden.

Op een kust die voor de zee wijkt, zullen de duinen niet zoo hoog worden als op een meer standvastige kust, omdat zij ondermijnd en weggevoerd worden, voordat zij tijd hebben om groot te worden. Vandaar vindt men op beschutte plaatsen in het zuidwesten van Frankrijk duinen van drie honderd voet en hooger, terwijl die van de friesche eilanden en van de sleeswijk-holsteinsche kusten slechts eene hoogte van twintig tot hoogstens honderd voet boven den waterspiegel der zee bereiken.

Zijn de duinheuvels eenmaal gevormd, dan blijven zij eenigen tijd bestaan, zoowel door de zwaarte der deeltjes [ 33 ]als door de geringe aaneenlijming die door den kalk, de leem en de bewerktuigde stoffen die met het zand vermengd zijn, daaraan gegeven wordt. Men heeft waargenomen dat zij door capillaire aantrekking, uitdamping van lager liggende aardlagen en door het regenwater dat er op valt, altijd een weinig beneden de oppervlakte vochtig zijn. Zelfs op de toppen behoeft men slechts een voet diep te graven om het zand vochtig te vinden, en in vele duinpannen vindt men zoet water zelfs aan de oppervlakte.

Door steeds voortgaanden aanvoer van zand rijzen de duinen tot de hoogte van dertig, vijftig, zestig of honderd voet en soms zelfs hooger. Sterke windvlagen, in plaats van de duinen hooger te maken, doen losse deeltjes van de oppervlakte afstuiven, en deze, met andere zandkorrels die over de duintoppen heen of tusschen de duinen door waaijen, bouwen een tweede duinenrij op, en zoo vervolgens een derde, al naar den aard van den wind, den aanvoer van zand en het voorkomen van de landstreek. Op die wijze ontstaat er eene verzameling van zandduinen, een duinketen, uit heuvels bestaande die ongeregeld verspreid zijn en onderling zeer veel in hoogte en afmetingen verschillen, een duinketen die somtijds uren gaans breed is. Op het eiland Sylt in de Noordzee is de duinketen, uit verscheidene rijen bestaande, van een uur tot bijna twee uur gaans breed. Ook de duinen van onze hollandsche kusten zijn op sommige plaatsen meer dan een uur gaans breed, en aan den mond van den Nijl vormen de duinen een strook van niet minder dan vijf uur gaans breedte.

[ 34 ]De inwendige structuur der duinen, dat is de schikking van hunne zamenstellende deeltjes, is niet, zooals men zou kunnen verwachten, die van een dooreenliggenden, verwarden hoop, maar zij toonen eene groote neiging tot stratificatie of eene ligging in lagen. Dit is uit een geologisch oogpunt zeer belangrijk, omdat het aantoont dat zandsteen zijne ligging in lagen te danken kan hebben aan de werking van wind en water. De oorsprong en het bijzondere karakter dier lagen zijn een gevolg van onderscheidene oorzaken. Een zuidwestewind en een stroom uit het zuidwesten kunnen op een duin eene laag nederleggen van zekere bepaalde kleur en delfstoffelijke zamenstelling, en dit kan opgevolgd worden door een noordwestelijken wind en stroom die deeltjes aanvoeren, verschillend van kleur, zamenstelling en oorsprong. Vooronderstellen wij verder dat een hevige storm het strand bestrooit met zandkorrels van een zeer groote soortelijke zwaarte, en dat hij, nadat het zand droog geworden is, opgevolgd wordt door een zachte bries, dan is het duidelijk dat slechts de ligtere deeltjes opgenomen en naar de duinen gevoerd zullen worden. Als nu na eenigen tijd de wind zich weder verheft, zullen er zwaardere korrels vervoerd en op de eersten nedergelegd worden, en hoe heviger de wind blaast des te grooter zullen de korrels zijn die opwaarts gerold worden. Elk van die afzetsels nu zal eene laag vormen. Vooronderstellen wij dat de storm opgevolgd wordt, nadat het zand droog is geworden, niet door een zachte bries, maar door een wind krachtig genoeg [ 35 ]om ten zelfden tijde korrels van eene verschillende grootte en zwaarte op te nemen, dan zullen de zwaarsten veelal op de duinen vallen, terwijl de ligtsten er over heen gevoerd zullen worden. Dit zou eene laag van grof zand te weeg brengen, en het zelfde zou er gebeuren als de ligtere deeltjes uit eene gemengde laag weggeblazen werden, terwijl de zwaarderen liggen bleven. Nog een andere oorzaak van stratificatie kan men vinden in het toevallig liggen van een dun laagje bladeren of andere overblijfselen van planten tusschen twee zandlagen, en dit schijnt meer te gebeuren dan men algemeen vooronderstelt.

De zeezijde der duinen, als meer aan den wind blootgesteld zijnde, is ongeregelder van vorm dan de landzijde, waar de schikking der deeltjes rustiger plaats heeft. Daardoor is de stratificatie aan de windzijde minder duidelijk, terwijl het zand aan de lijzijde in meer regelmatige lagen gelegen is die landwaarts hellen, met de grootste korrels het laagst, waar zij door hunne grootere zwaarte heen gerold zijn. De binnenzijde der duinen, dus gevormd uit zand dat nedergelegd is volgens de wetten der zwaarte, is overal vrij gelijk van helling, die volgens Forchhammer weinig van een hoek van 30° met den horizon verschilt, terwijl de meer blootgestelde en onregelmatige zeezijde eene helling van 5° tot 10° heeft. En als de duinen zoo digt aan de waterlijn liggen dat zij aan de onmiddellijke werking der golven zijn blootgesteld, dan worden zij ondermijnd; de duinen hellen dan buitenwaarts zeer sterk, ja zijn soms bijna regt[ 36 ]standig, wat niet zelden op de kust van Jutland gezien wordt.


Duinen zijn dus zandhoopen op het zeestrand, maar zand, en vooral droog zand zoo als dat boven op de duinen ligt, is zeer vatbaar om door den wind opgenomen en weggevoerd te worden. Dat is de reden van het verstuiven der duinen, waarvan wij boven reeds met een enkel woord spraken. Verstuiven is het regte woord om het zich verplaatsen der duinen uit te drukken; immers zandwolken stuiven er over de duinen en over het land daarachter gelegen, zoodra slechts een frissche bries uit zee opsteekt, de duinen stuiven over velden en akkers heen en bedekken alles met eene laag van zand, van onvruchtbaar zand. Overal op de westkust van Europa zijn de duinen aan verstuiven onderworpen, overal trekken zij zoodoende oostwaarts.

Landwaarts in verplaatsen de kale duinen zich, en hoe meer zij zich verplaatsen des te grooter zijn de veroveringen die de zee op het land maakt. Daar is geen kust van de Noordzee die geen bewijzen levert van het gezegde. In het eerst der vorige eeuw begonnen de duinen op de westelijke kust van het eiland Sylt naar het oosten te rollen, en de zee volgde hen als op den voet. In 1757 moest de kerk van Rantum, een dorp op dat eiland, verplaatst worden als hij niet onder het duinzand bedolven zou worden. In 1791 waren de duinen reeds voorbij zijne oude standplaats getrokken, de golven hadden zijne fondamenten verzwolgen, en de zee maakte zulke snelle vorderingen, dat vijftig jaar [ 37 ]later de plaats waar voorheen de kerk stond zeven honderd voet ver van de kust af in zee lag. Wie onzer weet niet dat het zelfde het geval is geweest met de kerk van Scheveningen en vele andere plaatsen op de kust. De overblijfselen van het Huis te Britten, Arx Britannica, werden voor het laatst in 4562 bij een zeer lage eb een kwartier uur ver in zee gezien. Dit gebouw is door de Romeinen ten tijde van Caligula opgerigt aan den mond van den Rijn. Nu is het waarschijnlijk dat de Romeinen die sterkte gebouwd hebben aan den binnenvoet der duinen, althans zeker niet aan den buitenvoet, en als de fondamenten daarvan thans ver in zee liggen, dan mag men gelooven dat de geheele duinenreeks sedert den tijd der Romeinen zich ten minste twee uur verder binnenwaarts verplaatst heeft. Ook weet men dat in het laatst der zeventiende eeuw de zee die fondamenten reeds zestien honderd schreden ver overtrokken had.

Onze oude kronyken spreken dikwijls over inbraken van de zee. Maar hoewel het feit, dat de zee herhaaldelijk overwinningen op het land behaald heeft, zonder twijfel zeker is, weet men toch niet juist hoe groot het verlies van land aan de zeezijde is. Dr. Staring rekent dat er een strook van een uur gaans breedte en vijftig uur gaans lang, van Cadzand in Zeeuwsch Vlaanderen tot Ameland en Schiermonnikoog, of ruim 150 000 bunders duingrond door de zee van ons land afgeknaagd is. Maar hoe dit ook zij, dit is zeker dat als onze vaderen geen weerstand geboden hadden aan de kracht der golven door het aanleggen van dijken en het bevestigen der [ 38 ]duinen, dan zou er thans reeds van geheel Nederland weinig meer over zijn dan de naam.

En zoo als het op de sleeswijk-holsteinsche en deensche en hollandsche kusten gaat, gaat het ook op de fransche kust. Onbekende oorzaken hebben een nieuwe kracht gegeven aan de verwoestingen der zee op de westkust van Frankrijk sedert het begin dezer eeuw. Tusschen 1830 en 1842 ging de Point de Grave op de noordzijde van de Gironde 180 mètres of ongeveer vijftig voet in het jaar terug; van het jaar 1842 tot 1846 ging dat afknagen van het land nog driemaal sneller voort, en het verlies was in die vier jaar meer dan zes honderd voet breedte. Alle gebouwen op het uiteinde van het schiereiland zijn afgebroken en verder landwaarts in weder opgebouwd, en de vuurtoren van Point de Grave beslaat nu reeds zijn derde standplaats.

Men kan niet beweren dat de magt van den mensch in staat is om de verwoestingen der zeegolven ten eenenmale te keeren door de stranden te beplanten en de duinen te bedekken met bosch. Zoowel in Frankrijk als in ons land is het noodig geweest op sommige plaatsen de duinen te beschermen door paalwerken en steenglooijingen, maar de ondervinding heeft ten volle bewezen dat het beplanten der duinen een afdoend middel is om het verplaatsen dier heuvels tegen te gaan en hun verstuiven over het bebouwde land te beletten, en dat ten zelfden tijde die beplantingen het landwaarts indringen der wateren zeer tegenhouden. Doch op dit punt komen wij straks terug.

[ 39 ]Behalve de dienst die de duinen bewijzen als een slagboom voor het indringen van den oceaan, zijn zij ook zeer nuttig in het beschermen van het bebouwde land dat er achter gelegen is voor de kracht van den zeewind, voor het overvliegen van zout schuim en voor het overstuiven van het zand van het strand, dat zonder de duinen die landerijen zou moeten bedekken. Maar de duinen zelven—wij hebben het reeds meermalen gezegd—rollen onophoudelijk landwaarts, als dat niet belet wordt door natuurlijke of kunstmatige middelen. Het is niet het zich verplaatsen van de geheele reeks dat wij hier bedoelen, maar het van plaats veranderen van sommige afzonderlijke duinen. Terwijl zij dus aan den eenen kant oude sporen van menschelijke kunstvlijt, zoo als fondamenten van woningen en andere bewijzen van het aanwezen van den mensch bloot leggen, overdekken zij aan den anderen kant velden, huizen en kerken, en veranderen bevolkte streken in dorre woestenijen. Vooral gebeurt dat als er door een of ander toeval eene opening in komt die vrij groot is—dan krijgt de wind toegang tot het binnenste van het duin; daardoor wordt het zand eerst gedroogd en dan opgenomen en ver over den omtrek verspreid. Het duin is dan een zandmagazijn en niet langer een bolwerk tegen overstuiven van zand. Het graven van het konijn in het duin is op deze wijze niet zelden de oorzaak van groote verwoestingen en schade aan de velden die achter de duinen liggen. Een groote duin is in de duinen bij Schoorl, misschien ten gevolge van eene dergelijke geringe oorzaak, sedert [ 40 ]zestig jaren ten eenen male van plaats veranderd. Bekend is het dat tijdens de landing der Engelschen en Russen in 1799 dáár tusschen die troepen en de Franschen, die toen ons land in bezit hadden, een veldslag geleverd is. De gesneuvelde strijders werden begraven in een duinpan aan den binnenvoet van een hooge duin. In het vorige jaar werd toevallig juist die plaats uitgekozen tot het nemen van eene proef om de duinen met dennen te beplanten onder het opzigt van Dr. Staring. En wat vond men nu? De geheele duin was in den tijd van ruim zestig jaren gewandeld over het groote graf heen: aan den buitenvoet liggen nu de overblijfselen die aan den binnenvoet begraven zijn, schedels met zwart haar van fransche soldaten, met rosse baarden van Russen en Engelschen, stukken van monteringen, wapenen en andere oorlogstuigen.


Het is eene zeer belangrijke vraag in hoeverre de naaktheid der meeste duinen toegeschreven moet worden aan de zorgeloosheid óf aan de onberadene handelingen van den mensch. Er zijn op de westkust van Frankrijk uitgestrekte duinenreeksen die met oude, digte bosschen zijn bedekt, terwijl de later gevormde zandheuvels tusschen hen en de zee van allen plantengroei ontbloot zijn, en snel naderen tot de met houtgewas begroeide duinen die zij dreigen onder hun zand te zullen begraven. Er is geen merkbaar verschil tusschen de oude duinen en de nieuwen, noch in grondstoffen, noch in structuur, maar de hedendaagsche zandheuvels zijn naakt en veranderen van plaats, en de ouden zijn [ 41 ]met een plantendek bekleed en zijn blijvende. Men heeft het vermoeden geopperd dat de oude bewoners van Gallie op kunstmatige wijze de duinen beplant en dus vast gelegd hebben, en Laval, zijne berekening grondende op de mate van beweging in het jaar die er in de verstuivende duinen plaats heeft, wil dat in de vijfde eeuw van onze jaartelling die beplanting nagelaten is. Doch er is geen enkel historisch blijk dat de Gallen met kunstmatige methoden om het zand der kust vast te leggen, bekend waren, en ook is er weinig grond om te vooronderstellen dat zij ver genoeg in beschaving gevorderd waren om zulke dingen gemeenschappelijk te ondernemen, vooral in een tijdvak toen het land slechts eene geringe waarde had.

In andere landen zijn voorbeelden van duinen die door de natuur met bosschen bedekt zijn geworden, en de snelheid, waarmede de oppervlakte der duinen bedekt wordt met verschillende soorten van zandplanten en eindelijk met boomen, op plaatsen waar de mensch, het vee en gravende knaagdieren van de duinen geweerd worden, maakt het hoogst waarschijnlijk dat de duinen in den regel zich zelven zouden beschermen en vastleggen, indien zij slechts ongestoord aan den invloed der natuur werden overgelaten. De zandheuvels van de nering van het Friesche Haf op de pruisische kust waren voorheen tot aan het water met bosch begroeid, en het was eerst in de vorige eeuw dat men een roekelooze hand sloeg aan die bosschen, en sedert dien tijd werden de duinen van die nering verstuivende zandheuvelen. Er is alle reden om te vooronderstellen, dat [ 42 ]onze nederlandsche duinen met boomen begroeid zijn geweest tot na den inval der Romeinen in ons land. De oude geographen die onze landstreek beschrijven, spreken van groote bosschen die zich tot aan den rand der zee uitstrekken, doch verstuivende kustduinen worden eerst door de kronykschrijvers der middeneeuwen vermeld, en zoo ver wij weten vermoedden zij dat de duinen slechts dat verwoestende karakter verkregen hadden, ten gevolge van de onvoorzigtigheid en zorgeloosheid van den mensch.

Als de duinen van de nederlandsche en fransche kusten ten tijde van de Romeinen geleken hadden op de bewegelijke zandheuvelen van onze dagen, dan is het onbegrijpelijk hoe zij ontsnapt kunnen zijn aan de opmerkzaamheid van een zoo groot geograaf als Strabo, en niet minder onverklaarbaar zou het volkomene stilzwijgen over die zandheuvelen zijn van Caesar, Ptolemeus, en vooral van den encyclopaedist Plinius.

Het oudnoordsch, de oude taal van de Denen, ofschoon rijk in termen om natuurlijke toestanden en voorwerpen te beschrijven, heeft geen naam voor duinen, en in de ijslandsche literatuur wordt, zoover bekend is, nergens over zandheuvelen op de kust gesproken. De tegenwoordige IJslanders noemen de duinen, als zij over die van Jutland spreken, klettr, dat is heuvel of klip, en het deensche woord klit is uit die bron afkomstig. Ook het woord düne is geen oudgermaansch woord, maar eerst laat in het duitsch ingevoerd. Als men in oude tijden de duinen onderscheiden had van andere heuvels, door de zoo merkwaardige eigenschap van zich te verplaatsen, [ 43 ]dan voorzeker zouden zij een bijzonderen naam ontvangen hebben, zoowel in het oudnoordsch als in het oudhoogduitsch. Zoo lang zij met bosch begroeide hoogten waren behoefden zij geen bijzonderen naam, maar zoodra zij schadelijke dingen werden ten gevolge van de uitroeijing der bosschen die het zand vasthielden, verkregen zij eene nieuwe beteekenis en daarmede een eigen naam.

Als de natuur duinen opbouwt ter bescherming van de zeekust, dan zorgt zij ook voor het beschermen en in stand houden van de duinen zelven, zoodat zonder de tusschenkomst van den mensch die heuvels misschien wel niet eeuwigdurend zouden zijn, maar toch bestendig bestaan blijven en slechts zeer langzaam van gedaante en plaats zouden veranderen. Als zij eens met boomen, heesters en kruiden begroeid zijn, ondergaan de duinen geen zigtbare verandering, behalve hier en daar ten gevolge van het langzame ondermijnd worden van den buitenrand, of door dat er toevallig gaten in vallen, hetzij door het graven van het konijn of het omwaaijen van boomen met wortel en al; maar al die oorzaken doen niet veel schade zoolang de duinen slechts in den omtrek van de breuk met een plantenkleed zijn bedekt.

Voordat de kustlanden bewoond werden door beschaafde en derhalve vernielende menschen, schijnen de duinen overal door bosschen beschermd te zijn geweest, waardoor de winden in beide rigtingen zeewaarts en landwaarts gebroken werden; zij schijnen door de natuur bekleed te zijn geworden met een digten plantengroei van verschillende planten, grassen, heesters en boomen die [ 44 ]op zandgrond groeijen. Men heeft waargenomen dat de duinen, ofschoon zij niet door een boschstreek achter hen beschermd worden, zich zelven beginnen te beschutten, zoodra de mensch er zijn voet niet meer op zet en zij voor het grazende gedierte afgesloten worden. Kruiden en boomen slaan in eens op, eerst in de dalen of duinpannen en dan op de oppervlakte der heuvels.

Elk zaadkorreltje dat ontspruit, houdt door zijne wortels zekere hoeveelheid zand bijeen, beschaduwt een klein plekje gronds door zijne bladeren en geeft voedsel en beschutting voor andere jongere en kleinere planten. Eenige gunstige jaargetijden zijn voldoende om de geheele oppervlakte zamen te houden met een plantennet, en de weerstandbiedende magt der duinen zelven en de bescherming die zij geven aan de velden die er achter liggen, staan in eene juiste verhouding tot het aantal en de digtheid van de planten die er op groeijen.

De groei van het plantenkleed kan natuurlijk zeer bevorderd worden door eene goede beplanting en de noodige zorg. Daarom ook wordt er in vele landen met zoo veel ijver voor het onderhoud der duinen gezorgd: bijna overal in Europa beplant men de duinen met den zeeden, den groven den, de Ailanthus glutinosa en andere planten die op zulke gronden tieren. Ook in ons land neemt Dr. Staring de proef van eene beplanting der duinen met den groven den, en het schijnt of die proef zal gelukken. Maar hoe het ook zij, toch zijn de duinen overal zeer nuttig als natuurlijke zeeweringen al hoe groot de oppervlakte vruchtbaar land ook is die zij bedekken en al hoe veel kwaad zij kunnen doen door het verstuiven.

[ 45 ]En wat doet men nu om dat verstuiven en verplaatsen der duinen tegen te gaan? Onze hollandsche duinen worden soms voor de verwoesting der zee beschermd door een steenglooijing of door paalwerken, en de zijdelings loopende vloedstroom, die hunnen voet ondermijnt, wordt hier en daar gebroken door dwars in zee loopende steenen hoofden of dammen die van den voet der duinen tot laagwaterpeil loopen, maar de vele onkosten om die dingen te maken en te onderhouden beletten dat zulks overal gebeurt. De voornaamste middelen om het verstuiven tegen te gaan en het zand vast te houden, zijn—wij spraken er reeds boven met een enkel woord over—het groen maken, dat is het beplanten der duinen en het weren van dieren die planten eten en in den grond graven. Dat er hier en daar op kale, aan den wind blootgestelde plaatsen rijen van stroowisschen in het zand gestoken worden, is geen afdoend maar slechts een voorloopig middel; het houdt het zand slechts tijdelijk vast, want het stroo vergaat, doch in den tusschentijd kan er gelegenheid ontstaan voor zaadkorrels van planten om tusschen die stroowisschen te ontkiemen. Doch er zijn vele soorten van planten—mossen, korstmossen, grassen, heideplanten, heesters en boomen—die in los zand tieren, en die als zij slechts weinig beschermd worden weldra groote uitgestrektheden bedekken en met hunne wortels het zand bijeenhouden. Als die plantengroei eenigen tijd bestaande blijft, vormen de elk jaar afvallende en verrottende plantendeelen weldra eene laag teelaarde, dik genoeg [ 46 ]om zoo niet bebouwd te worden, toch ten minste geschikt om boomen te voeden. Krause noemt 171 planten op als op het strand van Pruissen groeijende, en de waarnemingen van Andresen in Jutland brengen het getal dier zandplanten tot 234 soorten.

Sommigen dier planten groeijen bij uitsluiting op zandgrond en tieren slechts wel in een zeeklimaat. Tot dezen behoort vooral de voornaamste plant der duinen, de Arundo arenaria of arenosa, of Psamma of Psammophila arenaria, of hoe de geleerden haar ook mogen heeten, de helm in het nederduitsch, klittetag of hjelme in het deensch, dünenhalm, sandschilf of hügelrohr in het duitsch, gourbet in het fransch en marram in het engelsch. De helm groeit tot eene hoogte van ongeveer vier en twintig duim op, en zendt zijne sterke wortels met hunne talrijke draadwortels tot veertig of vijftig voet ver om zich heen. De helm heeft de bijzondere eigenschap van het best in den meest lossen grond te groeijen, en eene zandbui schijnt hem te verfrisschen, gelijk eene regenbui de dorstige planten van de weide en het bouwland verkwikt. Zijne wortels binden het zand aaneen, en zijne bladeren en halmen beschutten de oppervlakte. Als het zand ophoudt in beweging te zijn, sterft de helm: zijne vergaande wortels maken het zand vruchtbaar, en zijne verrottende stengels en bladeren vormen eene laag van teelaarde of plantenmodder op de duinen. Dan ontstaat er eene opvolging van andere planten, mossen, korstmossen, grassen en heesters, en dezen maken door te groeijen en te vergaan de zandheuvelen geschikt voor weide[ 47 ]grond, voor boschgrond, ja soms zelfs voor akkerbouw. Maar de beschutting en het langzamerhand vruchtbaar maken der duinen is niet de eenige dienst die door deze nuttige plant bewezen wordt. Zijne stengels en bladeren zijn een voedzame spijs voor schapen en koeijen, zijne zaadkorrels voor het gevogelte, zelfs heeft men somtijds brood gebakken van de zaden der helmplant, doch de hoeveelheid die ingezameld kan worden is niet groot genoeg om eene belangrijke oeconomische bron van inkomsten te worden. Touw en garen voor netten heeft men van zijne stengelvezels gemaakt, meer nog worden er vloermatten van gevlochten, en zijne gedroogde wortels vormen een uitmuntende brandstof. Doch die nuttige hoedanigheden zijn ongelukkig ook de oorzaak dat de helmgroei zeer verhinderd wordt. Waar geen voldoend toezigt op de duinen is, weiden schapen en koeijen den helm af, arme lieden snijden hem om er matten en touw van te maken, en trekken hem met de wortels uit den grond voor brandstof. Daarom ook is er in landen, waar de regering het nut der duinen begrijpt, een strenge wetgeving op diefstal van helm, en tracht men te beletten dat de mensch niet onvoorzigtig aan een klein voordeel zijn beste wapen tegen het stuiven der duinen opoffert.

Reeds in 1539 verscheen er in Denemarken een decreet van koning Christiaan III, waarbij eene boete bepaald werd voor personen, overtuigd van zekere soorten van zandplanten op de westkust van Jutland vernield te hebben. Dit decreet werd vernieuwd en meer verbindend gemaakt in 1558, en in 1569 werden de [ 48 ]bewoners van verscheidene districten opgeroepen om hun best te doen ten einde het verstuiven der duinen tegen te gaan, ofschoon de middelen daartoe niet worden opgegeven. Ook in de volgende eeuwen werd er veel gedaan om het verhinderen van den plantengroei op de duinen te beletten, maar krachtige maatregelen werden er niet genomen voor het jaar 1779, toen men voor het eerst stelselmatig te werk ging. Die maatregelen bestonden eenvoudig in het planten van helm en andere zandplanten, en in het weren van vee en wild gedierte uit de duinen. Tien jaar later waren de duinen reeds geschikt om met boomen beplant te worden, en sedert dien tijd is het bewezen dat er niets beters is als een bosch om de duinen vast te leggen en tevens productief te maken, en sedert dien tijd prijken dáár de duinen met een heerlijk bosch. Onder het opzigt van Reventlov geschiedde dat stelselmatig planten van helm en andere zandplanten, werden de aanplantingen voor vernieling door menschen en dieren beschermd, en werden de duinen ten laatste met boomen bedekt. Daardoor is eene groote uitgestrektheid woeste gronden veranderd in vruchtbare aarde, heeft men een groote bron van timmerhout verkregen, en het verstuiven der duinen, waardoor het geheele schiereiland Jutland dreigde in eene woestijn te veranderen, aan banden gelegd.

In dien zelfden tijd nam Brémontier, zonder dat hij wist wat er in Denemarken gebeurde, proeven om de duinen van Gascogne met boomen te beplanten, en vormde een stelsel van boschbouw op de duinen, dat met eenige verbeteringen in enkele bijzonderheden nog [ 49 ]steeds op groote schaal in die duinen wordt gevolgd. Hij slaagde veel beter nog en kon op nog veel grooteren voet werken dan zijn deensche medearbeider. Ten deele is dat te danken aan het klimaat van Frankrijk, dat geschikter is dan dat van Denemarken voor den groei van boschboomen, en ten deele aan de regering van Frankrijk die voor dat werk veel belangrijker sommen kon toestaan dan de deensche regering. De duinoppervlakte die reeds voor verstuiven beveiligd is en beplant volgens het stelsel van Brémontier, dat door zijne opvolgers verbeterd werd, bedraagt ongeveer 40 000 bunders. Deze bosschen, zegt Clavé, waaraan sedert den tijd van Brémontier met zorg de hand gehouden wordt, zijn niet slechts het behoud van het geheele departement, maar maken ook tevens zijn welvaart uit. Die productive bodem is een groote winst voor de bronnen van het fransche volksbestaan geworden, en een nog veel grootere uitgestrektheid kostbaar land is daardoor beveiligd voor de anders zekere vernietiging, waarmede het bedreigd werd door het naderen van de steeds binnenwaarts rollende zandheuvels.

Het voorbeeld van Denemarken werd weldra op de duinen van de kust van Pruissen gevolgd. In 1795 begon Sören Björn, een Deen, met het beplanten der duinen, en sedert dien tijd, met uitzondering van de tien jaren tusschen 1807 en 1817, heeft de regering van Pruissen steeds de hand aan de duinen gehouden. De methoden die daar gevolgd worden verschillen niet wezenlijk van de deenschen en franschen, ofschoon zij gewijzigd zijn door plaatselijke omstandigheden, en, ten [ 50 ]opzigte van de boomen die men ter beplanting verkozen heeft, door het klimaat. In 1850 zijn er tusschen den mond van den Weichsel en Kahlberg 6 300 bunders duin voor verstuiven behoed geworden en daaronder 1900 met dennen en berken beplant, en tusschen Kahlberg en de oostelijke grens van Pruissen 8000 bunders, en belangrijke voorbereidende werkzaamheden zijn er sedert genomen om ook de duinen op de westelijke kust te bevestigen.

Maar in ons land zijn de duinen nog niet met bosschen bedekt, hoe dikwijls ook vele mannen, die het wel meenen met het vaderland, daarover gesproken en geschreven hebben. Met regtmatigen trots mogen wij ook in deze zaak wijzen op onzen grooten geoloog Dr. Staring. Op zijn aanhouden heeft de regering eindelijk besloten hem toe te staan de proef te nemen in hoeverre het met bosch bedekken der duinen ook in Nederland mogelijk is. Niet dennen zaaijen moet men, maar jonge dennen verplanten met de kluit. Op een paar plaatsen, bij den Haag en bij Schoorl, neemt men thans proeven; dat die pogingen gelukken mogen en eenmaal onze duinen met opgaand geboomte mogen prijken, welk Nederlander zou het niet wenschen!


En welke boomen zijn het best voor dat doel geschikt? Het spreekt wel van zelf dat het klimaat een groot onderscheid maakt in de boomsoort die verkozen moet worden. De boom dien men bevonden heeft het best op de duinen van de fransche kust te tieren en die tevens het zand het best vasthoudt en ook [ 51 ]het grootste geldelijke voordeel oplevert, is de zeeden, Pinus maritima, een boom zoowel geacht wegens het timmerhout als wegens de harsachtige producten die hij oplevert. Hij wordt daar altijd gezaaid, en de jonge plantjes moeten gedurende eenigen tijd beschermd worden door takken van andere boomen op rijen geplaatst of over de oppervlakte verspreid en vastgestoken. Ook de helm die tusschen de jonge boompjes opschiet, beschermt hen. Het strand zelve waarvan het duinzand afkomstig is, wordt met helm beplant omdat de zeeden zoo digt bij de zee niet wel groeit. De schaduw en beschutting die de getakte kroon van den zeeden verschaft, zijn gunstig voor het opslaan van andere boomsoorten, en zelfs terwijl de zeeden nog jong is, slaan er onder hem reeds vele soorten van kleine planten en heesters op, en dezen dragen snel bij tot de vorming van teelaarde, en dus, als de zeeden eenmaal wortel gevat heeft, is men zeker dat het duin nooit weder een zandwoestijn zal worden.

In Denemarken, waar het klimaat natuurlijk veel kouder is, heeft men bij ondervinding dat berken en grove dennen en andere in het noorden groeijende boomen beter aan het beoogde doel beantwoorden dan de zeeden. Ook in onze duinen schijnt de zeeden niet wel te zullen slagen. Zelfs het zaaijen van andere dennen is aan veel mislukking onderhevig, en dat is dan ook de reden waarom men thans met jonge planten van den groven den, Pinus sylvestris, met de kluit uit den overijsselschen grond genomen, proeven neemt.